1872. N". 50.
Zaturdag 27 April. 59s" jaargang.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
cn Viujdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo biunen als buiten Goes .ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 e. met bijblad 10 e
COURANT.
Gewone ad verten tien worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1S regels h 1,
Dienst-aanbiedingcn, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
Advertentiën voor dit blad worden voor ROTTERDAM aangenomen door het algemeen advertentie-bureau van NIJG 11 V. DITMAR, Wijnstraat Rotterdam-
Voor DUITSCHLAND door de heeren IIAASENSTEIN VOGLElt, te Hamburg.
De inzending van advertentiën kan geschieden op deu dag der uitgave tot vóór twee urendes namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
ONS LAGER OM DERWIJS.
Zij, die wel eens getwijfeld mogten hebben
of het Nederlandsche volk wel zoo bepaald
scholen noodig had, waar al zijne kinderen
te zamen en eendragtelijk bijeen waren en
elkander leerden beschouwen als zonen en doeli-
teren van één vaderland, zouden zij thans niet
bekeerd wezen? De booze geest der onver
draagzaamheid heeft getoond nog niet uit onze
landpalen gebannen te zijn welnu, bouw
scholen voor alle mogelijke secten, verdeel de
schoolgaande jeugd in groepjes, den naam dra
gende en de formulieren bestuderende van zoo
vele soorten van belijdenissen en over eenige
tientallen jaren zal diezelfde booze geest alrnag-
tig heerschen en eensgezindheid en eeudragt
verjaagd hebben.
Wat 1 April is geschied was een reusach
tig pleit voor onze openbare volksschool, die
hare deuren openzet voor iedereen. Het ver
dient daarom opmerking dat juist eenige we
ken (8 Maart) vóór het Aprilfeest door den
minister Thorbecke bij de Tweede Kamer een
zeer uitvoerig overzigt is ingekomen van den
toestand van ons lager onderwijs, gedurende
een twaalftal jaren, 18571869, het tijdvak
waarin de nieuwe wet op het lager onder
wijs hare werking heeft doen gevoelen. Stip
pen wij uit dit ongeveer 60 pagina's groot
verslag eenige bijzonderheden aan.
Zij strekken natuurlijk alleen om eenig denk
beeld te geven van den door de wet van 1857
geoefenden invloed. Opmerking verdient het
in de eerste plaats, dat bet aantal scholen
ontzaggelijk is vermeerderd, maar dat de bij
zondere scholen met 50 pet., de openbare
scholen slechts met 45 pet. aan die uitbrei
ding deelnamen. In dezelfde evenredigheid
breidde zich het getal leerlingen uit; terwijl
het getal jongen3 op de openbare scholen siüds
1857 toenam met 26, vermeerderde dat aan
de bijzondere scholen n.et 34 pet. Zelfs ging
het aantal vrouwelijke leerlingen aan de open
bare scholen terug met 12 pet. terwijl dit
aan de bijzondere scholen met 6 pet. toenam.
Die cijfers geven te denken. Men heeft altijd
zulke aandoenlijke klagten aangeheven over de
onderdrukking van het bijzonder onderwijs
men heeft het, èn in de staten-generaal èn
daarbuiten zoo dikwijls doen voorkomen als
stond de Staat als een grimmige vijand tegen
over elke bijzondere school en thans blijkt
dat ditzelfde bijzondere onderwijs door de god-
delooze wet van 1857 zoodanig is gesmoord,
dat het zich méér uitbreidde dan het openbaar
onderwijs Ja, we weten het wel, de heer van
Wassenaer van Catwijck heeft het al in de
Tweede kamer gezegddat bijzonder onderwijs
groeit tegen den druk inMaar een druk die
zoo in het voordeel is, is toch niet erg on
aangenaam
Doch wij vinden de verklaring in een andere
reden. Een treurige bladzijde in het Verslag
doet ons haar aan de hand. 't Is die bladzijde
die ons leert hoeveel kinderen nog van onder
wijs verstoken zijn. In 1869 was dit getal
in ons vaderland niet minder dan ruim 48500
jongens en 57900 meisjes! Alzoo ruim 106400
kinderen van 611 jaar die »vau de dagschool
geen gebruik hebben gemaakt", met andere cij
fers 41 pet. van de jongens, 50 pet. de
helft dus 1 der meisjes. Zie, de ouders die
hunne kindereu naar de bijzondere scholen
zenden, doen dit dikwijls op heel andere gron
den, op anderen drang, dan alleen de gedachte
onze kinderen mouten ontwikkelde, nuttige le
den der maatschappij worden. Er komen an
dere overwegingen bijde geestelijken dringen
en eischenzend uwe kinderen naar onze
scholen en houd ze toch buiten het bereik
dier goddelooze staatsscholen. Die soort van
tegenwerking brengt rüenig percent op de bij
zondere school aan. Nu mogen wij het be
treuren dat men op die wijze geloofsverdeeld
heid helpt bestendigen -voor de meening
der ouders, dat het onderwijs hunner kinderen
verzadigd moet zijn van leerstellige kleurstof,
hebben we den meest mogelijken eerbied.
