Bijblad van de Goessche Courant, van DONDERDAG 21 NOVEMBER 1872. OPENBARE VERGADERING VAN DEN RAAD der O IIE EX I E BOES, op VRIJDAG den 15 NOVEMBER 1872, des avonds ten ure. Vervolg De heer mr. Ilanlo zegt, dat, als hij de zaak goed begrijpt, het voorstel van den heer Del Baere strekt om te verklaren, dat de jaarwedde van den secretaris te laag is, zonder iets meer. De Voorzitter vestigt de aandacht van den laalsten spreker op de strekking van het voorstel om de jaarwedde met 200 te ver- hoogen. De heer mr. Ranlo dacht, dat de bedoeling van het voorstel was, om te verklaren, dat de jaarwedde te gering is. De Voorzitter leest op nieuw het voorstel. De heer mr. Hanlo stemt volmondig toe, dat de jaarwedde van den secretaris niet geëvenredigd is aan den arbeid, die van hem verlangd wordt. Maar dit is met vele tractementen het ge val, o. a met die der agenten van politie. Spr. zou het hard noemen, als een ambtenaar, die reeds 1000 trekt, hooger jaar wedde werd toegekend, en anderen, die evenveel aanspraak hebben, geen hooger bezoldiging werd gegeven. Hij zou het veel billijker vinden, om bij verhooging der jaarwedde te beginnen met die amb tenaren, die de laagste tractementen hebben en vervolgens op te klimmen tot hen, die hooger bezoldiging genieten. Ook zou spr. het onbillijk vinden tegenover den ontvanger, als alleen de jaar wedde van den secretaris verhoogd werd. Dat de gemeente-ont vanger met het oog op de waarneming van zijne betrekking ver hooging verdient, zal niemand ontkennen. Spr. zal hier niet verder over de verdiensten van dien ambtenaar uitweiden. Bovendien moet er van de jaarwedde van den ontvanger veel afde bezol diging van een klerker moet borgtocht gesteld, een brandkast aangeschaft en andere kleine onkosten gedaan worden, waarmede de secretaris niet te maken heeft. Spr. zou het dus onbillijk vin den één persoon uittekiezen en diens jaarwedde te verhoogen. De Voorzitter zegt, dat hij evenzeer van oordeel is, dat de meeste jaarwedden, en vooral die van de agenten van politie te laag zijn. In het algemeen acht hij het met den vorigen spreker practisch goed, om bij verhooging van jaarwedde met de laagst bezoldigde ambtenaren te beginnen. Hij gelooft echter, dat men hier van dien regel moet afwijken. Een secretaris kan toch niet worden gelijk gesteld met een agent van politie. De eerstgenoemde moet zeke ren stand ophouden en met het oog hierop is de jaarwedde miniem te noemen. Burg. en weth. hebben daarom gemeend het voorstel te moeten ondersteunen. De heer dr. Callenfels meent, dat, dewijl het hier eene gelde lijke aangelegenheid betreft, het advies van de fin. commissie moet gevraagd worden. Dit is ook geschied vóór het verzoek van den heer Schravev om verhooging zijner jaarwedde/n stemming werd gebracht. Hij doet een voorstel in dien geest. Na eenige discussie wordt dat voorstel zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. (De secretaris keert in de zaal terug en hervat zijne functièn.) VI. Wordt ill behandeliug gebracht en zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen een voorstel van burg. en weth., om hen te machtigen tot af- en overschrijving op de be grooting voor 1873, omdat de artikelen tot voldoening van bet aandeel der gemeente in de kwade posten der grond- en per- soneele belasting niet toereikende zijn. VII. De Voorzitter brengt nu in behandeling: de vestiging eener landbouwschool. In voldoening aan het hem in besloten vergadering opgedragen mandaat, heeft hij op eene meeting, die den 6 Nov. te Middelburg gehouden is, verklaard, dat de raad bereid is, voor de vestiging en instandhouding der inrichting zich geldelijke opofferingen te getroosten. Het gevolg daarvan is geweest, dat de commissie, bestaande uit de heeren G. A. Fokker, C. J. Pické, J. A. A. Fransen van de Putte en J. P. N. Ermerins, eenige mededeelingen heeft ingezonden. Spr. weet niet beter te doen, dan deze te laten voorlezen. De secretaris leest nu eene nota voor, in hoofdzaak op het volgende neerkomende: In den laatsten tijd heeft het verlangen naar landbouwonderwijs zich meer dan vroeger bij ons geopenbaard en herhaalde malen is de wensch geuit, dat de regeering zou overgaan tot de op richting der rijks-landbouwschool, waarvan art. 19 der wet op het middelbaar onderwijs spreekt. Doch men zag voorbij dat de wet alleen die oprichting wil, als niet op andere wijze in de behoeften aan landbouwonderwijs wordt