1873. N°. 13. Donderdag 30 Januari. 603te jaargang. WENSCHELIJK en MOGELIJK B1NNENLANDSCHE BERICHTEN» GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75, Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden a 10 p. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8regels A/1,-- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en content betaald, 20, c. Landverhuizing. Ziedaar een van die on derwerpen, die nog altijd aan de orde van den dag zijn en het nog lang blijven zullen, om de eenvoudige reden, dat ze voortdurend onder de behoeften van onzen tijd geteld worden. Er zijn er, die zich ergerenals men die zaak bevordert, gelijk er ook zijn, die, als ze den raad krijgen elders hun fortuin te gaan beproeven, eenvoudig meenen, dat men ze weg wil zenden om zich zeiven te bevoordeelen. Toch gaat men voort die verplaatsingen aan- temoédigen, zooals onder anderen duidelijk is' uit het blad: de Landverhuizer, dat sedert e eni gen tijd verschijnt, om den lust er toe optewek- ken en de zaak zelve gemaklijk te maken. Onze beste staathuishoudkundigen, die men wel niet van misanthrópische bedoelingen ver denken zal, staan in het eerste gelid der voor; standers, en als wij ze gelooven mogen, dan zijn de resultaten van dien aard, dat men nog niet eens tot dé sukkelaars hier behoeft te behooren, om een begeerig oog te slaan naar die andere ianden, waar zoovele bronnen van bestaan mil- delijk vloeien, die hier vergeefs worden gezocht. Daarom trof het ons dezer dagen te, lezen, dat een minister in het Pruisische huis van afge vaardigden, op eene interpellatie omtrent de landverhuizing uit de Oostelijke provinciën, ge zegd heeft, dat de Bondsraad maatregelen daar tegen voorbereidt. De Pruisische excellentie voegde er bij, dat de wet geene middelen tegen landverhuizing aan de hand geeft, maar dat men deze indirect kan bestrijden, door in de bestaande toestanden zoodanige verbeteringen te brengen, dat de ingezetenen genoopt gorden in het vaderland te blijven. Wij kunnen ons begrijpen, dat de liefde tot land en volk er toe brengt om te wenschcn, dat niemand naar een ander vaderland behoeft omtezien. Het is zoo huiselijk, zoo gezellig om hij elkander te blijven en meer dan een vindt het zeer hard, als de omstandigheden noodzaken de plek, waar de wieg eens stond, te verlaten. Evenzeer vinden wij het natuurlijk, dat Prui sen, door den ellendigen oorlog zoo zeer ont volkt noode zijne burgers naar elders ziet ver trekken; dat daar te lande meerdere middelen van bestaan gevonden worden en dat men thans heel wat handen gebruiken kanom de verlamde en verminkte te vervangen. Het schijnt echter, dat noch de liefde tot den geboortegrond, noch een verbeterde kans op mid delen van bestaande lust tot landverhuizing heeft kunnen uitdooven. En daar de regeering, om welke redenen dan ook, dat ongaarne ziet, zou men het heengaan onmogelijk of bezwarend willen maken. Ook hier geldt de algemeene regel, dat ver- bodswetten zelden het beoogde doel bereiken en als de Pruisische regeering er werkelijk toe over gaat, om zoodanige maatregelen te nemen, die tegen de landverhuizing gericht zijn, is het hoogst waarschijnlijkdat het verlangen des te leven diger zal worden en menigeen aan landverhui zing zal denken, die anders rustig gebleven ware. Er is ook iets in, dat weinig strookt met den gèest onzer eeuw. Of is hei niet eene inbreuk op de vrijheid, even ongehoord als onredelijk, wanneer men de mensehen dwingt een behoef tig bestaan voorttesleepenwaar zij tot betere gesteldheid kunnen komenwanneer men den mensch noodzaakt eene bepaalde plaats tot zijne woning te kiezen, zonder dat hem de middelen wordèn aangeboden of aangewezen om daar in zijne behoeften te kunnen voorzien. Maar, zal men zeggen, juist dat bezwaar wil de Pruisische Minister wegnemendoor verbe tering der toestandenz^odat de lust tot land verhuizing van zelf ophoudt. Wie zou verbetering van maatschappelijke toestanden niet wensehelijk achten, maar ook wie begrijpt niet, dat hier van eene utopie sprake isdat het allen schijn heeftals of de staatsman, die zoo sprak, door de aanwijzing van een onmogelijk geneesmiddel de aandacht yan de kwaal heeft willen afleiden, de land- -verhuizing-bestrijders met een kluitje in het riet heeft gestuurd. Zonder hier aan weekhartigheid te denken, komt het ons voor, dat de Pruis zijn volkje bij elkander houden wil, en wij twijfelen er niet aan, of, als het aan hem stond, dan zou hij de toestanden zooveel beter maken, dat het beloofde land aan deze zijde van den Oceaan gevon den werd. Zeker zijn er ook bij ons te lande, die dat begeerlijk achten en dié al op den uitkijk staan, om te weten, wat er in Pruisen gebeurt, ten einde dat aanstonds zooveel mogelijk hier na- tevolgen. Maar dan. rijst ook de vraag of zulks mo gelijk en wensehelijk wezen zou. Mogelijk? Wij durven zeggenneen Op-zich zei ven reeds achten wij het onmogelijk de maat schappelijke toestanden "zoo te verbeteren, dat hier voor allen een voldoend middel van be staan en de gelegenheid tot materieele ontwik keling gegeven worde; maar hoe zal de staat