1873. N°. 1. Woensdag 1 Januari. 603te jaargang. B1NNENLANDSCHE BERICHTEN. yi s~i k GOESSGHE COURANT. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels k/1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20, c. Alweder no. 1 van de Goessche courant alweder de eerste dag van een nieuw jaar. Als altijd herhalen we: wat is het oude ras voorbij gegaan en onwillekeurig komt ons de wensch van onzen volksdichter Tollens voor den geest, als hij in zijn lied aan den Tijd zingt Waarom rijdt gij in galop? Voermanhóud eens even op. Maar al wordt die wensch niet vervuld, en al vervolgt de tijd met rusteloozen vaart zijnen loop, toch blikken we, al voortgaande, eens even terug en nemen geen afscheid van den vervlogen tijdkring, zonder de licht- en schaduwbeelden nog eens voorbij ons te laten gaan, die hij ons te zien gaf. 't Is geen wonder als er veel te her denken valt, waar wij in de geschiedenis van het verleden gaan oindoolen, al bepalen wij ons in dit artikel tot den meer beperkten kring, waarin wij ons bewegen. Wij behoeven ook niet daar buiten te gaan om veel gewichtigs ons te her inneren. En immers, wat het jaar 187 2 voor ons land en voor onze gemeente opleverde wekt, ook zonder dat wij van partijdigheid of dwaze zelfzucht kunnen beschuldigd worden, in de eerste plaats onze belangstelling op. Zeker hangt er, bij ons oordeel over de ge beurtenissen van het verleden, oneindig veel af van het standpunt, waarop wij ons plaatsen. De een zal op de lijst der gelukkige ervaringen schrijven, wat de ander onder de treurige rekent. Er zijn er die klagen over teleurstellingen waar anderen juichen, dat hun toeleg is gelukt, 't is dan de vraag, wie het recht aan zijne zijde heelt. Maar daarin verdiepen we ons niet. 't Is ons genoeg het voornaamste in herinnering te brengen. Wij zouden g'eene rechte kinderen zijn van onzen tijd als wij niet allereerst er op wezen, dat in het afgeloopen jaar ,de middelen al we der vermeerderden om de levensreis steeds snel ler voorttezetten. Eindelijk kwam de Zeeuwsehe spoorweg in zooverre tot voltooing, dat wij nu kunnen dporstoomeri naar Vlissingen. De oude zucht om wat voor ,eén volgend jaar en voor het nageslacht over te laten was misschien oor zaak, dat het niet op afwerken werd aangelegd. Er is ten minste nog veel te doen eer de nieuwe baan in alle opzichten aan de verwachting zal kunnen beantwoorden. Maar intusschen verblij den wij ons, dat de gemeenschap tusschen de Zeeuwsehe steden bevorderd werd en dat wij al weder een stapje nader kwamen aan die schoone toekomst, waarin de uitersten onzer pro vincie zelfs met het buitenland zullen verbon den zijn. Denken we al verder aan de tochtgenooten, die met ons de reis aanvingen, dan. missen we uit den breeden rei den staatsman, aan' wien ons land zoo oneindig veel verplicht is, den eenigen Tliorbecke. Wij mogen niet klagen, daar hij tot in hoogen ouderdom zich aan 's lands belangen kon wijden, maar hoe gaarne hadden wij hem nog meer willen zien tot stand brengen. Zijn naam zal immer aan de geschiedenis der ontwikkeling onzer staatsinstellingen verbonden blijven. Door hem werd de grond gelegd tot het nieuwe staats gebouw, waarin de vrije Nederlander zich steeds gelukkiger gevoelt. Van hem is een geest uit gegaan, die als een weldoende adem ons blijft omzweven. Gelukkig is met zijn dood het werk niet gestoord, dat hij persoonlijk niet vermocht te voltooien. Maar hoe meer Nederland ervaart, dat het aan dien genialen staatsman eene dure verplichting heeft, destemeer voelt het zich ge drongen hulde te brengen aan zijne nagedach tenis en voorttestreven op de door hem aange wezen baan, als het beste bewijs van ware dankbaarheid en van het besef der verdiensten van den diepbetreurde. Wie zegt ons, wat nu zou geweest zijn, indien Tliorbecke ons niet ware ontvallen. Zeker zou hij, ook al had hij de ministeriëele portefeuille nedergelegd, niet zonder invloed gebleven zijn op den gang der zaken. Verheugen wij ons, dat de door hem beleden vrijzinnige beginselen reeds zooveel wortel geschoten hebben, dat er aan geen ministerie van andere richting te denken viel, en dat de staatslieden, die wij thans aan het hoofd der zaken zien, in den geest van Tliorbecke voortarbeiden. Dat nieuwe kabinet, dat het oude jaar ons bracht, is nog tekort aan het roer, om reeds over zijn handelingen te oordeelen. Wij zijn vol vertrouwen;, dd&is oAdat wij op de erkende en bekende talblnten^ei-Irninisters ons verlaten; deels omdat zf^het Hfcind hebben aanvaard onder omstandighedenhunne getrouwheid aan de liberale beginselaWwaarborgen. Een deel der laatst ff%etreden ministers vin den wij thans in dc^k^Lir weder. Is er wel eenige bedenking td^^^B,t afgetreden bewinds lieden onmiddellijk ^^^Hikamer zitting nemen, bij gewenschte sameia^^Kng in beginselen, mag men daarvan vermee^^^Btkraeht voor het mi nisterie jf\vachten.,VHRVat is noodig, waar op allerlei gebied nog zooveel te doen valt. Men denke slechts aan de rechterlijke organi- nisatie, het hooger onderwijs, de ongelukkige, geldroovende militaire zaken en de financieële huishouding, die nog steeds' op de algemeene schoonmaak wacht Bij den aanvang van 72 