COURANT.
1873. N°. 28. Donderdag 6 Maart. 60ste jaargang.
KENNISGEVING.
PATENTRECHT.
DE CENSUS-QUAESTIE.
GOESSGHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels 5/1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20k c.
De COMMISSARIS des KONINGS in de PROVINCIE
ZEELAND, gelet op art. 11 der wet van den 13den
Juni 1857 (Staatsblad no. 87);
Maakt bekend, dat, volgens het daartoe door heeren
Gedeputeerde Staten genomen besluit van den 28sten
Februari 1873, no. 108,
lo. de jacht op houtsnippen en waterwild op den 15den
Maart, en die op watersnippen op den 1 April van
dit jaar zal gesloten zijn
2°. het weispel van kwartelen alléén van den 1 Mei
tot en met den 15 Juli dezesjaars zal geoorloofd zijn.
3°. de visscherij van den 15 Maart tot en met den 15
April zal gesloten zijn; en eindelijk
4°. dat gedurende den gesloten vischtijd, het visschen
van paling, doch alléén met aalkorven van wisschen
of teenen gevlochten, zal mogen plaats hebben.
Deze kennisgeving zal in het Provinciaal blad ge
plaatst, en zullen afdrukken in plano aan de ge
meentebesturen ter aanplakking gezonden worden.
Middelburg, den 3 Maart 1873.
De Commissaris des Konings voornoemd,
R. W. VAN LIJNDEN.
De BURGEMEESTER van GOES brengt bij deze
ter kennis van een ieder, die het aangaat:
Dat het derde kwartaals-kohier van het PATENT
RECHT voor deze gemeente, voor het dienstjaar 1872
1873, op heden ter invordering is gesteld in handen
van den ontvanger dier belastingen binnen deze ge
meente.
Goes, den 5 Maart 1873.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
ui.
Onder de staten, die de Minister Thorbeclce,
kort voor het einde van zijn leven, aan de
Tweede Kamer betrekkelijk de census-quaestie
overlegde, komt er een voor, die, meer dan
eenig andere, als wapen wordt gebezigd. In
dien staat namelijk heeft Thorbeche, naar aan
leiding van de rapporten uit 16 groote gemeen
ten met verhoogden census over den «huishou-
delijken en maatsehappelijken toestand der inge
zetenen," uitgebracht door de burgemeesters en
de ambtenaren der directe belastingenkenbaar
gemaakt, hoeveel on-inbare posten worden ge
vonden in de klasse der belastingschuldigen, die
van ƒ15 tot ƒ20, van 20 tot 25, van ƒ25
tot 30 en van ƒ30 tot ƒ40 in de directe
belastingen betalen. Al verder vindt men in dien
staat vermeld, hoeveel van de kiezers in elke
der vier klassen zonder beroep, hoevelen van
hen ook grondbelasting betalen.
Bijster veel licht verschaft ook deze opgave
niet. Wij weten er uit, dat 5052 personen van
ƒ15 tot 20, 4089 van 20 tot ƒ25, 3139
van ƒ25 tot ƒ30 en 5374 van ƒ30 tot 40
betalen. Wij kunnen berekenen, hoeveel percent
daarvan zonder beroep waren, hoeveel percent
kwade posten op rekening dier belastingschul
digen moet gebracht worden. Maar zal ons dit
de vermoedelijke bekwaamheid leeren kennen
om goede keuzen voor Gemeenteraad of Tweede
Kamer te doen? Gewis niet.
Hoogstens leert men er uit, dat het noodig
is om het tot nogtoe gevolgde stelsel te laten
varen, waarbij men den aanslag der belasting
voor betaling doet doorgaan. Zij, die de ge
vorderde som niet hebben voldaan, verbeuren
hun kiesrecht.
