1873. N°. 16. Donderdag 6 Februari. 60ste jaargang. Vergelijkende Examens. BININ1ENLANDSCHE BERICHTEN. G0E8SCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Veijdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels 5/1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20, c. Men heeft gezegd, dat de Nederlanders water- chineezen zijn. Het moge waar zijn, dat we, wat koophandel en industrie betreft, iets gelij ken op de bewoners van het Hemelsehe rijk, in wetenschappen zijn we, trots ons klein hoekje wa terig vaderland, even ver als andere Europeesche volken. De belangstelling van 't Nederlandsche volk in 't onderwijs geeft daarvan de overtui gende bewijzen. Wel is waar, komt die be langstelling niet altijd uit zuivere bron; soms welt ze uit partijhaat en eigenbelang, getuige de houding van 't meerendeel der Goessche ge meenteraadsleden, maar dit is eene uitzondering, althans een periodiek verschijnsel, dat met de ware belangstelling niets gemeen heeft en, om dat het eene uitzondering is, ook te spoediger opgemerkt wordt. Niet alleen van de zijde der ouders maar ook van die der onderwijzers komt gaandeweg meer waardeering van 't onderwijs. Niéts is natuurlijker, zal men zeggen, wie zou zijn eigen werk niet waardeeren En toch, bij nader inzien vervalt veel van dat natuurlijke. De mensch kan goeddoen, omdat hij behagen vindt in 't goedemaar hij kan ook goeddoen om de belooning, die er aan verbonden is. De on derwijzer kan ontwikkelen en vormen, omdat hij dit eene sehoone roeping acht, maar hij kan ook die taak vervullen om de belooning, die er aan verbonden is. Dat de laatste weinig belang stelt in 't on derwijs en een onbruikbaar onderwijzer is, be hoeft nauwelijks gezegd te worden. 't Komt ons evenwel voor, zooals we reeds zeiden, dat deze soort sterk vermindert, dat het aantal der onderwijzers, die hunne roeping lief hebben voortdurend grooter wordt. Yoor onze meening pleiten de vele weekbladen en tijdschriften van en voor onderwijzers, die in ons vaderland verschijnen. Geen quaestiën, 't on derwijs betreffende, zijn er, die daarin niet door den onderwijzer besproken worden. Onder al die quaestiën is er eene, die in den laatsten tijd voor de onderwijzerswereld van veel beteekenis geworden is. 't Is de vraag of de vergelijkende examens al dan niet moe ten behouden blijven. Vergelijkende examens als de jonge on derwijzer die woorden hoort, loopt hem een rilling door de leden; den oude van ,,'t vak" wordt het hart bitter, zoo hij aan die gave der schoolwet denkt. Er zijn menschen, die meenen, dat in dien strijd tegen de vergelijkende examens het eigen belang een krachtig wapen voert, en de onder wijzer, hoe waardig en oprecht ook, zou geen menschenkind moeten zijn, om die meening niet eenigszins te rechtvaardigen. 't Is alleen de vraag of naast het eigenbelang het belang van 't onderwijs een even krachtig wapen voert tegen de vergelijkende examens. Zooals ze veelal afgenomen worden, zijn de vergelijkende examens vernederend voor den onderwijzer, en schadelijk voor 't onderwijs. Ze zijn vernederend voor den onderwijzer, omdat ze hem noodzaken als een schooljongen, onderworpen aan 't oordeel van 't min-ont- wikkelde publiek, zijn ambtsbroeder een vliegje aftevangen. En die vliegjes, hoeveel gewicht zij ook heb ben bij de nominatie, zijn in allen gevalle maar vliegjes, d. i. klein en onbeduidend: jaartallen, plaatsnamen, rekenkunstjes, taailoopjes enz. Daarbij, de onderwijzer heeft reeds bewijzen zijner bevoegdheid gegeven, aan de provinciale commissie, waarom moet hij altijd en altijd weer examens afleggen? Men, of liever de schoolwet zet hem, zooal niet buiten het algemeen recht dan toch buiten de algemeene gewoonte. Voor andere betrekkingen immers is de acte van be kwaamheid genoeg om benoembaar te zijn. Yoor de school zijn die vergelijkende exa mens nadeelig, omdat zij den Onderwijzer nood zaken te reizen en te trekken, waardoor hij, bij 't minderen zijner financiën en 't dientengevolge vermeerderen zijner aardsche zorgen, niet ge stadig en degelijk in de school werken kan. Zijne examenstudiën zijn bij de gewone inrichting der vergelijkende examens ook niet geschikt om hem met hart en ziel onderwijzer te doen zijn, en vaak krijgt men wel den meest geleerden maar niet den meest verstandigen onderwijzer en om den laatste zal het toch wel te doen zijn. Ziedaar de nadeel en voor den onderwijzer en het onderwijs aan die vergelijkende examens verbonden. Zullen we daarom instemmen met de af schaffers Neen, want, zooals we reeds opmerkten, het nadeel komt grootendeels voort uit de verkeerde toepassing der vergelijkende examens. Wanneer ze goed worden aangewend, hebben ze veel voor. 