BUITENLAND.
KERKELIJKE ZAKEN ONDERWIJS.
Eergisteren werd door het kiescollege der Ned. Herv.
gemeente te Kruiningen, ter voorziening in de bestaande
vacature, het volgende drietal van predikanten opge
maakt de heeren Widers, Ploos van Amstel en Hiben-
daal en daaruit onmiddelijk beroepen de heer K. C.
J. Hihendaalpredikant te Driel.
Bedankt voor Haarlemmermeer en voor Heemse door
ds. J. Kromsigt, pred. te Kortgene.
Beroepen te Nieuw en St. Joosland ds. Locher, pred.
te Zevenhoven.
Ter vervulling der vacature, ontstaan door het ver
leend emeritaat aan ds. I. Prins, is Maandagavond
door het kiescollege bii de Ned. Herv. gemeente te
Amsterdam beroepen: ds. D. P. M. Huet, pred. te
Dirksland, met 295 van de 334 geldig uitgebrachte
stemmen.
Cornells Verheij (zie no. 14 van ons blad,) die de Ned.
Hervormde gemeente te Scheveningen in opschudding
bracht, is gisteren door de Arrondissements-Rechtbank
te 's Gravenhage schuldig verklaard aan het vertragen
en afbreken der openbare godsdienstoefening en aan
beleediging in woorden jegens den godsdienstleeraar,
en deswege veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf
benevens twee geldboeten ieder van ƒ8.
Over de fusie der twee vorstenhuizen, die,
behalve de Bonapartea, als pretendenten op
de kroon van Frankrijk bekend zijn, ver
neemt men, dat de graaf van Chambord eerst
daags een manifest zal openbaar maken, dat
alles behalve gunstig voor zijne tegenpartij
zal luiden. In de tegenwoordigheid van de
prinsen van Orleans bij de godsdienstoefening
in de boetkapel rue d' An jou op 21 Januari
ziet de graaf niets anders dan eene boete
doening van hunnen kant, voor welke han
deling hij hunnen biechtvaders erkentelijk is
en die slechts tot heil der prinsen kan strek
ken. Volgens Hendrik F" is de stap, dien
de prinsen 21 Januari deden, volstrekt niet
een politieke handeling; zulk eene handeling
kan die stap ook niet zijn, zoo lang het
hoofd der familie Orleans den titel «graaf
van Parijs" draagt, daar het instellen van
dezen titel een soort van overweldiging was.
Afgescheiden van bedoeld manifest, heeft de
graaf van Chambord zich in een brief aan een
zijner vrienden beklaagd over de weêrspan-
nige houding der prinsen van Orleans; »zoo
lang zij geüsurpeerde titels voeren, die eene
heiliging van 1830 zijn, kunnen wij geene
betrekkingen met hen aanknoopen," schrijft
hij. In de Orleanistische kringen, waar de
meening van den graaf van Chambord bekend
is geworden, is men zeer verbolgen op hem,
en de tijding, dat de prinsen van Orleans
zich ten gevolge hiervan bij de republiek wil
len aansluiten, m. a. w. eene poging willen
doen om den hertog van Aumale tot president
der republiek te doen benoemen, is, naar het
schijnt, niet zoo geheel uit de lucht gegrepen.
In eene vergadering, Zaterdagavond bij een
der prinsen gehouden, moet de zaak ernstig
ter sprake gebracht zijn geworden. Naar men
zegt, rekenen zij bij hunne plannen op de ze
delijke ondersteuning van Rusland, welke mo
gendheid zeer gaarne zou zien, dat zij aan
het bewind kwamen.
De Liberté deelt mede, omtrent de financi-
eele verhouding van Frankrijk tegenover Duitsch-
land, dat het Duitsche gouvernement Thiers
nu reeds heeft aangeboden, over te gaan tot
onderhandelingen over de manier, waarop het
vijfde milliard zal worden voldaan. Die onder
handelingen zouden, volgens afspraak, eerst na
de betaling van het vierde milliard zijn ge
volgd, doch nu is er alle hoop, dat reeds in
September, wanneer het vierde milliard betaald
is, de laatste Duitsche soldaat uit Frankrijk
zal vertrokken zijn.
De heer La Croix, architect van het Elysée,
zoogbroeder van Napoleon III, is overleden aan
de gevolgen van een spoorwegongeluk, dat de
amputatie zijner beide beenen noodig had ge
maakt.