voorzien. Er zijn inrichtingen noodig ter opleiding van middelmatige grondeige naars en pachters, scholen voor zonen van landbouwers; land bouwscholen der 2e. klasse, waarvan de oprichting bij art. 21 dei- wet aan de provinciën, gemeenten en bizondere maatschappijen of personen is overgelaten en waaraan van wege het rijk subsi dien kunnen worden verleend. Dat is de grondslag geweest van de bespreking dezer zaak in de provincie Zeeland. Men zou verlangen eene op kleine schaal ingerichte landbouw school, onmiddelijk aansluitende aan de gewone lagere scholen, die in verband zou staan met eene hoogere burgerschool, doch eene afzonderlijke op zich zelve staande inrichting zou zijn. Die school zou eene school met vierjarigen cursus moeten wezeu, en na afloop van dien cursus konden de leerlingen op hun 16e of 17e jaar zich aan de pvactijk van den landbouw wijden, die hun niet op de school wordt geleerd. De kosten worden geraamd op 10,000 's jaars, te weten aan jaarwedden' voar de leeraren ƒ7000 en voor kosten van school- behoeften, hulpmiddelen, vuur en licht en voor onderhoud van het gebouw 3000. Om die kosten te bestrijden zal het noodig zijn dat het rijk 5000 en de provincie 3000 subsidie ver- leenen. Het nog ontbrekende moet door de gemeente worden ge dragen, behalve hetgeen nog uit de schoolgelden kan gevonden worden. Bovendien moet de gemeente de localen aanschaffen en dus bij stichting van een nieuw of verbouwing van een reeds beslaand gebouw ook op de kosten daarvan rekenen. De Voorzitter zegt, dat slechts twee gemeenten voor de inrich ting in aanmerking komen, te welen: Goes en Zierikzee. Naar 's spr. meening verdient Goes, of ten minste Zuid-Beveland, den voorrang. De geographische ligging, de algemeenheid van den landbouw en de nabijheid van den Wilhelminapolder, ziedaar drie punten, welke vóór Goes pleiten. Hij stelt daarom voor burg. en weth. te machtigen, zich tot den minister van binn. zaken en de prov. staten te wenden tot erlanging van het gewenschte subsidie. De heer mr. Hanlo gelooft, dat er redenen zijn, om het plan van burg. en weth. met ingenomenheid te begroeten. Het blijft echter nog de yraag of de fin. krachten der gemeente de kosten kunnen dragen. De heer mr. Del Baere herinnert, dat zijn voorstel daar straks, op verzoek van dr. Callenfels, naar de fin. comm. is gerenvoyeerd en vraagt, of ook op deze zaak die commissie niet moet gehoord worden? Spr. weet niet, of het noodig is, en doet daarom slechts eene vraag, geen voorstel. De Voorzitter gelooft, dat eerst de toezegging van het sub sidie moet verkregen zijn. Het advies der fin. comm. zou nu praematuur zijn, daar het geheele denkbeeld nog in de lucht zweeft. De heer mr. DelBaere zou de zaak omkeeren en noemt het praematuur aanvrage om subsidie te doen, voor men weet, of de kosten bestreden kunnen worden. De Voorzitter zegt, dat als het subsidie niet verleend wordt, er van de zaak niets komt. De gemeente zou alleen het ont brekende ad 2000, miu de schoolgelden dragen, benevens de inrichting van het gebouw. Er wordt thans slechts in algemeene trekken gesproken. Als de minister toezegging geeft van het sub sidie, zal een meer gedetailleerd en uitgewerkt plan in behande ling gebracht worden. De heer Iransen van de Putte verklaart met den voorzitter te verschillen in gevoelen, en het advies der fin. comm. on- noodig te achten op geheel andere gronden. Het principe om hier eene landbouwschool te vestigen is reeds vroeger door den raad met algemeene stemmen goedgekeurd, in eene vergadering, waarin al de leden der fin. comm. tegenwoordig waren. Het renvooi zou dus overtollig zijn, want die leden zijn niet alleen met het voorstel medegegaan, maar hebben volle adhaesie aan het denkbeeld geschonken. Het komt spr. voor, dat de zaak ten prin cipale bevestigd moet worden, omdat de wet het vestigen eener inrichting van openbaar nut in eene openbare vergadering vordert. De heer mr. Del Baere -gelooft, dat de heer Fransen van de Putte gelijk heeft, maar moet dan vragen, waartoe de behande ling in deze vergadering dient? De Voorzitter antwoordt: dewijl de wet de definitive beslissing in eene openbare vergadering vordert. Het voorstel om burg. en weth. te machtigen, de noodige demarches te doen tot erlapging van het rijks-en provinciaal sub sidie voor eene op te richten landbouwschool, wordt nu in om vraag gebracht eu met algemeene stemmen aangenomen. VIII. Een verzoek van