1872. N°. 99. Donderdag 22 Augustus. 59ste jaargang. Rijks-Waterstaat. Aanbesteding. PROVINCIE ZEELAND. MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN. BINNENLANDSCHE BERIGTEN. UllhSSCIIi: A COURANT. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag. Woensdag en vuijdag avonduitgezonderd op feestdagen Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaalsl. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1—8 regels it 1,— Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. Op Vrijdag, 30 Augustus 1872, des voormiddags ten 10 ure, zal, onder nadere goedkeuring, door den Com missaris des Konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, door een der leden van de Gede puteerde Staten, en in bijzijn van den Hoofdingenieur van den Waterstaat in het 11de district, aan het ge bouw van het Provinciaal Bestuur te Middelburg, wor den aanbesteed: Het uitvoeren van eenige vernieuwing-en aan He zee weringen te Vlissingen en te Veere, met He levering van He Haartoe vereisclite bouwstoffen, in twee per— ceelen. Deze aanbesteding zal geschieden hij enkele inschrij ving, voor ieder perceel afzonderlijk, volgens 5 434 der Alg emeene voorschriften. Het bestek liet ter lezing aan het gebouw van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, aan dat van het Provinciaal Bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te bekomen bij den boekhandelaar M. Nijhoee, Raam straat no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tusschen- komst in de voornaamste gemeenten des rijks. Den zesden en vierden dag vóór de besteding wordt de noodige aanwijzing op de plaats gedaan; voorts zijn nadere inlichtingen te bekomen bij den Hoofd ingenieur van den Waterstaat te Middelburg, 's Gravenhage, 31 Julij 1872. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. FEUILLETON. EEN OUD BEKENDE. 't Was rustig en stil in de sedert de laatste dagen zoo woelige straten van onze stad. De maan goot haar zilveren licht op de verlaten markt en deed de kiezelsteentjes glinsteren als diamanten. Alleen de geheimzinnige schaduwen op de klinkers deden Zien, dat de vorstinne des lichts niet overal haar weldadig licht kon bren gen en dat er op deze aarde ook donkere plekjes zijn. Plotseling klonk van den toren een lied, eerst wel verward en onverstaanbaar, maar al lengs zich oplossende in een bekend refrein. Ja, dat was het! „O, God! verlaat .mijn Neerland niet" Met een forschen tjingel eindigde het lied en statig verkondigde de torenklok, dat de dag twee uren oud was. Daar kwam van uit de schaduw een wezen te voorschijn. 'tLeek een oud man te zijn. Hij keek schuchter naar de torenspits en een bittere glimlach speelde om zijn trillende lippen. »Dat was een mooi lied," zei hij. «Zooalzei ik. ,/k Heb wel mooijer gehoord; 't is niet oorspronkelijk." «Och, 'tis ongelukkig," ging de man voort, //dat ge altijd zulke hooge eischen doet. Kan 't volk dan composities van Beethoven of Schumann zingen 't Is een goed volkslied'k wou dat men 't mij vereerde. Daar is behoefte aan een goed kermisbed. Ik krijg altijd laffe, zedelooze refreinen, zonder slot noch zin. Ah, zoo! zijt ge de kermis? «vroeg ik." „Ik ben de kermis," zei hij zuchtend. «Men heeft mij met klokgelui ingehaald. De jongens hebben een „hoezee" aangeheven, kraamplan- ken gedragen, op koekkisten gesprongen, enz. GOES, 21 Augustus 1872. Een groot publiek, waaronder mannen, ge baarde mannen, overmeesterd door het gevoel, regters en pleitbezorger zigtbaar bewogen bij de uitoefening van hun' pligt, een meisje smee- kend om genade, zulk een schouwspel leverde de openbare zitting onzer regtbank jl. Maandag op. En toch zij had gestolende bevallige löjarige, zij had zich vergrepen aan 't goed van een ander En 't regt moest zijn loop hebben. Wat was het dan, dat zooveel sympathie voor deze zondares opwekte? Dacht men er aan, dat die jeugdige schoone nog zoo'n lang leven vóór zich heeft en gedurende dat lange leven nu dezen smet heeft mee te dragen? Ja ook die gedachte had de sympathie doen ontstaan, maar meer nog was zij gebo ren uit zekeren wrevel tegen de aanklaagster, van wie men zoo gaarne had gewenscht, dat zij de christelijke liefde boven de harde ge- regtigheid gesteld had, te meer daar de waarde van het gestolene haar weinig opoffering kos ten zou. Die wrevel uitte zich het allereerst bij het publiek door teekenen van toejuiching van het vonnis, toeu de regtbank' het meisje slechts eene straf van 14 dagen oplegde. Ware het hierbij gebleven, men zou de uiting van den volksgeest in deze zaak met zeker welgevallen hebben aanschouwd en reeds daardoor zou de aanklaagster geleerd hebben, dat de menigte barmhartigheid en geene wrekende geregtig- heid van haar gewenscht had. Maar het medelijden, de aandoening, ze maar 't beschaafde publiek schudt misnoegd het hoofd over mijne komst. Men zal mij wel wat opsierenhier op mijn borst