1872. N°. 38. Donderdag 28 Maart. 59ste jaargang. B e r i g t, BINNENLANPSCHE BERICTEN. (iOESMIIi: De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag. Woensdag en VitiJDAG avonduitgezonderd op feestdagen Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 18 regels a 1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c_ Advertentiën voor dit blad worden voor ROTTERDAM aangenomen door het algemeen advertentie-bureau van RIJGT1 V. DITMAR, Wijnstraat Rotterdam. Voor DUITSCHLAND door de lieeren HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór twee uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. Op Maandag a. s., tweeden Paaschdag, wordt geen nummer van de G o e s s e h e Courant uitgegeven. Advertentien voor ons no. vau Zaturdag a. s., dat juist door zijne verschijning kort vóór Paschen, gedurende de Paaschdagen in handen der lezers kan zijn en dus eene goede gelegen heid voor adverterenden aanbiedt, worden in gewacht tot Vrijdag namiddag 2 ure. EEN VRAAGSTUK VAN REGT. Als er iels is dat ons in de geschiedenis van het tweede Fransche keizerrijk bijzonder ergeren kan, dan zal het wel zijn, het bestaan van het zwarte kabinet." Een officiëele in- rigting om de brieven te openen en zoodoende meester te worden van vertrouwelijk uitgespro ken gedachten, van geheimen ziedaar iets walgelijks, dat ons dadelijk den bedorven toe stand van een staat teekent. Vooral voor ons, Nederlanders, die gewend zijn en leven onder de werking van een vrij zinnig Staatsbestuur, dat door billijke wetten zijn gezag ziet bepaald, is zulk een misbruik van vertrouwen op groote schaal stuitend. Wij weten dat in onze Grondwet met zoovele woor den staat: »Het geheim der aan de post of andere openbare instellingen van vervoer toe vertrouwde brieven, is onschendbaar." Wij weten dat ons strafwetboek ambtenaren, die brieveu, aau de posterij toevertrouwd, zouden terughouden of openen, of zelfs dit zouden be vorderen, met zware straffen bedreigt. Eü wij zijn dus volkomen gerust. Niet te verwonderen derhalve, zoo wij op schrikken op het vernemen dat het onschend bare geheim is geschondenniet te verwonde ren dat ieder in verontwaardiging zich uitsprak, toen men het durfde bestaan de baud te slaan aan het brie vengeheim. Zóó was het dan ook in den lande, toen de ontslagen kapitein Janssen bekend maakte dat de luitenant Keyzer te Leeuwarden zich be- driegelijk had meester gemaakt van een brief, gezonden aan de redactie van het Haagsche Dagblad. Van alle zijden werd die daad veraf schuwd, te meer omdat er blijkbaar verband ge zocht was tusscheu den inhoud van dien brief en de bekende misdaad vau den heer Janssen het schrijven tegen een militair reglement in een dagblad. Wij moeten die feiten thans kortelijk her inneren, omdat de heer Keyzer een verweer schrift heeft uitgegeven, dat eenig in zijn soort is. De n.ajoor Gisserneef van den minister Engelvaart, straft den kapitein Janssen; de laatste komt in hooger beroep bij liet Hoog militair Geregtshof; de minister gelast den kapitein voor een Raad van onderzoek te brengen die tot ontslag uit 's lands dienst adviseert. Natuurlijk dat de majoor Gisser eveneens voor dien raad verschijnt. Doch hij heeft daar nog een ander wapen bij zich dat wapen heeft hem zijn adjudant, de heer Keijzer, verschaft t is de brief aan het Dagblad. Het Dagblad had geweigerd dien brief een geschrijf van onzedelijken en den majoor Gisser verdaehtmakenden aard op Ie nemen en maakte dit in een paar regels bekend. Dood eenvoudig vraagt de heer Keijzer dit geschrift op, hoewel hij toch niet de schrijver was en in de hoop te kunnen bewijzen, dat de heer ■Janssen in dit misselijke stuk de baud had 't geeu niet is bewezen kunnen worden neemt de majoor Gisser het meê naar den raad van zeven eervolle