't Is daarom misschien, dat er buiten de onderwijzerswereld zo6 weinig stemmen tegen opgaan. En met deze omstandigheid moeten we wel rekening houden. De onderwijzer mag zijn eigen belang in het oog houden; de nxet-onderwijzer moet ook zijn belang niet verwaarloozen. Nu komt het ons voor, dat de vergelijkende examens bij richtige toepassing, dat wil zeggen als ze minder den veelweter dan den ontwik kelden man, minder den kamergeleerde dan den maatschappelijken mensch leeren kennen, als ze minder het geheugen dan 't verstand op den Voorgrond doen treden, en daardoor ook den gevestigden hoofdonderwijzerdie zich minder met het geheugenwerk dan met .de opvoeding der jeugd bezig houdthet solliciteeren mo gelijk maken dat zij dan der gemeenten een waarborg geven voor de bekwaamheden van hen, uit wie de keuze Zal geschieden. Dit zou ook kunnen gebeuren, zal men zeggen, door het afzenden van eenige bekwame mannen uit de gemeente naar de scholen der sollicitanten, zooals de gezelschappen Goes en Sneek dit voor stelden; maar, zonder te wijzen op het onuit voerbare van zulk een maatregel bij een groot aantal sollicitanten, vragen we: wat is dit an ders dan een vergelijkend examen? De vergelijkende examens sluiten bovendien de deur voor veel kwade praktijken. Óch, men helpt zoo gaarne zijne familie óf zijn po litieke of godsdienstige geloofsgenooten aan een postje de talrijke dispensatiè'n van vergelijkende examens, voor 1857 toegestaan', bewijzen het genoeg, maar zij hebben ook vaak bewezen, dat die begunstigde onderwijzers niet altijd gunstig voor 't onderwijs waren. Het is daarom dat de wet van 1857 geene dispensatië tbestaat. Onze meening is dusniet afschaffen maar hervormen. Men make de vergelijkende examens tot eène aanvulling, niet tot eene herhaling der provinciale examens. Terwijl bij laatstgenoemden de theorie hoofdzaak is, zij bij laatst genoemden de praktijk 't doel. Afschaffen is 't uiterste, waar toe men niet komen kan, dan nadat de onbruik baarheid bewezen is, en de wet van 1857 is te jong om reeds nu bewijzen van hare onbruik baarheid te kunnen geven. Maar niet alleen uit een psedagogisch ook uit een politiek oogpunt beschouwd is de af schaffingder vergelijkende examens nietgewenscht. De ouderwijzer bedenke, dat een kleine vonk een grooten brand veroorzaken kan. Is art. 22 der schoolwet gevalleq,art. 23 zal niet onaan- gqrperd blijven, en na dit is art. 194 der grond wet aan de beuff. Wij vreezen den strijd niet, als meenden wij, dat 't beginsel der schoolwet vallen zou. Neen, dat beginsel is '1 béginsel van het gezonde Ne derlandsche volk. Zoolang Nederland nog zoo- Vele mannen met heldere hoofden heeft, kan dat beginsel niet vallen. Maar wij vreézen dén strijd bij den tegen- woordigen stand der paftijenomdat zij een onvruchtbare zijn zou, een strijd, die heel wat kostbaren tijd rooven zou en er is nOg veel, zeer veel, voor regeering' én volksvertegenwo'ór- diging te doen, eer wij zoodanig een strijd gelaten kunnén aanzien. Ten slotte nog ééne opmerking. Er zijn jonge onderwijzersdie tegen art. 22 der wet zijn en de adressen uit alle macht steunenomdat ze geloovendat er door de afschaffing der vefgelijkende examens nleer kans voor hen zal bestaan om aan 't hoofd eener school te komen. Dit is eene dwalingwant het aantal vaca tures blijft onder beide stelsels gelijk. Alleen als men in de wet de bepaling kon gevoegd krijgendat iedere school niet meer dan een bepaald aantal kinderen, b. v. 150, mocht tellen, eene bepaling, die op 't onderwijs uitmuntend werken zou, zouden zij met wetsherziening ge baat zijn. GOES, 5 Februari 1873, De Minister van Oorlog heeft ter ken nis van belanghebbenden gebracht, dat op den 1 October van dit jaar wederom jongelieden zullen worden toegelaten om bij het garni- zoens-hospitaal te Amsterdam te worden opge leid tot offie. van gez. Voor de dienst hier te lande en in de koloniën, en tot militaire apo thekers hier te lande. De aan te nemén jongelieden moéten óp dén dag der toelating den vollen ouderdom van 17 jaren hebben bereikt en üiet odder zijn dan 20 jaren. Nadere bizonderhedfen vermeldt' de St. Cou rant no. 30. De Slaats'begroöting voor 1873, gelijk de verschillende hoofdstukken thans in het Staats blad zijn opgenomen, is als volgt vastgesteld: I. Huis des Konings 750,000. II. Hooge Colleges ,l - 585,112. III. Buitenl. Zaken - 532,340. IV. Justitie- 3,165,102 V. Binnenl. Zaken - 17,786,313.50^ VI. Marine- 9,345,230 43 Vila. Nationale Schuld - 27,493,133.36 VII®. Financiën - 18,700,219.54 VII1. Oorlog- 17,100,520.— IX. Koloniën 1,371,305.94^ X. Onvoorz. uitgaVeflr - 50,000. Totaal 96,879,276.78 Aan de N. Midd. Ct. wordt uit den Haag o. a. 't volgende geschreven: De Arnhemsche courant sprak onlangs Van twee liberale" leden der Tweede Kaffier, die hun ontslag wenschen te nemen. Men verze kert mij, dat daarbij op de heeren van Beijma thoe Kingma en H esterhoff werd gedoeldan deren meënden, dat men het oog had op dr. Westerlioff en op den heer Rutgers van

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1