zal ik twee kun dige en kunstige hondjes krijgen, daar waar schijnlijk een dikke dame; hier een tooneelge zeischap, daar wat poffertjes- en wafelkramen, maar de regte fleur is er niet." «Kan 'tanders?" vroegik. «Bederft ge ons volk niet Kweekt ge geen zedeloosheid en dronken schap? Waarlijk, ge zijt de vorst der duisternis." «De vorst der duisternis," herhaalde hij. «Ben ik dat altijd geweest? Neen! er is een tijd geweest, waarin ik 't goede kweekteeen tijd, dat ik met regt den naam van vorst des lichts kon dragen. De kerk was mijne moeder.Kan ik 't helpen, dat men mij thans met jenever ver heerlijkt; is 't mijn schuld, dat men mijn naam groot maakt met vechtpartijen? Leer 't volk mij beter genieten. Zeg het, dat ik lach en lied, spel en dans bemin, alleen dan, als 't in eer en deugd gaat." „Het volk," ging hij voort, «moet zich verma ken. De grooten der aarde gaan naar bad- en buitenplaatsen en zouden dan de kleinen, zij die dagen aan dagen in 't zweet huns aanschijns hun brood verdienen, zich niet een enkele maal mogen verheugen? Ik ben hun vriend; ik ben hun vriend van voor honderden jaren. Waar om ben ik minder dan elk ander volksver maak Nog eensleer 't volk mij beter genie ten. Leer het beter kermisliederen te zingen. Denkt ge, dat ik de „gebruikelijke" niet even zeer verfoei als gij. Heije heeft zooveel liedjes voor 't volk gemaakt; waarom leert gij ze hun niet Ik stond verbluftal mijne welsprekendheid zat daar boven in de maanDe man wachtte mijn antwoord niet af, maar sprak verder: maakte dra plaats voor een tooneel, dat den goeden indruk der zaak geheel wegnam. Onder getier en gejouw werd de aanklaag ster, de meesteresse van de veroordeelde, door de menigte naar huis geleid. En des avonds verzamelde die menigte zich, zingende en tie rende voor hare woning. Zelfs werden steenen tegen de winkelramen geworpen en moesten politie en justitie zich doen gelden. Toen wer den de vuilste liederen toepasselijk gemaakt op de aanklaagster, en vergat men, dat, zoo al de volksmenigte in den morgen door mede lijden tot eene edele aandoening, tot zekere geestdrift was vervoerd, het nogtans niemand vrij staat eene soort van eigene regtspleging uit te oefenen, en dat geestdrift voor 't voor werp van puriteinsche regtvaardigheid zich het allerminst gunstig openbaart in het aanheffen van straatliederen en in het gooijen met steenen. Wij nemen aan, dat de meesteresse niet heël Christelijk heeft gehandeld met hare bediende, maar men vergete niet, dat de justitie aangifte eischt van iedere overtreding der wetten, die de orde en de eerljjkheid in de maatschappij moeten handhaven. En het meisje hoeveel sympathie het ook opwekte h<.t had gestolen En niemand heeft het regt den steen te werpen op die strenge vrouw, die meende haar pligt te doen, zooals zij dién opvat. Daarom, al merkten wij met zeker welge vallen op, dat de geest der menigte zich open baarde tegen vroomheid zonder barmhartig heid, al hadden ook wij gewenscht, dat de meesteresse zich door Christelijke liefde hadde gedrongen gezien de taak tot verbetering van hare jeugdige bediende op zich te nemen, zoö keuren wij de wijze, waarop zich des avonds ,/Als de jongelui vrolijk langs de kramen woe len, als ze arm aan arm naar de comed'ie hup- pelen, waar een breede schaar van jongen en ouden de vreugde op 't gelaat hééft, als ze lustig door de balzaal zweven, of onder vrolijke kout zich aan wafels en poffertjes te goed doen, als ze «de spiegel des geheims" mqt grappigen ernst over hun «aanstaande" raadplegen, dan is 't mij wel aan 't hartdan vraag ik gerustzijn dat werken der duisternis? Neen! Laat hen ge nieten, laat hen genieten met volle teugen. Hunne ouders en grootouders hebben zich in mijn be staan verheugd, waarom zouden zij 't niet doen? Ik ben hun oudste en beste vriend en ik kom maar eens in 'tjaar. Maar hoort ge mij vieren met vloeken en vechtenziet ge mij vereeren met onmatig drin ken en rinkinken, stuur ze dan ter kerk, waar tegen mij gepredikt wordt, opdat ze mij leeren haten, want bij zulken zijn de beenen te zwak om de weelde mijner vriendschap te dragen. 't Was een mooi lied daareven! Zoo'n ker misbed zou mij in mijn ouden dag weer wat opvrolijken. Wilt ge er geen woorden bij maken, 'k Hoor het de jongens dagelijks op de straat zingen'k Hoor het de knechts in hunne werk plaatsen fluiten, en toch zal het plaats moeten maken voor een laffen deun, zoo ge er geen jolig lied voor mij bijmaakt." 'k Beloofde den ouden man, dat ik mijne krach ten beproeven zou en, hoewel hij niet gerust scheen op die belofte, - hij nam afscheid. De maan blikte nog even helder en zacht, de kiezelsteentjes glinsterden nog altijd als dia manten, maar mijn vijandschap tegen de kermis was verdwenen, 't Speet me zelfs, dat ik te oud was, om die oude kermis eens dapper meê te vieren.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 1