GOESSCHE COURANT. 1873. N°. 37. Donderdag 27 Blaart. 60ste jaargang. Ministerie van Biuneiilaiidsclie Zaken. RIJKS-WATERSTAAT. PROVINCIE ZEELAND. AANBESTEDING Geen plaatsvervangers meer. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Op Vrijdag4 Apr'l 1873, des voormiddags ten 10 ure, zal, onder nadere goed keuring, door den Commissaris des Konings in de pro vincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, door een der leden van de Gedeputeerde Staten, en in bijzijn van den Hoofdingenieur van den Waterstaat in het 11de district, aan het gebouw van het Provinciaal Bestuur te Middelburg worden aanbesteed X". Het maken van eenige buitengewone werken aan de haven te Breskens. 2°. Het aanleggen van een in den Zwin- en Diomedepolder gelegen gedeelte, en van een in den Zwinen den Bewesten Eede benoorden St. Pietersdijkpolder gelegen gedeelte van den zijtak, van het uitwate ringskanaal in het voormalig 4de district van Zeeland. 3°. Het bouwen van een kaaimuur voor eene los- en ladingplaats aan het kanaal door Zuidbeveland, ten noorden van de brug in den Sclioorschen Zoutemoeg. 4°. Het onderhoud der Rijkszeeweringen aan de Oude Hoeve, langs de Noordkust van het eiland Schouwen, van 1 Mei 1873 tot 1 Mei 18 74. Deze aanbestedingen zullen geschieden bij enkele inschrijving volgens 434 der Algemeene Voorschriften. De bestekken liggen ter lezing aan het gebouw van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, aan dat van het Provinciaal Bestuur van Zeeland, te Middelburg, en zijn voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te bekomen bij den boekhandelaar M. Nijhofp, Raamstraat no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tus- schenkomst in de voornaamste gemeenten des Rijks. Den zesden en vierden dag vóór de bestedingen worden de noodige aanwijzingen op de plaats gedaan voorts zijn nadere inlichtingen te bekomen bij den Hoofdingenieur van den Waterstaat te Middelburg, en voor no. 1 en 2 ook bij den Ingenieur van den Waterstaat te Sluis, voor no. 3 bij den Ingenieur van den Water staat te Goes, en voor n.o. 4 bij den ingenieur van den Waterstaat te Zierikzee. 's Gravenhage, 6 Maart 1873. Voor den Minister, De Secretai is-Generaal, HÜBR'ECHÏ, Ten allen tijde hebben de handeldrijvende vol ken een afkeer van den soldatenstand gehad. En geen wonder: voortbrenging en vernieling slaan tegenover elkander als vuur eu water-, waar de mensch immer zwoegt om op geestelijk eu stoffe lijk gebied vooruit te komen, is het leven, dat grootendeels bestemd schijnt tot vermindering van de welvaart, een onding. Toch is in 't oog van den min oppervlakkigen beschouwer de soldaat even onmisbaar als de ban delaar of de industrieel. Immers, waar de wel vaart hare schatten heeft opgestapeld, vertoont zich al spoedig de begeerlijkheid om ze te rooven, en is verdediging alleen in staat ze te behouden. De droom van een rijk van vrede, een rijk, waarin de eene niet zou begeereuwat den anderen toekomtbehoort tot de vrome wen- scheri, en zal er wel toe blijven behooren. Wij mogen bet ruw geweld verfoeien, het recht van rtep sterkste vervloeken; zoolang ze hestaan, zijn we genoodzaakt ons er tegen te wapenen m. a. w.: wij hebben een leger noodig. Men zegge niet//een leger is goed, mits het zich kan toten gelden, maar ons land en leger zijn te klein om er heil van te verwachten; wij geven jaarlijks millioenen uit voor onze verdediging en als onze machtige nabuur wit, heeft hij ons in een oogenblik overrompeld." De geschiedenis is daar om ons te wijzen op tijden, waarin Nederland ever een sterker over macht heeft gezegevierd, dan men nu zou kunnen stelllen. Als een volk zijne have en zijn goed verdedigt, ontwikkelt het vaak leeuwenkracht. Maar daartoe moet een volk zelf zich verdedigen en niet zijn kracht zoeken in huurtroepen of staande legers. Nederland vermocht tegen Spanje alles, niet door zijne hum troepen in 't veld, maar doorzijn burgers in de steden. Het leger moet derhalve in nauwe betrekking tot. het volk staau, om waarlijk iets te kunnen verrichten. Aan die voorwaarde beantwoordt ons leger niet. Het invoeren der staande legers sedert de vijftiende eeuw, heeft leger en volk van elkander verwijderd. Waar vroeger ieder burger verplicht was de wa penen voor zijn heer te hantccren, vormde zich een afzonderlijke stand, die in tijden van vrede met leegloopeti en balddadighedert'tlcn tijd doodde en de stille burgers verbitterde. Wel zijn de levende strijdkrachten langzamer hand in ontwikkeling en zedelijkheid toegenomen, maar niet in die mate als de geest der negen tiende eeuw dit eischt. Toch zou dal gebrek aan ontwikkeling en zede lijkheid niet zoo groot zijn, als de wetten niet toe lieten, dal alleen de minder gogoedevstaatsburger als gewoon soldaat diende. De gegoede heeft de gelegenheid zich aan die taak te onttrekken. Op die wijze is ons leger een verzameling van individuen geworden, die, bij de telkenjare terug- keerende enorme kosten, vrij nutteloos is. Dat mag zoo niet blijven. De bewoners van Nederland mogen geen tosten opbrengenvoor iets, dat ze moeten verachten, d. i. een leger zooals het nu is. Wij zeiden het reedshet leger moet een volks zaak zijn de ontwikkeling van de maatschappij moet ook die van het leger zijn, want alleen een helder oordeel en gezond