tiOËSSCHE COHMT. 1872. N°. 116, Dinsdag 1 October. 59ste jaargang. Vertrek der Oost-Indische landmail, Onze conservatieven en de discussie over het adres van antwoord. B1NNENLANPSCHË BERICHTEN. tie uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst* Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met derzelver dank betuigingen van 1—S régels a l, Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. POSTERIJEN. Via TRIEST, Dinsdag 1 October per laatsten trein naar Roosendaal. Via BRINDISI, Vrijdag 4 October per eersten trein naar Roosendaal. Via DEN HELDER, per stoomboot van de Maatschappij Nederland, Vrijdag 4 October per eersten trein naar Roosendaal. Wij hebben het reeds gezegdwij zijn geene vrienden van troonredenen en nog minder van de echo's, die daarop volgen. De heer Saaymans Vader moge zeggende troonrede is een koninklijk woord en geeft aan de Kamers de zeldzame gelegenheid om recht streeks tot dën Koning te spreken; er is niemand, die niet weet, dat de Koning slechts uitspreekt, wat in den ministerraad werd op gesteld, en als de Kamers zoo dringende be hoefte hebben om een woord tot den Koning té richten, dan staat de gelegenheid daartoe immers open. Maar het antwoord op de troonrede geeft aan menig Kamerlid eene aangename gele genheid otn het hart eens te luchten, oude en nieuwe grieven in vooraf bestudeerde re devoeringen te behandelen en zich althans den schijn te verwerven, dat de onderschei dene volksbelangen ernstig overdacht zijn. In de meeste gevallen zijn de redevoeringen de aankondiging van de geliefkoösde punten, later breedvoerig te behandelen. Toch werden wij bijna met die oude co- medie-vertooning verzoend, omdat ditmaal het debat over de echo der troonrede een krachtig protest is geweest tegen de beschul diging, dat de libéralen alles prijzen, wat van een liberaal kabinet afkomstig is en de mi nisters van hunne partij gedwee naar de bogen zien. Er is ditmaal nóg al een har tig woordje van liberale zijde tot de minis ters gesproken en de Regeéring kan het weten, dat zij te doen heeft met eene meerderheid in de Kamer die hare zelfstandigheid niet opoffert om ministerieel te zijn. De wijze waarop O. a. de heeren van Routende Roo, van Eek en anderen gesproken hebben, deed duidelijk zien, dat de liberalen geene partijgangers zijn, die aan den leiband der ministers loopén. Dat zij de Regeering niet dadelijk aanvielen, omdat deze niet aanstonds eiken wensch ver vulde, zal ieder billijken, die begrijpt dat een pas opgetreden kabinet doorgaans met lang zame schreden naar het doel streeft. Maar het lijdt geen twijfel óf de liberalen in de Kamer blijven hét oog gericht houden op de groote vraagpunten, waarvan zij de oplossing noodig achten; zij zullen niet achterblijven om de Regeering daarop te wijzen zoo deze mocht dralen. En loopen ook ten aanzien dier vraagpunten de inzichten der liberalen uileen, wij meenen te mogen verwachten, dat zij hunne overtuiging nooit aan ministerieelè éischen zullen ten offer brengen, maar wel in het algemeen belang zich zullen vereeni gen, opdat er iets goeds tot stand kome. Onze brave conservatieven hebben al aan stonds hunne stokpaardjes weder bestegen en daarop zeer gemoedelijk een tocht door het parlementaire cirque gedaan. Wij kun nen er staat op maten, dat zij daarop zul len blijven rijden en weten dus wat wij te wachten hebben. Terwijl b. v. de heer Heems kerk As. liet doorschemeren, dat hij nog altijd in de eensus-wet een gewenscht struikelblok voor het ministerie ziet, kwamen de heeren van Wassenaer Gatwiji en Saaymans Vader met het onderwijs en de kerk, met den sterken drank en de Evangelie-predikirig op de baan. In zeer lieflijke bewoordingen spraken zij over deze onderwerpenzonder juist wat nieuws te zeggen. Het lager onderwijs is onchristelijk, het middelbaar onderwijs is vergiftigd en de bemoeiingen der regeering biet het hooger onderwijs hebben allerverdèrfelijkste gevolgen voor de kerk. Voórwaar er is niets meer "noodig om de geloovige gemeente te doen sidderen, al zijn de grieven niet nieuw. Dat ze oud zijn bewijst echter nog niet dat ze vyaar zijur Ën is het waar, dat door een en ander eene groote spanning heerscht in het land, wij blijven gelooven, dat er van spanning geen sprake zou wezen, als die heeren en hunne geestverwanten er niet op -uit waren, om die op te wekken en te on derhonden. Wij zullen niet herhalen wat al zoo dik wijls tegen die onderwijs-grieven is aange voerd. De drijvers worden toch nooit wijs. Mr. Saaymans komt alvvèder weeklagen, dat het leerstuk der onsterfelijkheid op de school niet mag geleerd worden, maar vergeet er bijtevoegen dat het tegendeel daarvan even min wordt geleerd, zoodat de school geenerlei invloed uitoefent op de denkbeelden der jeugd