Men heeft met veel ophef verkondigd, dat in
eene groote gemeente als Rotterdam in de ru
briek van ƒ25 tot 30 belasting 19 percent
on-inbare posten voorkomen. Maar men vergeet
te vragenof de directe belasting wel gelijk
matig is verdeeld en men verliest uit het oog,
dat in de groote gemeenten de gemeente-opeen-
ten (vergissen wij ons niet, dan bedragen
bijv. te 's Hage 60, te Rotterdam boven de
90 percent) de belastingsom aanmerkelijk doen
stijgen. v
Onafhankelijkheid in dien zin, dat men rente
nier is, zou een waarborg opleveren voor een
goed kiezer? Zij, die vermogen bezitten, zouden
ook een goed oordeel op den koop toe bezit
ten Dwaasheid, anders niet
Men moet het dan ook betreuren, dat bekwaam
heid niet de grondslag van ons kiesstelsel is, maar het
tegenwoordig ministeriejwas in zijn volle recht, door
haar voorstel te doen, overeenkomstig den geest
van onze grondwet. Wij zijn van meening, dat de
regeering zeer terecht heeft ingezien, dat een
onderzoek in de 600 gemeenten, die thans wor
den voorgesteld een lageren census te ontvan
gen, monnikenwerk zou zijn.
Wij zouden zelfs geneigd zijn verder te gaan,
waren wij niet gedachtig aan het grondwettig
voorschrift van de «plaatselijke gesteldheid."
Men zal daarin toch wel niets anders kun
nen lezen, dan de gesteldheid eener gemeente
met opzicht tot haar belasting, haar huurwaarde,
haar patent, haar betrekkelijk duur leven enz.
maar niet de politieke ontwikkeling van hare
ingezetenen. In dat geval zou ëene commissie
van examen de grens kunnen bepalen.
Aangenomen dus, dat d#grondwet onder «plaat
selijke gesteldheid" het oog had miet op ont
wikkeling maar op gegoedheid, dan blijft de
regeering volkomen zich 'oêKvegen in het kader
onzer grondwet, terwijl zij, die haar bestrijden,
omdat zij niet in elke plaats naar de gesteld
heid der kiezers heeft laten onderzoeken, on
grondwettige liefde koesteren.
Bestond dit gesteldheid-voorschrift niet, wij
zouden het denkbeeld van een gelijken cen
sus van 20 toejuichen. Toch meenen wij dat
de regeering iets verder had kunnen gaan. Door
de door haar voorgestelde bepaling, dat in Am
sterdam, Rotterdam en den Haag een census van
50 zal geheven worden, zal men in die groote
gemeenten eenigszins eene fictie van aanmerke
lijke kiesuitbreiding krijgen, door het groot aan
tal opcenten dier gemeenten.
Hij, die ontkent, dat in de laatste 25 jaren
ons land in welvaart, in stoffelijke welvaart,
waarvan de gegoedheid, (vermoedelijk bewijs van
bekwaamheid,) een gevolg is, is toegenomendie
ontkent, dat de zin van het publiek om open
bare aangelegenheden te behandelen is toege
nomen die ontkent, dat in de laatste kwarteeuw
de beschaving in alle klassen onzer maatschap
pij is toegenomen; die ontkent dat de ontwik
keling onzer dagbladpers voor dit laatste een
bewijs reeds is hij moet de voorgestelde cen
susverlaging bestrijdenmaar helderziende zal
niemand hen kunnen noemen.
De rechtstreeksche verkiezingen zijn een uit
vloeisel van onze liberale Grondwet en elke
maatregel om langzamerhand dit stelsel uitte-
breideu, moest in ieder liberaal een wakker
kampioen vinden. Waarom dit niet zoo is,
waarom wij het jammerlijk schouwspel aanzien,
dat de liberale partij ook thans weder op dit
punt tegen zich zelve verdeeld is, wenschen wij
in ons slotnummer over dit onderwerp nategaan.
Wij zullen dan tevens gelegenheid hebben het
vermaarde rapport der Tweede Kamer over dit
wetsontwerp te bespreken.
DEN HAAG, 2 Maart 1873.