Maar nu vragen we tevens of de Staat het
maar zoo werkeloos mag aanzien, dat overigens
het schoolverzuim blijft bestaan. Volgens het
verslag heeft het Rijk sinds de invoering der
wet van 1857 jaarlijks gemiddeld f 377.000,
hebben de provinciën, ƒ75.317, de gemeenten
2,056,516 aan het onderwijs ten koste gelegd
De gezamenlijke uitgaven voor het lager
onderwijs hebben in die 12 jaar de aanzienlijke
som van ongeveer 31^ inillioen gekost. Bij zoo
groote sommen mag men toch wel eischen
dat de regering eens krachtige pogingen aan
wende om het schoolverzuim te bestrijden,
dat ons, met al onze fraaije scholen, nog een
nageslacht belooft evenzeer aan de magt der
onwetendheid overgegeven, als het tegenwoor
dige. »Het meest hangt van den onderwijzer
af" zegt het. Verslag, waar sprake is van
middelen om het schoolverzuim te keeren. Die
stelling zal wel niet iedereen willen onder
schrijven, als men weet hoe het eigenbelang
van ouders en fabriekanten de voornaamste
hinderpaal is voor een algemeen ouderrigt.
Duitschland heeft zijn verpligt onderwijs, Italië
zal het invoeren, Frankrijk eveneens - zou
Nederland soms alleen moeten blijven met
schoolverzuimende kinderen
Het Verslag gewaagt gunstig van de wer
king der wet op het gehalte van het ouder
wijs en de onderwijzers en de verbetering van
het lot der laatstgenoemden, en inderdaad, dit
is een lichtpunt. Maar toch, als wij lezen van
14 onderwijzers iu Drenthe met een jaarwedde,
minder dan tweehonderd gulden en van 206
onderwijzers in het Rijk met f 400 inkomen,
dan blijkt hoeveel nog in dit opzigt valt te
doen.
Ieder die het wèl meent met zijn volk en
land, zal na kennisneming van het Verslag
erkennen moeten, dat de wet van 1857 slechts
een eerste stap is geweest op den weg die
ons door een algemeen onderwijs, moet leiden
tot algemeene ontwikkeling en verheffing.
BJiMMEfMLANDSCHE BERIGTEN.
GOES, 26 April 1872.
TWEEDE KAMER.
In de zitting der Tweede Kamer van Woens
dag is de discussie over de inkomsten-belasting
voortgezet. De heer van Akerlakenhoewel uit
een finantieel oogpunt geen dringende nood
zakelijkheid ziende voor de wet, keurde haar
toch goed als eerste element eener hervorming
van het belastingstelsel. Ter bereiking van dat
doel wilde hij eenige personele bezwaren op
offeren.
De heer Lenting wees op den voortdurenden
aandrangvooral van liberale zijdeop be
lastinghervorming, zoodat hij 't zonderling vindt,
dat ook van die zijde oppositie kwam. Hij
verdedigde de wet op dezelfde gronden als
andere voorstanders, hoewel hij liever slechts
een aanslag van één percent had geweuscht.
De heer Idzcrd i was ook voor de wet en
verdedigde vooral de afschaffing van het patent
en het geslagt. De heer Smidt was van de
zelfde opinie. De heer van Naamen bestreed
de wet. Men behoude en verbetere het bestaande,
waartoe zoowel de grond- als personele belas
ting en ook het patentregt alleszins vatbaar zijn.
De heer van Wassenaer van Catwijk vond
in beginsel de betaling naar evenredigheid van
het vermogen het schoonste ideaalmaar in de
praktijk zal het aanleiding geven tot ontsluije-
riug van het familie-geheim en schending van
het familie-leven. Hij is daarom tegen de wet.
(De heer Thorbecke was in de zitting aanwezig.)
In de zitting van gisteren heeft de heer
Beigsma zich voor de wet verklaardeene
hervorming van ons belastingstelsel was noodig
en de inkomstenbelasting was daarvan een
goed fundament.
Ook de heer van Houten zou, ter wille van
het beginsel, deze wet aannemen. Het votum
over deze wet, zou, volgens hem, tevens eene
politieke beteekenis hebben wijl de voorge
stelde wet uitvoering zou geven aan het grond
wettig denkbeeld omtrent de verdeelins der
o O
staatslasten. Door eene verwerping zou worden
bewezen, dat eerst eene herziening van de kies
wet noodig was en daarop eene herziening
van het belastingstelsel moest volgen.
Ook de heer Durnbar was voor het beginsel
van het wetsontwerp. Hij had echter talrijke
bezwaren, die door amendementen gedeeltelijk
uit den weg zouden kunnen geruimd worden.
Hij zou stemmen voor art. 1, doch dit zou
nog niet als bewijs gelden dat hij voor het
geheele wetsontwerp zou stemmen.
De heeren van der Maesen en Pij Is waren
niet tegen het beginsel der inkomsten-belasting.
De eeiste was ook voor de afschaffing der
accijnsen. Beiden hadden echter talrijke be
zwaren tegen dit wets-ontwerp, die onoverwin-
baar waren door amendementen. Zij zouden
dus tegen de wet stemmen.
Heden is de minister aan het woord.
Een aantal amendementen op het ontwerp
betrekkelijk de inkomsten-belasting zijn weder
rondgedeeld en wel1" door den heer van Delden
voorgedragen, strekkende om geen belasting te
heffen van 't inkomen, dat krachtens regt van
bezit of eenig ander zakelijk regt waarop de
verpligting tot betaling van grondbelasting rust,
getrokken wordt uit hier te lande gelegen on
roerende goederen; 2U door den heer Smidt
die een aantal wijzigingen voorstelt, hoofd
zakelijk strekkende om ook de zedelijke lig-
chamen onder de belastingpligtigen op te ne
men en verder een anderen maatstaf voor deu
grondslag der heffing te bepalen.