maar dit eenvoudig aan de godsdienstleeraars overlaat. Waarom komen de conservatieven niet rond voor hunne zaak uit. Zij willen van de school eene oatechisalie-kamer maken, om den godsdienst als een politie-maatregel te kunnen gebruiken, om de bizondere opvat ting van huune leerstellingen voort te plan ten en allermeest om, ieder in zijne kerk, zoovele zielen te winnen als maar mogelijk is, ten einde eene legermacht te organiseeren, waarvan men bij verkiezingen enz. gebruik maken kan. De kerk moet daarom over de school héerschen, in stede dat men de school zou inrichten om waardige leden van de kerk te vormen, leden bij wie godsdienst meer weegt dan de kerk en die geene vergankelijke vormen boven de hoogste belangen der mensch- heid stellen. Mag men mr. Saaymans gelooven, dan draagt de tegenwoordige inrichting van het onderwijs de schuld van al de kwalen der maatschappij. Geef de school weer aan de kerk en de we reld zal volmaakt wezen. Er is nu geen le vend Christendom, zegt hij. Maar moet dat in de school worden geleerd? Gesteld, dat men mr. Saaymans zijn zin gaf, zou dan de geheele natie dat een levend Christendom heeten, wat hij in zijne scholen voortplantte, en gelooft hij werkelijk, dat door zijn levend Christendom elk sociaal vraagstuk bevredigend zou opgelost worden? Er is nog iets dat ons in al deze rede neeringen verbaast. Sedert eenige jaren, schier zoolang als de schoolwet in werking is en zeker sedert den aanvang van het middelbaar onderwijs, hooren wij telkensvde meerderheid der bevolking is niet alleen voor de orthodoxe leerbegrippen (volgens mr. S. levend Chris tendom) gestemd, maar de trouwe opkomst bij rechtzinnige leeraars bewijst voor eene geestelijke behoefte, die men niet mag tegen gaan. Jaarlijks vermeerdert het aantal dier leeraars en verdringen zij al meer die van andere richting uit de gemeenten." Maar wélk eene treurige gevolgtrekking ligt dan voor de hand. Die geloovige schare, die zich in de kerken verdringt, kent het levend Christendom nog niet, openbaart daarbuiten allerlei leelijkë gebreken. Dus kan de rechtzinnige prediking zelve het kwaad niet stuiten. Ja! maar dat komt van de goddelooze school, zegt men. Ongelukkige kerk dan en 'nog onbeduidender prediking, die niet bij machte zijt, om een dam optewerpen tegen de verderfelijke school die uwe leerstellingen niet kunt aanprijzen en ingang doen vinden boven de begrippen in de school geleerd en toch gelooft aap het alvermogen, aan den zegenendèn invlóed vah uwe grondstellingen! En immers zoovelen onder de massa van ontevredenen, onrusti- gen, onzedelijken komen uit die bizondere scholen, waar men het, levend Christendom in de kindermonden legt. Waarlijk, de erva ring zet geen kracht bij aan de redenen van mannen als 'Saaymans Vader. Integendeel, waar de bijzondere scholen, waarom men dwingt, en de prediking die men alleen zaligmakend acht, de maatschappij geen stap verder bren gen op den weg van zedelijkheid en deugd, daar mag voor het minst de vraag gedaan worden, of men recht heeft, om alles op de staats school te laden en naar eenen weg te wijzen, die tot hiertoe geen ander resultaat opleverde, dan dat twist en tweedracht werden aange vuurd. In ons volgend no) zullen wij onze be schouwingen voortzetten. GOES, 30 September 1872. Wij lezen het volgeiiÜ bericht in dé Rott. Ct.: »Naar wij vernemen zou bij '2. K. H. Prins Uendrik het voornemèn" bestaanop een niet zeer verwijderd tijdstip een reis naar Oöst-Indië te oud6rnemen. »Z. K. H. zod, naar men ons bericht, den tocht derwaarts doen met een der stoomschepen van de maatschappij Nederland en wel met de Prins van Oranjekapt. Braat." De Minister van Koloniën maakt bekend dat het voornemen bestaat om drie Neder- landsche jongelieden, beneden den leeftijd' van twee-en-twintig jaren, die aan het eindexamen der hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus) overeenkomstig de wet van 2 Mei 1868 Staats blad no. 50) hebben voldaan, in Pruisen prac- tisch en theoretisch te doen opleiden tot tech nische ambtenaren voor het boschtvezen in Nederlarjdsch Jndie, Nadere bizonderheden ver meldt de Staats-Courant. Het onderzoek deï Indische begrooting is in de afdeelingen der Tweede Katner ten einde gebracht. Heden is met de overweging der Staats- begrooting een aanvang gemaakt. De bevolking van Nederland bedroeg uit. December 3,651.380 inwoners (1,806,125 mam nen en 1,845,205 vrouwen.) In 1871 wérden geboren 127,652 kinderen en stierven 106,799 personen; er werden 28,991 huwelijken ge sloten en er hadden 149 echtscheidingen plaats. Blijkens achterstaande advertentie is de bi bliotheek van het departement Göès der MaatscH; tot Nut van 't Algemeen weer voor 't publiek

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 1