begrip kunnen in onze dagen aan de vorderingen der krijgswetenschappen het hoofd bieden. Eene legerhervorming is dus en was reeds sints jaren geweuscht. Maar 't bleef bij deu wensch. Ministers van Oorlog kwaincn en gingen zonder iels hervormd Ie hebben, dan de uniformen. De wezenlijke kwaal van ons leger werd over 't hoo'd gezien, althans niet weggenomen. Een dier kwalen was de plaatsvervanging. Jaarlijks bracht bel kapitaal der rijken een aantal arme plaatsvervangers in het leger. De zonen der gegoedendie door hunne te- woordigheid bet aanzien van 't leger verhoogd en de belangstelling in de landsverdediging bij bloed verwanten en vrienden opgewekt zouden Lebben, betaalden een som geld aan hel kind der armoede, en daarmede waren de plichten vervuld. Behalve dat de wet alzoo toestond, dat de beste krachten zich aan 't leger onttrokken, beging zij eene onrecht vaardigheid, want bel is de plicht van ieder inwoner zijn vaderland te verdedigen, tenzij men volksbe staan en vrijheid als eene hersenschim beschouwe. Geldbezit nu geeft geen recht tot. plichtver zaking. Die 't meest bezit heeft hel meest te verdedigen. Daarom rust bij de verdediging op den gegoede zeker niet minder verplichting dan op den anne, en toch wordt bij den arme eene belasting op zijn leven, bij den rijke slechts op zijn kapitaal gelegd. Wij zagen daarom met genoegen het voorstel van den Minister van Oorlog tot afschaffing van plaatsvervanging en nummerverwisseling. Daardoor toch wordt een onrechtvaardigheid weg genomen, 't leger kan van heter gehalte worden en 't beschaafde publiek zal meer belangstellen in onze verdediging. Gaat bij aanneming van 's Ministers voorstel ons leger eene betere toekomst tegemoet, ook een ander deel der levende strijdkrachten zal er bij winnen, n.l de schutters Men kan in ons land niet van schutterij spre ken, zonder een glimlach te veroorzaken. De schutterij is als 't ware eene carricatuur van »Ncer- land's dappren" geworden. En 't kan niet an ders Velen hadden nooit een geweer in de hand gehad, toen ze hij het achtbaar corps werden ingelijfd, terwijl de oefentijd gedurende hun schut- tersloopbaan zeer beperkt is Wanneer nu ieder, die eeu dienstplichtig nummer trekt en geen gebreken heeft, de wapens dragen moeten na diensttijd bij de schutterij wordt ingelijfd, zal door den tijd een schutterij gevormd worden, die ook beschutten kan. Ontneemt de voorgestelde afschaffing aan de» rijkdom een voorrecht, aan de ontwikkeling geeft zij er een. Voor velen toch is de Nationale Militie een schrik, omdat zij in de beste leerjaren beslag op den jongen mensch legt. Verscheidene jongelingen worden door de dienst in 't bereiken van hunne bestem ming opgehouden, soms voor goed gedwarsboomd. In het wetsontwerp tot wijziging der Nationale Militie nu is de bepaling opgenomen, dat men voor een of twee jaren, soms zelfs voor drie ja ren vrijstelling van den dienst kan bekomen, wan neer men bewijzen geeft, dat men op zekeren trap van ontwikkeling staat. Een examen zal dit constateeren. Deze bepaling juichen we toe. Ont wikkeling moet hoe langer hoe meer op den voor grond treden en voorrechten genieten. Eene overgangsbepaling, die den weidenkenden rijke zeker met het wetsontwerp zal doen instemmen, is deze, dal hij, die 'l inwonen bij ouders of bloedverwanten mocht verkiezen hoven 't bewonen der kazerne of de eigen kleeding boven die van 't land, daartoe vergunning kan bekomen; terwijl ieder zooveel mogelijk zal geplaatst worden bij 't corps zijner keuze. Ziedaar, den indruk van het wetsontwerp, waar door 't leger, wel niet aan 't eind zijner onlwik- kclingsbaan geraken, maar naar onze meening, dan toch eene groole schrede op die baan afleggen zal. Jaren tong zijn alle hervormingen van 't leger afgestuit op de tegenwerking der liberalen, niet omdat men tegen een leger was, dat in onze dagen nog altijd noodzakelijk moet worden geacht, maar omdat men van nieuwe toppen op een oud kleed niets goeds verwachtte. Men wilde het leger tot een volkszaak maken, 't volk zelve zijne verdediging toten vormen. Vandaar regeling bij de wet, enz. Nu 't hoofdbeginsel der liberalen is toegepast, bren gen we gaarne hulde aan de energie van onzen mi nister van oorlog Wij hopen op en gelooven aan eene gunstige ontvangst van zijn arbeid, terwijl we biermede niet geacht willen worden voorstanders van een leger te zijn om den oorlog, maar wel voorstanders van eene gepaste zeil verdediging, waar toe een leger als het onze alleen dienen kan. GOES, deu 26 Maart 1837. In de zitting der Tweede Kamer van gis teren is de beraadslaging over art. 3 der Rech terlijke Organisatie voortgezet. Verschillende nieuwe amendementen zijn voorgesteld. Per telegraaf. Na langdurige discussie, is he den eene beslissing over art. 3 der wet op de rechter lijke organisatie gevallen. Na aanneming van een amendement- Gratama om de nieuwe regeeringswijzi- fing er uit te lichten, is het aldus tot zijne oorspron- elijke redactie teruggebracht artikel aangenomen met 37 tegen 35 st. Morgen voortzetting. Blijkens de toelichting bij het wetsont werp tot aanleg van spoorwegen voor rekening Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels a 1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20. c.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1