Maatje Meerman, wed. Jan Adriaanse, om haar in erfpacht aftestaan twee stukjes grond in het zoo genaamde Ganzennest, ter gezamenlijke grootte van 1 A. 20 c. wordt ingewilligd tegen 2Vs ets. per centiare 'sjaars, voor 90 jaren, die gerekend worden te zijn ingegaan den i Juli 1872. IX. Wordt in behandeling gebracht, een verzoek van W'. Duvekot, om hem in eigendom aftestaan 30 centiaren grond in het zoogenaamde Ganzennest en de erfpacht van andere gronden aldaar te verwisselen in eigendom. De heer mr. Del Baere vraagt, of het wel voorzichtig is, dat de gemeente zich ontdoet van gronden Bij uitbreiding der gemeente kan men daaraan wel eens behoefte krijgen. Tevens vraagt hij, wanneer de erfpacht der gronden, waarvan de ver zoeker den eigendom verlangt, eindigt? De Voorzitter deelt in het algemeen het denkbeeld, dat men voorzichtig moet zijn, met den afstand van gronden, maar er zijn speciale gevallen, waarin dit niet van toepassing is. En zulk een geval betreft het hier. Spr. deelt daarvan de bizonder - heden mede, o. a. ook dat de erfpachtstermijn in 1907 eindigt, waarna hij voorstelt den gevraagdeu grond aftestaan tegen 0,60 per centiare en de erfpacht in eigendom te verwisselen tegen penning XXV van de jaarlijksche erfpachtsom. X. De Voorzitter deelt mede, dat ingevolge uitnoodiging, in de vergadering van 25 October, burg. en weth. aan dea Minister van Binnen 1. Zaken hebben gevraagd om inlichtingen en easu quo machtiging op den raad, om te beschikken over den grond aan de overzijde der slooten langs den stationsweg, en dat de minister, bij brief van 5 November, no. 196, daarop in substantie heeft geantwoord „Hoewel in het proces-verbaal van 17/30 September 1869 sloo ten en slootkanten niet zijn genoemd, heeft dezerzijds bij het op maken van dat stuk de bedoeling bestaan, dat zij behoorden tot en een geheel uitmaakten met den toegangweg. De raad uwer gemeente is derhalve bevoegd en kan zich voor zooveel noodig gemaehtigd' rekenen, om die slooten en slootkanten even als den weg te beheeren en daarover te beschikken." Burg. en weth. stellen nu voor, den door A. ds Bruyne Jz, aangevraagden zijkant en sloot aan dezen in gebruik aftestaan, terwijl zij tevens de andere gebruikers dier zijkanten hebben aan geschreven, dat zij zich tot den raad hebben te wenden, om het gebruik te laten voortduren. Na eenige discussie, waaraan de heeren Busing, Quist, den Boer en de Voorzitter deelnemen, wordt eene motie van den heer Fransen van de Putte aangenomen, om „aangezien bet hier geldt eene zaak van dading met derden en het moeielijk gaat, daarover in het openbaar te beraadslagen het praeadvies van burg. en weth. in te winnen, en de beslissing tot eene volgende vergadering aantehouden." XI. De Voorzitter herinnert nu, dat burg. en weth. in eene vorige vergadering hehben toegezegd een voorstel te zullen doen omtrent de gelden, die in kas of nog te ontvangen zijn, van afkoopsommen van rechten en erfpachten en koopsommen van gronden, alsmede omtrent het huis in de Korte Vosstraat. Burg. en weth. moeten nu mededeelen dat zij hebben doen informeereu naar den prijs van het huis, thans behoorende aan den hoofdonderwijzer Swart, en waarvan zij vernomen hadden, dat de eigenaar zich wilde ontdoen. Om een einde te maken aan de moeielijkheden, die konden ontstaan uit de vermenging van gemeente en particulier eigendom (door dat de speelschool der 4e (bewaar) klasse op grond van Swart is opgetrokken, en voor speelplaats dier klasse, een gedeelte van den tuin des eige naars in gebruik is) en tevens om aan den opvolger van den ouderwijzer eene vrije woning te kunnen verzekeren, hebben burg. en weth. aan den heer Swart bericht, dat zij bereid waren, aan den raad het volgende drieledig voorstel te doen: lo. Het huis met tuin enz. in zijn geheel (dat wil zeggen, zoowel dat gedeelte wat door hem, als wat door van Kalmthout bewoond wordt, en tevens wat voor speelplaats is ingenomen) voor de gemeente aantekoopen 2». voor koopsom te bepalen 5000,waarvan dadelijk het grootste gedeelte zal voldaan worden, terwijl het resteerende als hypotheek op het pand gevestigd blijft, tegen 5 rente en jaar lijksche aflossing van minstens 600, 3o. Hem (Swart) te vergunnen, zoolang hij leeft of te Goes gevestigd blijft, in het gedeelte, thans bij van Kalmthout in ge bruik, te wonen, tegen eenen huurprijs van 100,'s jaars.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 5