daarin voorzien? Moet hij voor zijne burgers de bronnen van inkomst scheppen? Overal breidt zich de bevolking uit en het is te denken, dat dit vooreerst niet zal veranderen. Daardoor wordt al aanstonds de gelegenheid voor velen beperkt, en al kon een staat telkens nieuwe bronnen openen, dan zouden ze toch niet op den duur de wenschen kunnen vervullen van hen, die begrijpen, dat we niet in de wereld zijn, om op een eenmaal aangewezen punt te blijven staan, dat het natuurlijk is, als we ons ook in de stoffelijke dingen zoeken uittebrei- den en vooruit te komen. Doch men moet wel een vreemdeling zijn in onze maatschappij, om niet aanstonds te doorzien, dat hier van het geheel onbereikbare sprake is. Het klinkt fraai'; maar hoe zal één staat de toestanden zoo verbeteren, dat het ner gens elders beter is, dat de ingezetenen genoopt worden in hun land te blijven. En al wilde men ook de roeping en verplichting daartoe van den staat op anderen overbrengen, dan zal het nog wel altijd een hersenschim zijn, om de landverhuizing te keerendoor de menschen hier de gelegenheid te openen, dat ze laat ons maar zeggen zooals het bij velen is, rijk kunnen worden. Eene andere vraag is: zou het wensehelijk zijn? Als men dwaas genoeg is te denken, dat men alleen op zijn geboortegrond gelukkig kan wezen; als men alleen aan eigen wensch en behoefte denkt, dan zou het zoo kunnen schijnen, maar men houde onder het oog, da,t er een algemeen belang is, dat evenmin ,uii het oog mag worden verloren. Wij zijn in dè eerste plaats wereldburgers, eu hoeveel liefde men gevoele voor het vaderland, in engeren zin, zij mag Ons het oog niet doen sluiten voor eei^e .even natuurlijke betrekking van veel wijderen omvang. Dwing de mensehen om in kleineren kring te zamen te blijvenhoop ze op waar de een den ander in dep weg staat en gijj werpt juist daardoor een slagboom voor hun geluk op. Wie het zoo smakelijk wil maken, waar dan ook, dat de menschen bij elkander blijven, dip beperkt hun streven en werkkring en noopt hén, krachten ongebruikt te laten, die in wijdereh kring aangewend hoogst weldadige vruchten zou den opleveren. Wensehelijk zou het zeker zijn,, dat in elk land de middelen van bestaan konden uitgebreid worden, maar ook waar dit zoo ruim mogelijk geschiedde, zouden er altijd zijn èn 4fP geene bevrediging vonden, èn die door hunne energie verder werden gedreven. Te lang reeds heeft <le pappot-geest bij 4e menschen gewoond en is het denkbeeld gevoéd, dat het de hoogste zaligheid is, op den geboorte grond te blijven, zij het ook zuchtende en tob bende. Daar ligt nog zulk een breed veld vpor den ondernemingsgeest, voor den niiveren open. Amerika kan er nog duizenden ontvangen, die hunne keuze zich niet zouden beklagen. En ons Indië! Hoevelen konden daar een arbeids veld vinden, waarop lang zoovele distelen niet voor hen zouden' groeien als op den beperkten geboortegrond. Wij komen daarom tot een geheel ander be sluit als d,e Pruisische minister, oqk met het oog op eigen land en volk. Wij gruwen yan verbodswetten, die pooit iets goeds hebben uitgewerkt. Eïi schoon wij gaarne zullen mede- werken, om het welvaren .des vaderlands te be vorderen in die mate, dat het velen de baker mat des gelujis mag worden, wij zien geen kans om het ooit zoo te maken, dat ieder verlangjt te blijven waar hij is. Doch al Jiondep wij dat, wij zouden pieenep hooger verplichting te hebben en liever onze pogingen aanwenden, oip allen zoo op te leiden, dat zij verstand en geestkracht en moed en ondernemingsgeest be zaten, ten einde jijunnen weg door de wereld te vinden, onafhankelijk zelfs van Qjnstanjdigr heden en jpestapden, met ,cje beste bedoelingen yoor hen in het leven geroepen. GOES, 29 Januari l§73f, lUen schrijft uit 's-Hage aan de 4rnh. Ct., dat, behalve .de heer Van Yogrthuy^n, nog twee leden vpp de Tweede Earner der Staten Generaal het plan hebben om hup pjan,- daat peder te leggen, ep wel twee zeer geachte ledep der liberale partij. Eergisteren had hier eene moedige daad plaats door eene jonge dame. pe kleederen der dienstbode van een ingezetene dezer gemeepjt^ waren in brand geraakt en weldra ftpftd hef meisje in volle vlam. Pe dochter des huizes dit ontdekkende, aarzelde geen oogènMik, maar snelde om dekens, waariu zij de brandende dienstmaagd wikkelde, met het gelukkig ge volg, dat deze er met eenige lichte brandwon den afkwam. Menige jonge dame zou in zulk eene omstandigheid zenuwachtig zijn geworden en zeker niet zulk een moedig gedrag aan den dag gelegd hebben. Wij meenen, dat deze daad daarom wel vermelding verdient. Jl. Maandag gaf het tooneelgezelschap, onder directie van Stoete Co., alhier een derdetooneelvoorspelling, die dooreen vrij talrijk publiek werd bijgewoond. Ofschoon we geen minnaars zijn van de heerschendp richting der hedendaagsche tooaeelliteratpprmoeten we toch zeggen, dpt Marie Jeanne, hoewel eene oude bekende, nietjeen vap de minste productenis. Pe uitvoering wap over 't geheel zeer goed. Yqoral verdienen mevrouw Elert Lohaus en de heeren

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1