1872. N°. 111. Donderdag 19 September. 59ste jaargang.
Aanbesteding*.
De Troonrede.
Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
RIJKS-WATERSTAAT.
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
«OESSÜIK
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten van 1—8 regels h /l,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
Provincie Zeeland.
Op Vrijdag 27 September 1872
des voormiddags ten 10 ure, zal onder nadere goed
keuring, door aen Commissaris des Konings in de pro
vincie Zeeland-, of, bij zijne afwezigheid, door een der
leden van de Gedeputeerde Staten, en in bijzijn van
den Hoofdingenieur van den Waterstaat in het 11de
district, aan het gebouw van Provinciaal Bestuur te
Middelburg, worden aanbesteed
Het jagen of het door stoombooten slepen der
schepen, vaartuigen, vlotten enz., door het Zuid-
Bevelandsche kanaal met inbegrip van de voor
havens der schutsluizen te Hansweert en We-
meldinge, gedurende driejaren, aanvangende
met 1 November 1872 en eindigende den laat-
sten October 1875.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij
ving, volgens 434 der Algemeene Voorschriften, per
paard per twaalf maanden en per sleepboot per twaalf
maanden.
Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken, aan dat van het
Provinciaal Bestuur van Zeelandte Middelburgen is
voorts op franco aanvragetegen betaling der kosten,
te bekomen bij den boekhandelaar M. Nijhoit, Raam
straat no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tusschen-
komst in de voornaamste gemeenten des'Rijks.
Vóór de besteding zijn nadere inlichtingen te beko
men bij den Hoofdingenieur van den Waterstaat te
Middelburg, bij den Ingenieur de Brgijn te Goes en
bij den havenmeester van het Zuid-Bevelandsche kanaal
Klint te Hansweert.
'sGravenhage, 27 Augustus 1872.
Voor den Minister,
De Secretaris-Generaal,
HUBRECHT.
Onze parlementaire litteratuur is weder met
een nieuw exemplaar van troonrede verrijkt,
die in vorm aan alle vorigen gelijk, in haren
inhoud ook maar weinig nieuws mededeelt.
Als men de verkorte opgave in ons vorig
nommer vergelijkt met het origineele dan
blijkt het dat in die weinige woorden alles
vervat is, zoodat men het overige als orato
rische inkleeding beschouwen kan, ofschoon
niemand er eene proeve van welsprekendheid
in zal vinden.
Een en ander bevestigt in ons de overtui
ging, dat dit jaarlijksche troon-geschenk ge
makkelijk achterwege zou binnenblijven. Voor
zoover de troonrede toch bestaande toestanden
moet doen kennen, is zij, als altijd, hoogst
onvolledig, en wat de beloften voor de toe
komst, die zij inhoudt, betreft, zou eene der
gelijke omslachtige mededeeling kunnen ge
mist worden. Juist omdat doorgaans die be
loften niet tot vervulling komen, ware het
beter, dat er de aandacht zoo min mogelijk
op gevestigd werd en geen koninklijk woord ver
wachtingen opende, die niet verwezenlijkt
worden.
Wij hebben nog een bezwaar tegen die ko
ninklijke boodschap. De beleefdheid vordert,
dat er een antwoord op gegeven worde. In
plaats nu dat men eenvoudig zegt, en men
zou daarmede best kunnen volstaan, »Uwe
Majesteit wordt vriendelijk bedankt voor de
kennisgeving", wordt er een kostbare tijd
zoek gemaakt met het opstellen van een echo
en, komt het de heeren kamerleden in den zin,
met een lang debat over hetgeen er al en niet
in de troonrede gelezen wordt over onderwer
pen die later, bijv. bij de begrooting, veel beter
zouden kunnen behandeld worden.
Men wil zich bij ons van oude vormen niet
losmaken en daarom zeker jaarlijks ook in de
Statea-Generaal hetzelfde eoir.ediespel.
De troonrede van Maandag 11. is wel uit
nemend geschikt om deze opinie te staven.
Want al prijst men de voorzichtigheid der op
stellers, die hunne woorden gewikt en gewogen
hebben en juist zooveel zeiden als ze wilden,
dat het publiek weten zou, er staat veel te
weinig in voor den belangstellende in 's lands
belangen en toch nog te veel om de nieuws
gierigheid niet doelloos te prikkelen.
De militie-wet, de rechterlijke inrichting, het
verdedigings-stelsel, het hooger onderwijs, zijn
gewone figuranten in 's Konings rede. Wij dur
ven gissendat ze er een volgend jaar weder
in zullen voorkomen; want al worden er ook
wetten ingediend om die onderwerpen te rege
len, dan is het, volgens de ervaring van vroe
gere jaren, weinig zeker dat de regeling tot
stand zal komen.
Slechts dit staat vast, de begrooting zal
weder aanmerkelijk bezwaard worden door het
oorlogs-ministerie, en de krachtige voortzetting
van defensie-werken zal een aantal millioenen
vorderen, die, naar veler oordeel, nuttiger zou
den kunnen aangewend worden. De soldaterij
blijft de kanker, die aan onze finantiën jknaagt.
Kan men eindelijk besluiten onzen kleinen
Staat niet langer onder dien last te laten
bukken, dan zouden veellicht geene buiten
gewone middelen noodig zijn, om de uitgaven
voor spoorwegen te dekken.