En zoo zijn dan, na een vrij lang tijdsverloop
van rust, de parlementaire werkzaamheden weder
aangevangen. Wat was er eene onbehaglijke
leegte in de politiekWat al geruchten en
praatjeswerden er bij gebrek aan beterde
wereld ingezonden De N. Middelburgsche en
de N. Arnhemsche hadden Haagsche Correspon-
dentiën, die men kon het dadelijk bemerken
ongetwijfeld afkomstig moesten zijn, zoo niet van
de Ministers of van den Ministerraad zei ven, dan
toch zeker van zóó hooggeplaatste personen
dat hunne betrouwbare berichten omtrent onzen
politieken toestand en onze inwendige aange
legenheden, soms eene vrij hooge vlucht namen.
Dan ter zake. Nadat de Eerste Kamer.in de
tweede helft van Januari de Staatsbegrooting had
afgedaan, waarbij het nu en dan niet aan be
langrijke beschouwingen ontbraken waaruit
tevens bleek dat de conservatieve richting in
't algemeen en die der koloniaal-conservatieven
in 't bizonder gaandeweg vermindert en in kracht
en beteekenis verliest, werden Woensdag 26
Februari de werkzaamheden der Tweede Kamer
hervat.
Van de ingekomen wetsontwerpen, waaronder
dat nopens den aanleg van een droog dok te
Vlissingen waren de meesten reeds bekend of
van ondergeschikt belang, behalve de wijziging
der wettelijke bepalingen nopens het pandrecht,
dat van groot belang voor den handel is en
't tractaat met België, waarbij ook het recht-
streeksch spoorwegverkeer tusschen Zeeland en
de overige provinciën zeer nauw is betrokken,
gelijk uit de nadere mededeelingen blijken zal.
Overigens is er reeds door drie leden der Kamer
gebruik gemaakt van het recht van initiatief
namelijk le door den heer Nierstrasz, vooreen wets
voorstel tot herziening der bepalingen omtrent
de verhooging der militaire pensioenen bij de
zeemacht ter zake van verblijf binnen de keer
kringen 2e door den heer van Houten voor een
wetsontwerp tot regeling van den arbeid van
kinderen in de fabrieken en 3e door den heer
de Roo voor eene algeheele herziening der wet van
28 Augustus 1851 Staatsblno. 128), regelende
de bevordering, het ontslag en de pensioneering
der militaire officieren bij de landmacht.
Het eerstgenoemd ontwerp is reeds door den
druk bekend. Het is geheel in overeenstemming
met de bij de begrooting meermalen door den
voorsteller uiteengezette billijkheid en noodzake
lijkheid om voor de bemanning onzer vloot in
Indië, die dikwijls zware en onophoudelijke diens
ten te verrichten heeft, de pensioenen minstens
op gelijken voet te brengen met die van alle
koloniale militaire en civiele ambtenaren. Het
is geheel overeenkomstig het ontwerp voor eenige
jaren geleden door den minister Pels Rijcken
ingedienddoch dat toen door den loop dei-
politieke omstandigheden onafgedaan is gebleven
en verder gelaten.
Het tweede initiatief betreft mede eene over
bekende zaak waarover veel geschreven on
derzocht en gerapporteerd is, doch waaromtrent
de Regeering, blijkens de jongste begrootings-
discussiën, de noodzakelijkheid tot het voorstellen
eener wettelijke regeling nog niet volkomen inzag.
De strekking er van is om als regel allen arbeid
van kinderen beneden de 12 jaren te verbieden,
doch bij uitzondering toetestaan om met ver
gunning van burg. en wethjongens van 1012
jaren in fabrieken te laten arbeiden mits niet
langer dan gedurende 6 uren per dagnimmer
des nachtsen onder voorwaarde, dat hun drie
uren daags onderwijs worde gegeven, Eene andere
quaestie wordt daarbij, wat deze cathegovie-
van kinderen betreft, waarschijnlijk aan eene be
slissing ouderworpen, doordien het ontwerp ook
aan de gemeenteraden de bevoegdheid geeft tot
het invoeren van leerplicht voor kinderen be
neden de 12 jaren.