meenden wij waar lijk, dat het oogenblik der finanieeële hervorming nabij was. De even fel bestreden als warm aan geprezen income-tax scheen voor de deur te staan, maar mocht bij de Staten Generaal geene ge nade vinden. Wij zullen niet ophalen, wat daar voor en daartegen werd ingebracht, maar voor zoover, door de mislukking van deze poging, ons fiuancieël herstel weder voor langen tijd ver schoven is, betreuren wij het, dat geen middel kon gevonden worden om de verwijderde opi- niëii tot elkander te doen naderen en dat een vasthouden aan eenmaal opgevatte meening, zoo wel aan de eene als aan de andere zijde, het gewenschte vergelijk onmogelijk heeft gemaakt. Met den mislukten maatregel is bij velen in den lande, de oorzaak van bittere jen soms vin nige klachten weggenomen. Jammer genoeg, dat het geschiedde tot dien prijs en dat daar mede niet elke klacht is verstomd. Het gejam mer duurt voort, hier van de geavanceerden die in eiken bedaarden landgenoot, hij zij meer of minder zwart gekleurd, een landsverderver zien ginds van de behouders, die eiken vrijzinnige een pest voor het vaderland heeten en hem zoo bloedrood afschilderen, dat men er waarlijk bang voor worden zou. Rood en zwart zijn de gevreesde kleuren van onzen tijd, de sehrik- lijke namen, die men elkander naar het hoofd slingert, zeker niet tot bevordering van vrede en eensgezindheid. Jammer, dat er zooveel over drijving' onder schuilt; maar voor zoover die namen aanwijzen, dat men door scherpe afschei ding tot een gezonden toestand zoekt te ko men, vinden wij er wel iets goeds in, dat de richtingen duidelijk worden aangewezen. Wijzende op de verschillende partijen, die op staatkundig gebied tegenover elkander staan komen wij als van zelf tot den strijd, die tus schen dezen ook in onze gemeente wordt ge voerd. Wij meeuen gerust te kunnen zeggen, dat, zoo er aan onzen vooruitgang hinderpalen werden in den weg gelegd, dit alleen aan het overwicht eener tijdelijk bovendrijvende partij is toeteschrijven. Het waren onze bekende con servatieven die het plan verwierpen om door eene geldleening onze financiën beter te regelen, die met dezelfde woede als vroeger tegen alles gekant waren, wat licht en ontwikkeling kan bevorderen. En hadden zij ons maar wat beters kunnen geven, zooals zij met luidruchtig markt geschreeuw den volke hadden wijsgemaakt. Maar daar ligt weder een geheel jaar achter ons waarin onze behoudsmannen niets, letterlijk niets gedaan hebben, dan spaken in het wiel steken, vitten en afkeuren. Zij zouden alles verbeteren en zij lieten alles zoo als het was. Intusschen mogen wij niet nalaten op te mer ken, dat het ziekte-proces in onze gemeente tot eene crisis schijnt gekomen te zijn. Men denke aan den uitslag der jongste verkiezing, die be moedigend is voor de toekomst. Er is veel reden, om met eenigszins gespan nen verwachting het nieuwe jaar intetreden. Wat zal er van de landbouwschool komen? Wat zullen zij, die tot hiertoe in gebreke bleven te hervormen en te verbeteren, dit jaar ons te zien geven? En hoe zal het gaan met den verkie zingsstrijd, die in het nieuwe jaar ons wacht? Wij hopen, wat dit laatste betreft, dat de kie zers het nu ingeslagen spoor zullen volgen, dat wij het goede behouden en het onbruikbare voor wat beters verwisselen zullen en dat de strijd zonder hartstocht, zonder haat en verbittering zal worden gestreden. De verdeeldheid, tenge volge van verdachtmaking, heeft hier al zoo veel kwaads gesticht, dat het tijd wordt daar aan een einde te maken. Samenwerking, een dracht, welwillendheid zijn onmisbare voorwaarden voor het welvaren onzer burgerij. Moge het een en ander toenemend onder ons gezien wor den en daardoor eene schoone toekomst ons worden bereid. Wij van onzen kant zullen niet nalaten, die goede gezindheid te helpen bevorderen. Schijnt het soms, dat wij een hard oordeel vellen, 't is -met geen ander doel dan om de waarheid aan het licht te brengen en in hare erkentenis allen te vereenigen. Wij hopen dan ook voortte- gaan in onze beschouwing van de gemeente-aan gelegenheden, zooveel mogelijk met onpartijdig heid en kalmte. Aangenaam was ons de er varing in het afgeloopen jaar, dat het publiek onze pogingen op prijs stelt en steunt, blijkens het cijfer onzer abonnenten, dat met een hon derdtal vermeerderde. De opoffering, die wij ons getroostten door vermeerderde uitgave, werd daardoor beloond. En wij geven gaarne de verzekering, dat wij voor meerdere uitbreiding niet zullen terugdeinzen, wanneer wij dezelfde sympathie mogen blijven ondervinden. Daartoe bevelen wij ons aan en daarvoor wenschen wij onze krachten intespannen. En zoo gaan wij met nieuwen moed den nieuwen tocht aanvangen. Mogen wij de reis gelukkig voortzetten, onze tochtgenooten blij moedig ons vergezellen, onderlinge samenwer king de goede zaak bevorderen. Moge het ons land, der gemeente, al onzen lezers en niet-lezers welgaan. In die blijde hope inaken wij ons op en zeggen nog eens met Tollens Voerman 1 rijd in Godsnaam voort! GOES, 1 Januari 1873. Tot ons leedwezen vernemen wij, dat, volgens lieden alhier ontvangen telegrafisch.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1