Eenigen tijd geleden, werd uit Spanje be
richt, dat de hertog van Montpensier en de
ex-koningin Isabella, zijne schoonzuster, weder
verzoend waren. Indien deze tijding juist was,
dan is de verzoening niet van langen duur
geweest. Dit blijkt althans uit drie brieven,
waarvan de Epoca uittreksels mededeelt, welke
het Journal des Débats vermeldt. De eerste is
geschreven door den hertog van Montpensier
aan koningin Maria Christina, zijne schoon
moeder. De hertog geeft daarin te kennen, dat
hij zich van de zaak van Alfonso afscheidt, om
dat, tot zijn diep leedwezen, de rampzalige
huiselijke twisten tusschen Isabella en haren
gemaal, don Francisco d'Assisi, steeds voort
duren, niettegenstaande die oneenigheid reeds
een zóó grooten zedelijken knak aan de dy
nastie had gegeven, dat daaraan haar val in
September 1868 te wijten is. Hierop schreef
Maria Christina een brief aan hare dochter Isa
bella, waarin zij haar dringend aanmaande al
het mogelijke te doen om den vrede met ha
ren gemaal te herstellen. Deze raad schijnt ech
ter geene uitwerking te hebben gehadwant
Isabella, die aan Montpensier antwoordde, schrijft
hem eenvoudig, dat zij nota heeft genomen van
zijne verklaring van de zaak van Alfonsus niets
meer te willen weten, en dat zij niet van zins
is verder eenige betrekkingen of briefwisseling
met hem te onderhouden. Doch hierbij liet
Isabella het niet. Op het verwijt van den
hertog, dat de dynastie in diepe minachting
was geraakt door al hetgeen er tusschen Isabella
en haren gemaal was voorgevallen, antwoordt
zijdat de dynastie ten val is gebracht enkel
door de politieke rol welke hij Montpensier
gespeeld heeften zij voegt er bij, dat zij en
haar zoon don Alfonso) de koninklijke rechten
ongeschonden denken té handhaven en „dat
zij zich voorbehoudt de verdediging van zijne
zaak en van de toekomst der dynastie toe te
vertrouwen aan den eerste den beste die, ge
steund door voldoende strijdkrachten en hulp
middelen, zijne banier in Spanje zal verheffen".
Ziedaar, zegt het Journal des Débats, alweêr
een gewapende opstand, op een gegeven oogen-
blik, in het verschiet. Spanje heeft aan den
Carlistischen opstand nog niet genoeg. Wat
een zonderling land is bet toch! Het kan bij
geen ander van Europa vergeleken worden.
De partijen kennen slechts één middel om tot
het hoogste gezag te gerakendat middel is
wapengeweld, en men rust er zich even onbe
kommerd, even bedaard en openlijk tot den
burgeroorlog toe, als men elders den strijd bij
de stembus of in het parlement onderneemt.
Uit België verneemt men, dat de bij ko
ninklijk besluit van 18. April 1871 benoemde
commissie voor de legerorganisatie, welke uit
militaire en niet-militaire leden samengesteld
was en zich zelve in December 1872 ontbon
den had verklaard, thans bet proces-verbaal
harer vergaderingen heeft uitgegeven. Bij de
installatie der commissie had de toenmalige
minister van oorlog hftre aandacht op de vol
gende vijf punten gevestigd: lo. dat de lich
ting der militie het bij de wet vastgestelde
cijfer niet bereikte; 2o. dat de 4 en de 5 ba-
taillons der regimenten infanterie zoo weinig
krachtig zijn; 3o. dat bij de mobilisatie van
het leger in 1870 gebleken is ongenoegzaam
heid der Belgische veld-artillerie van vergelij
king met de legerorganisatie in andere landen
4o. dat de militaire administratie onvolledig
is5o dat een treindienst gemist wordt, welke
in België nooit bestaan heeft. Bij het opnoe
men dezer vijf punten had de minister gezegd,
dat het onderzoek van, het eerste punt de com
missie waarschijnlijk leiden zou tot de vraag
of het niet onvermijdelijk ware geheel andere
beginselen van legervorming aan te nemen, en
stappen te doen tot aanneming van den alge-
meenen dienstplicht. Blijkens her proces-ver
baal vestigde de commissie hare aandacht reeds
in den aanvang op deze vraag en gaf zij, na
nogmaals door den minister van oorlog opmerk
zaam te zijn gemaakt op de gevaren, welke de
vorming van het leger uitsluitend uit de lagere
volksklasse voor het land verwekte, daarop in
gewikkeld een antwoord door op 31 Mei 1871
met 20 tegen 4 stemmen te verklaren, dat de
plaatsvervanging behoorde afgeschaft te worden.
Later verklaarde zij zich met 17 stemmen tegen
1 voor de invoering van de algemeene dienst
plichtigheid door vrijwillige krijgsdienst van
een jaar. In November 1872 ontstond echter
tusschen de commissie en den minister verschil
over de wijze, waarop zij haar mandaat opvatte.
De commissie had eene sub-commissie benoemd
om een volledig wetsontwerp betreffende de
vorming en organisatie van het leger op te
stellen, en de minister van oorlog meende, dat
zij daardoor haar mandaat was te buiten ge
gaan, hetwelk zich niet verder uitstrekte dan
tot het onderzoek der vijf opgegeven punten.
