1872. N°. 56. Zaturdag 11 Mei. 593te jaargang. GOESSGHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag. Woensdag en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1.75. Afzonderlijke nommors 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 18 regels it ƒ1,— Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. Advertentiën voor dit blad worden voor ROTTERDAM aangenomen door het algemeen advertentie-bureau van NIJGH V. DITMAR, Wijnstraat Rotterdam. Voor DUITSCHLAND door de heeren HAASENSTEIE VOGLER, te Hamburg. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór twee uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenseht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. DE 'S GRAVENPOLDERSCHE STRAATWEG. De inleidende voorstelling van het artikel der N. G. Ct. waarop wij in ons vorig no. wezen, is: »Mr. J. H. de Laat de Kanter is de oor zaak dat de 's Gravenpoldersche straatweg slecht is." Niets meer of niets minder. Wat is er nu eigenlijk waar van deze lage, maar tevens bespottelijke insinuatie? De Nieuwe' G. Ct. begint met te zeggen, dat de gemeente Kloetinge, «die de zorg voor »het onderhoud van dien weg had overgeno- »men van het voormalig middel van straten »en wegen en daarvoor ook haar aandeel ontving »in de uitkeering der polders tot onderhoud «der wegen, goedgevonden had den weg aan »zijn lot over te laten, 's Gravenpolder volgde «dat voorbeeld." Dit zoo lezende, zou men zeggen: dat is onverantwoordelijk van Kloetinge en 's Gra venpolder. Maar de voorstelling is geheel en al onwaar. Zie hier de toearagt der zaak In December 1868 kwam het gemeente be stuur van Kloetinge, naar aanleiding van een schrijven van den heer commissaris des ko- nings in Zeeland, tot de overtuiging, dat de weg van den tol naar 's Gravenpolder niet tot de gemeente-wegen behoort, maar tot de groote rijks-wegen der 2de klasse, waarvan het onder houd bij kon. besluit van 18 Maart 1821, no. 3, aan de staten der provinciën is opgedragen, met uitzondering nogtans van die wegen van de aangeduide soort, die vroeger ten laste van gemeenten, corporatien of particulieren waren geweest. Wijl het onderhoud van den 's Gravenpolder- schen straatweg, tijdens de uitvaardiging van gemeld koninklijk besluit berustte bij het Middel van straat- en zandwegen in Zuid-Beveland, zoo bleef dit collegie dientengevolge daarmede belast, tot dat het zich ultimo December 1865 ontbond. Met het oog op die voorgenomen ontbinding, rigtten Ged. Staten reeds den 31 Maart 1865 eene circulaire tot de gemeente-besturen in Zuid-Beveland, om hen onder anderen onder 't oog te brengen, dat tengevolge daarvan voor het onderhoud der wegen, waarin van wege het Middel moest worden voorzieD, door de ge meente-besturen zou behooren te worden gezorgd. Gedeputeerde Staten maakten daarbij geene onderscheiding tusschen de gemeente-wegen en de groote wegen, maar stelden de zaak aldus voor, alsof van zelve de taak van het Middel door de gemeenten moest worden overgenomen. Het bestuur van Kloetinge, destijds met den iard en de kwalificatie van den weg naar 's Gra- vnpolder onbekendnam dien weg te gelijk met d gemeente-wegen in onderhoud en ging daar mede voort tot dat een, naar aanleiding van dei hierboven aangehaalden brief van den com- misaris des koning, ingesteld onderzoek tot de ontdekking leidde, dat die weg niet aan de gemente, maar aan de provincie in onderhoud behorde. Aan den commissaris des konings werd daarvan bij brief van 13 December 1868 mededeling gedaan en tevens te kennen ge geven, dat het gemeente-bestuur van Kloetinge zich voor het vervolg van het onderhoud van dien weg ontheven beschouwde. Eerst 15 April 1869 ontving het gemeente bestuur dier plaats een schrijven van Ged. Sta ten, waarbij betoogd werd dat Kloetinge wel degelijk met het onderhoud van dien weg was belast. Het gemeentebestuur antwoordde daarop, dat de onderwerpelijke weg een groote weg der IIde klasse was en dat, volgens de gemeentewet alleen gemeente-wegen ten laste der gemeente komen. Gedep. Staten volhardden echter bij hunne meening en maakten den 28 Januarij 1870 een besluit openbaar, strekkende om de ge meente-begrooting van Kloetinge te wijzigen, door er een post van ƒ150,voor onder houd van bedoelden weg op te brengen en den post voor onvoorziene uitgaven met dat bedrag te verminderen, waardoor op dien post slechts f 9,49 beschikbaar bleef. Alstoen .voorzag Kloetinge zich tegen dat be sluit in beroep bij den koning. En de Koning vernietigde, op advies van den Raad van State, het besluit van Ged. Staten, onder verklaring dat Kloetinge niet tot het onderhoud van den weg was gehouden. Hieruit blijkt dus duidelijk dat Kloetinge zich ontheven kon