1873. N°. 19. Donderdag 13 Februari. 603te jaargang. Een kijkje in onze Staatsbegroting. binnenlandscheIïérTchten. GUESSCIIE <111 KAM. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 18 regels &/1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald20, c. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. In een vorig no. hebben wij de cijfers onzer Staatsbegrooting medegedeeldzooals die voor 1873 zijn vastgesteld en in de Staats-Courant opgénomen. Die cijfers geven ons tot een paar opmerkingen aanleiding. Eene staatsbegrooting is zeker geene stich telijke lectuur en wij kunnen ons best begrijpen, dat niemand voor uitspanning daarin zich ver diept. Maar zij behoort toch tot die onder werpen, waarvan de staatsburger in de eerste plaats kennis moet nemen, indien hij tenminste weten wil of we voor- dan wel achteruitgaan. Bij velen, die althans zeggen dat ze 's lands belangen op het hart dragen en daarom me- despreken over den financiëelen toestand, bepaalt zich de kennis van de begrooting tot de een voudige wetenschap: dat er geld, veel geld noodig is. Enkelen zijn zoo ver gevorderd, dat zij een of ander hoofdstuk weten te noemen, waarvoor een zeer hoog cijfer is uitgetrokken; maar de meesten denken er niet aan, om de bizondferheden, de onderdeden van dat finan- eiëele stuk met aandacht te beschouwen. Betalen, denken ze, is toch de boodschap, wat gaat het ons aan hoeveel aan het eene en an dere onderdeel wordt besteed. 't Is toch wel der moeite waard, al is het maar in groote omtrekken eenig denkbeeld te heb ben van de behoeften, die 96, zegge: ruim zes ennegentig, millioen vorderen. Ons land is zoo klein en dan zulk een cijfer van uitgaven. Billijk vraagt men niet alleen: waar moeten die millioenen van daan komen maar ook waar toe zijn ze noodig? Dat weet ik wel, zegt er een, en hij wijst op het hoofdstuk Nationale Schuld. Die invre tende kanker, die millioenen renten voor oude schuld, bederft ons. Ik weet het beter, zegt een ander. Zeventien millioen voor binnenlandsche zaken, dat is nog al iets en dat zou niet zooveel wezen als er niet zooveel voor onderwijs, voor allerlei weelde werd gevorderd. Als hoofdstuk VIII maar niet zooveel vor derde, is de meening van een derde, dan zou den wij dubbel gebaat worden; want die uit gaven voor oorlog zijn wel de meest impro ductieve, die men bedenken kan. Wij zullen dit pleit niet beslissen, maar als wij met ons leekenoog die begrooting inzien, dan rijzen er bij ons ook vragen opdie wij vergeefs zoeken optelossen. Wij willen ons niet scharen bij hen, die reeds ontevreden zijn, nog voor zij het oog in de begrooting géslagen hebben. Ook hier geldt het: de beste stuurlui staan aan wal en het valt gemaklijker te zeggenwat is dat veel, dan om te bewijzen: dat is niet noodig. Doch het staat ons vrij, enkele vergelijkingen, enkele opmerkingen te maken. Het valt ieder in het oog, dat achter het woörd Oorlog een cijfer gevonden wordt van 17100520. In onzen tijd van beschaving, in deze dagen van vrede, bij den geringen omvang van ons land en bij onze beperkte middelen, meer dan een zesde deel der begrooting voor oorlog Laten wij niet andermaal de duizendmalen gehoorde klacht herhalen, dat de kleinste som, daarvoor besteed, onvruchtbaar is, ja, verderf en ellende aanbrengt. Dat cijfer, zegt men, is zoo hoog om ons land in staat van verdediging te stellen en daarvoor is het onmisbaar. Wij willen het hopen, dat als eeDs een vijand kwam om ons te bestoken, de sterkten, door die millioenen verkregen, ons zullen bescher men en onze onafhankelijkheid redden. Maar toch, 't is misschien eene pessimistische beschou wing, toch vreezen wij, dat er meer dan die kostbare werken noodig zijn zou, om dat doel te bereiken; toch gelooven wij, dat er voor een vrij volk nog eene andere beschermende kracht is, dan die het in vestingen en forten zoekt. Zeventien millioenen voor Oorlog en even negen voor Marine. Treurige herinneringen, dat onze grootheid als zeemogendheid verdwenen is, dat men niet eens poogt eene schaduw daar van te doen herleven. Is het niet alsof men zeggen wil: wij kunnen toch niet meer wed ijveren met anderen en daarom houden wij groote uitgaven terug, om die liever te beste den aan Oorlog, als konden wij ons thans te land alleen en zeker doen gelden. Slechts negen millioen voor Marine en wij denken aan de luide klacht van zoovelen, die in 's lands zeedienst naar bevordering zuchten of met schrik het einde van hun diensttijd zien naderen, omdat zij, na ten oirbaar van het land, zooals Vondel zegt, een lastig ambt bekleed te hebben, veel schraler worden bedacht dan die bij de landmacht hebben gediend. Zeventien millioenen voor Oorlog en even drie voor Justitie. Noem dat geen gelukkig ver schijnsel, alsof die geringe kosten het bewijs waren van zooveel minder kosten voor onmen- 'i schelijke straffen, van den gelukkigen geest, die Nederland vervult en zoovele kosten onnoodig maakt, 't Is licht zoo