In den boezem der commissie zelve ontstond
daarop mede verdeeldheidsommige leden
meenden, dat men aan den wensch des minis
ters gehoor geven en zich tot de vijf punten
bepalen moest; anderen daarentegen beriepen
zich op de woorden van den minister zeiven,
waarin hij die vijf punten slechts als meer
in het bizonder de aandacht waardig zijnde
aangaf, maar aan het mandaat der commissie
eene zeer ruime strekking toekende; enkele
leden beweerden zelfs, dat de commissie nog
veel verder had kunnen en behooren te gaan,
dan zij gegaan was. Na eene briefwisseling,
waarbij de minister op zijn stuk bleef staan,
legde de commissie bij een in hare laatste
bijeenkomst, van 4 December 1872, vastge
steld schrijven, haar mandaat neder. Bij dat
schrijven deelde zij den minister het rapport
des sub-commissie mede, waarin »de noodige
bouwstoffen te vinden waren voor eene be
antwoording der vijf punten, welke meer in
het bizonder aan de onderzoekingen der com
missie waren aanbevolen."
Uit Rome werd den 29 Januari aan het
Journal des Débats het volgende geschreven
»Ten aanzien van de wet op de geestelijke
corporatiën is eene zwenking gekomen, welke
verdient vermeld te worden. De regeering had
een in concilianten geest opgesteld wetsont
werp gereed gemaakt, waaraan zij eene hooge
politieke beteekenis scheen te hechten. Het
hoofdbeginsel der wet was nedergelegd in het
tweede artikel, waarbij de generalaten werden
in stand gehouden, en in de artikelen welke
op de vreemde ordeshuizen betrekking hadden.
Thans echter wordt art. 2 door de organen
der regeering veel heftiger bestreden dan door
de dagbladen der oppositieen de regeering
schijnt besloten t8 hebben op dit punt geheel
aan de kamer toe te geven. Het is niet moeielijk
de reden dezer zwenking te raden. De Pruis-
sische regeering heeft een geregelden veldtocht
tegen den Heiligen Stoel ondernomen en zou
zich daarin gaarne bondgenooten verwerven.
Daar nu de Italiaansche regeering vooral door
de tusschenkomst der diplomatie tot matiging
gesterad wasis de stand van zaken geheel
veranderd, vermits de machtigste mogendheid,
in stede van de regeering terug te houden
haar daarentegen aanmoedigt om krachtig te
gen de geestelijkheid op te treden."
Je Koning van Zweden en doorwegen
heeft in de troonrede, waarmede dezer dagen
de zitting van den Zweedschen rijksdag door
hem geopend werd, de noodzakelijkheid doen
uitkomen van een nauwere aansluiting, een
inniger vereeniging der twee rijken en om
daartoe te geraken is naar men verneemt als
het beste middel erkend het instellen van een
Zweedsch-Noorweegseh Parlement voor de ge
meenschappelijke aangelegenheden der twee lan
den; de Oostenrijksch-Hongaarsche delegatiën
zouden hierbij tot voorbeeld genomen worden.
Wijlen koning Karei XV was met dit plan
zeer ingenomen, en men zegt, dat zijn opvolger
thans de zaak te Christiania wil ter sprake
brengen. Of echter de Noren, over hunne
vrijheden zoo bezorgdsympathie voor deze
nieuwigheid zullen hebben, is te betwijfelen.
Te i.©nden werd jl. Zaterdag weder een
meeting gehouden, ter bespreking van de zaak
der Londensche gas-fabriekarbeiders welke
omdat zij in strijd met de wet en zonder op
zegging van hunne dienst het werk hadden
gestaakt, tot eene gevangenisstraf van een jaar
waren veroordeeld. De voorzitter deelde mede,
nit de tweede hand, door bemiddeling van een
lid van het Lagerhuis, het bericht te hebben
ontvangen dat de minister van Binnenlandsche
Zaken den opgelegden straftijd tot vier maan
den verminderd had. De vergadering gaf hare
verontwaardiging te kennen over de minach
ting door den minister betoond, die geen ant
woord zelfs geen bericht van ontvangst had
gezonden, nadat hem geworden waren de re-
solutiën eener vroeger gehouden meetingzij
verklaarde, dat de verleende afslag van straf
niet als voldoende was aan te merken, vermits
naar haar oordeel de gevangenisstraf niet lan
ger dan drie maanden had behooren te duren.
Ook droeg de meeting aan haar besturend
comité op voort te gaan met zijne pogingen
om wijziging te brengen in de strafwet, welke
voor de arbeidende klasse onbillijk en hard was.
De gisteren, ter opening van de zitting van
het JEngelsch Parlement uitgesproken Troon
rede constateert, dat de betrekkingen van Groot-
Brittannië met al de vreemde Mogendheden van
vriendschappelijken aard zijndat de heer
Bartle-Frère zich in betrekking heeft gesteld
met den Sultan van Zanzibar, met 't doel om
den slavenhandel op de Oostkust van Afrika
tegen te gaandat Hr. Ms. Regeering
onverwijld gevolg heeft gegeven aan de scheids
rechterlijke uitspraak van den Duitschen Keizer