achten van het onderhoud des wegs, en wat is nu natuurlijker dan dat die gemeente nu ook niet langer dien onregt- vaardigen last op zich nam? Maar, zegt de redacteur der N. G. CtKloe tinge ontvangt daarvoor haar aandeel van de Onwaar! Die uitkeering wordt gegeven voor het onderhoud der Gemeente-wegen, maar niet om zich daarvoor te belasten met het onder houd van Provinciale- of Rijkswegen. Geen enkele gemeente doet dat, gelijk trou wens van zelf spreekt. En welk aandeel heeft mr. de Kanter nu in een en ander gehad? Hij heeft de zaak bepleit bij den Raad van State. Opzettelijk heeft men echter verzwegen, dat mr. de Kanter als Secretaris van Kloetinge verpligt was de belangen dier gemeente te behartigen. Maar bovendien Z. M. de koning heeft beslist en in de redenering van den redacteur der N. G. Ct. zou men dus consequent tot de gevolgtrekking moeten komendat Z. M. de Koning de schuld is van den slechten toestand van den 's Gra- venpolderschen weg Hoe dit zij wij constateren hier dat de bevoegde mast beslist had dat het onderhoud o o van den weg niet rustte op Kloetinge. En de provinciale staten (waarvan jhr. Pompe lid is) hebben, blijkens het artikel in de N. G. Ct. zelf, met alqemeene stemmen, dus ook met de stem van jhr. Pompebeslist, dat de wet telijke onderhoudspligt op het Rijk rustte en dus ook met algemeeue stemmen bekrachtigd de be slissing dat Kloetinge niet onderhoudpligtig was. Men moet zich dus te meer verbazen nu alle partijen de koning, de Raad van state, de provinc. staten (waarvan jhr. Pompe lid is) en ten laatste ook de minister van binnenlandsche zaken de ongehoudenheid van Kloetinge in deze zaak bevestigen, en dus ook jtjr. Pompeblij kens zijne eigene stemming in de prov. staten, dat gevoelen onderschrijft, dat nu de redacteur van de N. G. Ct. de onbeschaamdheid heeft om te zeggen mr. de Kanter is de schuld dat de weg zoo slecht is Immers blijkt uit alles dat mr. de Kanter voor het goed regt der gemeente Kloetinge is opgekomen en waar dat goed regt door den ganschen loop der zaak is gebleken, daar kan het niets dan opzettelijke insinuatie zijn als men zegt: »dat pleiten voor het regt van Kloetinge is de oorzaak van den toestand; mr. »de Kanter heeft daardoor de ware belangen »van de bewoners van Zuid-Beveland op sehroo- «melijke wijze benadeeld en prijs gegeven," Men moet wel zeer belust zijn om eens hatelijk te zijn als men tot zulke klaarblij kelijke nonsense de toevlugt neemt en met zulk eene ongepaste insinuatie uit de lucht komt vallen. In de redenering van den redacteur der N. G. Ct. ware het dan maar beter geweest, dat niemand op regt in deze zaak hadde aange drongen, maar het onregt maar vrij en frank ten laste en nadeele van de gemeente Kloetinge voortgang hadde gehad. In die redenering zou niemand advocaat noch belanghebbende, de zaak van het regt mogen bepleiten ten einde gemakkelijker het onregt te bestendigen. Zonderlinge redenering in den mond van een regter! Met deze korte uiteenzetting der zaak zouden wij reeds kunnen volstaanware het niet dat wij nog andere punten, die wij sterk geneigd zijn om als opzettelijke leugens te kwalificeren, in het art. der N. G. Ct. hadden op te merken. 1°. Het besluit van gedep. staten werd niet vernietigd door den Raad van State, maar door den koning. Overigens betrappen wij hier den Dagblad-redacteur (lid van prov. staten en gemeenteraad en bovendien regter) op een ka pitale fout Hij schijnt namelijk niet te weten, dat de Raad van State geenerlei bevoegdheid heeft o m besluiten te vernietigen 2°. De voorstelling bij de verkiezing op 21, December 1870. Want ook daarop springt de redacteur der N. G. Ct. terug, zeker om te toonen hoeveel betere keuze er in jhr. Pompe is gedaan dan in mr. de Kanter zou gedaan zijn. Maar in de bedoelde aanbeveling wordt met geen enkel woord gezegd, dat mr. de Kanter den weg verbeterd? had. Dit zou onzin zijn geweest. In de toen verspreide aanbeveling wordt alleen het vermoeden geuit dat mr. de Kanter spoedig zou bewerken, dat de provincie den weg in onderhoud op nam. Ziehier wat woordelijk in die aanbeveling staat: «Daarenboven zullen wij den bewoners van Zuid-Beveland slechts den 's Gravenpolderschen straatweg behoeven te noemen om hun te doen gevoelen, dat mr. de Kanter, die bewerkt heeft, dat de gemeente Kloetinge van een ten on- regte op haar drukkenden last tot onderhoud van dien weg werd bevrijd, ook de aangewe zen persoon is om als lid der Provinciale Sta ten zijn invloed te gebruiken, opdat het Pro vinciaal bestuur ten spoedigste de nu op de pro vincie rustende verpligting tot herstel en on derhoud van dien weg ten uitvoer brenge."

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 1