zuinig te zijn, als men voor geene karige bezoldigingen terugdeinst. Als gij denkt aan die breede schare van hooger en lager geplaatsten, die te veel hebbeu om te sterven en te weinig om te levenaan die on telbare. dienaren der Justitie, die de grootste injustitie in hun eigen levenservaring opmerken, dan denkt gij onwillekeurig: mocht er een wei nig van die zeventien millioenen gebruikt kun nen worden om menig zuchtende te helpen menig onrecht wegtenemen en het geld, dat nu slechts den dood aanbrengt, zou menig kwij nend leven doen opluiken. Als de Minister van Justitie enkele duizenden vraagt om ambtenaren, die stiefmoederlijk bedeeld zijn, tegemoet te komen, dan komt hem een onverbiddelijk neen tegemoft, maar millioenen voor oorlog, ze vol gen als waren onze schatten oneindig. Zeventien millioenen voor oorlog en even zoo veel voor Binnenlandsche Zaken. Ziedaar dan het onevenredige in juiste verhouding gebracht! Zoo schijnt het. Maar vraag eens, wat op het hoofdstuk Binnenlandsche Zaken wordt gemist. Hoeveel zou er nog gewenscht worden voor nuttige werken, voor uitbreiding van ouderwijs, voor aanmoediging van kunst en zooveel meer. Dan rijst weer dezelfde klacht: waarom hier niet meer gegeven, dat ruimer vrucht leveren zou, dan wat daar in het bodemloos vat ge worpen wordt, dat telkens meer verslindt en niets oplevert? Zevenentwintig millioenen voor Nationale Schuld. Ziedaar eindelijk de zeventien voor Oor log belangrijk overtroffen; voor schuld nog tien millioenen meer. Maar indien eens van die zeven tien een deel tot schulddelging werd besteed, zou dan niet het eerste cijfer in belangrijke mate kunnen verminderen? Hoe dorre cijfers soms een reeks van ge dachten uitlokkenhoe zij stilzwijgend een ge tuigenis afleggen, dat niet welsprekender zou kunnen gegeven worden. Met dubbelen nadruk zeggen wij thanseene begrooting is geene ver makelijke lectuur, want zij doet menige zucht ons ontglippen. Nogtans schroomen wij niet haar intezien en hare overweging aan allen aantebevelen. Zij leert ons niet alleen of er van financiëele voor uitgang sprake kan zijn, maar ook of wij voor uitgaan in de toepassing van die denkbeelden, waarin de kiem van 's lands bloei en kracht gelegen is, wellicht meer dan in levende en doode strijdkrachten. r_.li, GOES, 12 Februari 1873. Per telegraaf.) De Tweede Kamer is tot hervatting harer werkzaamheden bijeengeroepen tegen Woensdag 26 Februari. De conclusie van het rapport der Staats commissie, betrekkelijk de wijziging casu quo in ons muntwezen, strekt, gelijk wij reeds voor eenige weken hebben medegedeeld, tot weder-invoering van den dubbelen standaard als voorbereiding van een overgang naar de verwisseling van standaard, welke wellicht la ter blijken zal onvermijdelijk te zijn. Met behoud der wet van 1847, zou dus eene nieuwe wet als standpenningen aannemen het gou den tien- en vijfguldenstuk. Voor Indië zon voorloopig de enkele zilveren standaard van kracht kunnen blijven. Naar men verneemt, zal het voorloopig verslag op het census-ontwerp nu niet lang meer uitblijven. Het eigenlijke verslag is ge reed, maar zal nog moeteü worden aangevuld met de antwoorden, die de minister zal ge ven op de door de commissie van rapportéurs tot hem gerichte vragen. Met zekerheid wordt médegedeeld dat het gerucht, volgens hetwelk de heer vaii Beyma thoe Kingma zich, bij de aanstaande periodieke aftreding niet weder verkiesbaar zal stellen voor het lidmaatschap der TWeedte Kaüiter, gegrond is. Dat kinderen zich al te spoedig op het broze ijs wagen is bekend, 't Schijnt eene manie te zijn omzoodra de wateispie gel met eene dunne ijskorst bedekt is, het een of ander waagstuk daarop té beproeven. 'tWare te wenschen, dat, wannéér niét 'dé ouders kunnen waken tegen deze waaghalzerij, althans bij politiemaatregel het te vroeg op het ijs loopen kon worden tegengegaan. Want niet alleen, dat de kinderen gevaar loopen te verdrinken, maar ook zij, die door edelen aandrift aangespoord, de hand ter red ding uitsteken, worden in gevaar gebracht. Dezer dagen had men hier daarvan een voorbeeld. Twee meisjes hadden zich op het ijs ge waagd en zakten er door, zoodat zij spoedig onder het ijs geraakten. Zekere J. de Hond zag het gevaar, waarin de beide meisjes verkeerden'1, én de man aar zelde geen oogenblik, zijn leven te wagen en de redding te beproeven. Hij begon zelf al spoedig in gevaar te ver- keeren en alleen door de hulp van den heer de Rochefort en eenige andere personen, die toegesneld waren, en door elkander aan dé beenen vasttehouden eene Soort van menschëff- ladder vormden, waarvan de Hond de uiterste sport uitmaakte, gelukte het hun de drenkelin gen, zoowel als den redder behouden aan wal te brengen, waarbij van de van gëmëénte wega gedeponeerde reddingslij nen gebruik moest worden gemaakt. Wij' weten niet of ook voor dergelijke édele daden belooningen of medailles worden uit-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1