Het kiesrecht zal worden uitgebreid. Ver
heugt u echter nog niet te veel, voorstanders
dezer uitbreiding, want er is bijgevoegd, waar
het binnen te enge grenzen beperkt is." Zulke
uitdrukkingen zijn rekbaar en wij durven ons
daarom niet vleien, dat de uitbreiding, zoo
ze tot stand komt, aan de behoeften zal be
antwoorden. 't Is billijk dat wij ons oordeel
opschorten, tot het wetsontwerp in het leven
komt, maar met zekerheid durven wij voor
spellen, dat het een twistappel zijn zal in en
buiten de Kamers, dat het de hartstochten bij
de partijen zal opwekken, dat het veel tijd
vereischen en misschien ten slotte aan nie
mand voldoening geven zal.
De geldmiddelen zijn in niet ongunstigen
toestand. Dus niet in gunstigenwant dan
zou het wel gezegd zijn, maar ook niet in
zoo ongunstigen, dat er een klaagtoon over
aangeheven zou moeten worden. De toestand
schijnt die van den kranke, die niet bepaald
achteruit gaat, maar op wiens herstelling men
toch nog geene hoop durft geven. De genees
heer is dan voorzichtig genoeg om de omstan
ders voor elk uiterste van hoop of vrees te
bewaren, maar de nadenkende maakt er toch
uit op, dat de staat van zaken zoowat het
zelfde bleef.
Onze finantieele geneesheer kon misschien niet
anders handelen. Maar wij weten er genoeg
van om te begrijpen, dat wij ons met geenen
belangrijken vooruitgang te vleien hebben en
dat het »niet ongunstig" een zeer twijfelachtige
waarborg voor eene geheele herstelling is.
Er is echter een lichtpunt in de ministeri-
eele rede, door den Koning uitgesproken, als
wij ten minste de vrij onduidelijke slotperiode
goed verstaan. Afdoening bevordert het welzijn
des Vaderlands. Dat is eene oude, bekende
waarheid, maar die bij ons tamelijk wel tot
de ijdele klanken behoort. Daarom hebben wij
zoo weinig met troonredenen op.
De Koning opent de zitting met schoone
beloften en de Minister sluit die met betui
ging van leedwezen dat er niet meer werd
afgedaan of meet het kleine breed uit, om het
gemis van het grootere te vergoelijken. Zou
dit ministerie, laat ons er bijvoegenzouden
nu de Kamers, werkelijk tot afdoen komen?
Wij herinneren ons niet dat het vroeger zoo
duidelijk gezegd werd, wat eigenlijk noodig
is. Laat ons dan hopen, dat het gemeen over
leg om tot afdoening te geraken, niet zal
ontbreken, dat geen ellendige partijenstrijd,
dat geene persoonlijke overwegingen telkens
belemmeringen aanbrengen,en dat, als de Mi
nisters willen afdoen ook de Kamers mede
werken om zoovele gewichtige zaken eindelijk
tot stand te brengen.
GOES, 18 September 1872.
EERSTE KAMER.
In de eergisteren gehouden zitting heeft de
heer van Bylandt het voorzitterschap aanvaard
met eene rede, waarin hij de hoop uitsprak, dat
een onafhankelijk, zelfstandig onderzoek der te
behandelen wetsontwerpen zal medewerken tot
handhaving van het wettig gezag en van de
ware vrijheid.
TWEEDE KAMER.
De heeren mr. P. Blussé van Oud-Alblas
en mr. O. van Rees zijn in de zitting van
heden als leden toegelaten.
Op de lijst der candidaten voor het voor
zitterschap der kamer zijn geplaatst de heeren
Dullert, Storm van 's Gravesande en Cremers.
Plaatsgebrek noopt ons tot een vdlgend nq.
uit te stellen ons oordeel over het subsidie
verleend aan het comité tot wering van school
verzuim alhier, in verband tot de opmerking
van mr. Bel Baere.
Men schrijft ons uit Kruiningen dd. heden
De dag van gisteren was voor de bewoners
van Kruiningen en Hansweert een ware feest
dag. Reeds vroeg in den morgen wapperden
de vlaggen uit verscheidene woningen en toon
den hoezeer men ingenomen was met de be
noeming van den heer D. P. Dominicus tot
burgemeester dier gemeente.
In den namiddag zou de installatie plaats
hebben en ten dien einde had men een optocht
georganiseerd.
Des namiddags ten half 5 ure, vergaderden
op het Gemeentehuis bij H. Blok, de verschil
lende corporatien, welke deel namen aan dien
optocht, en begaven zich precies ten vijf ure
tot aan de grens der gemeente, alwaar zij den
nieuwen Burgemeester opwachtten en den stoet
formeerden in de volgende orde:
Het Wapen van Zeeland, gedragen te paard.
Het Fanfaren-Muziekgezelschap Eendracht
maakt macht van Kruiningen.
j der Eerewacht met den commandant.
De Dijks-directie van den polder Kruiningen.
De werkende leden der Handboogschutterij
»De drie Korenbloemkens met Vaandel.
De rustende leden der Handboogschutterij
»De drie Korenbloemkens«, met Standaard.
De Jongelings Vereeniging met Vaandel.
De Edelachtbare heer Burgemeester met dq
leden van den Gemeenteraad, in een met twee
paarden bespannen rijtuig.
Twee Adjudanten aan weerszijden van het
rijtuig.
Het Wapen van Kruiningen gedragen te paard.
J der Eerewacht met den onder-commandant.