otficieren, die over den kapitein het vonnis hebben uit te spreken. Die brieven historie werpt een eigenaardig licht op de militaire toestanden waar altijd zoo die bijzondere soort eer op den voorgrond wordt gesteld. Dat een adjudant van een hoofd officier of van wien dan ook een gedienstige geest wordt is niet noodig maar men ziet dit meer; die dienstvaardigen vindt men in de burgerkringen trouwens niet minder. Ieder moet voor zich weten hoe hij zijn eigene waar digheid in dit opzigt al of niet in het aau- gezigt wil slaan. Maar nooit of te nimmer mag de gedien stigheid tot zulke oneerlijke middelen leiden als het ontfutselen van brieven of dergelijke. Het was daarom een woord naar 't hart van elk eerlijk man toen de heer van Sypesteijn in de zitting der Tweede kamer van 26 Fe bruary zeide: De publieke opinie en ook de kameraden vau den luitenant-adjudant Keyzer hebben reeds een streng oordeel over diens handeling uitgesproken, dat door velen sterker is geacht dan het oordeel over hetgeen aan den kapitein Janssen was ten laste gelegd. Velen zijn geloof ik. dan ook met mij verbaasd, dat de luitenant-adjudant Keyzer nog niet voor een raad van onderzoek is gebragt. Dagelijks en overal verneemt men de vraag: is het gepleegde feit dan niet in strijd niet alle begrippen van eerï Men spreekt zoo dikwijls van militaire eermaar mij dunkt dat daaromtrent geene verkeerde opvatting mag plaats hebben. Wat eer en fatsoenlijke handeling zijn voor een burger, zijn dit ook voor een militair en om gekeerd. Nu dunkt mij, dat eene handeling als door den luitenant-adjudant Keyzer gepleegd, hetzij hij burger of militair ware eene daad is welke dien toets niet kan doorstaa i. Let wel de heer Sypesteijn is zelf officier geweest en zoo iemand, dan was hij dus be voegd dit oordeel te velleu. Doch dit oordeel in 's lands vergaderzaal uitgesproken, doet den heer Keyzer in gramschap ontsteken en in zijn woede daagt hij den heer van Sypesteijn uit tot een tweegevecht? Neen, hij schrijft hem een Open brief, den 16den Maart, na rijp beraad, een verdedigingsgeschrift Wij noemden dat eenig in zijn soort en wij hebben daar reden toe. Een vreemdsoortige verdediging! Het feit zelf, waar het hierop aankomt, het ontfutselen aan de redactie van het Dagblad van een audermansbriefwordt volkomen erkend, doch slechts een »onvoor- zigtigheid" genoemd. Verder wordt den heer van Sypesteijn het woord Edelling! naar liet hoofd geworpen en op een onbegrijpelijk minachten den toon gesproken van de pers en van de publieke opinie. Met die pers en die opinie heeft de heer Keyzer niets hoegenaamd te nia- ken; mijnen oversten en mijn geweten" zoo t zegt hij. ben ik verantwoording schuldig.'' Ja, i de oversten Die in de eerste plaatsdat is 1 zoo regt in den geest vau den heer Keyzer. Het blijkt toch uit zijn verhaal, zijn belijdenis mogen wij zeggen dat die »o\ersten" hem als werktuig hebben gebruikt. Een der oversten, majoor Teryauhad den heer Aiyzer uitgelegd hoe hij het moest aan- legg-n om liet stuk uit de handen van de redactie in het Westeinde te 's Hage te krijgen en de andere der oversten, majoor Gisser, had, na het welslagen der list, zich gehaast er partij van te trekken, het stuk meêgenomen en ge tracht daarmede den door hem gestraften ka pitein geheel te verpletteren. Onhandiger, brutaler middel had de heer Keyzer niet kunnen bezigen dan zijn Open brief. Hij heeft bekend het aangeduide feit begaan te hebben, hij heeft de rollen der hee- ren Tergau en Gisser in dit heldenstuk wat nader uiteengezet; ten slotte de pers, de publieke opinie, de volksvertegenwoordiging gehoond wat wil men meer? Thans is de tusschenkomst der regering noo dig, onvermijdelijk. Zware lasten denkt zij te leggen op het volk, ten einde in staat te zijn, des noods, met het zwaard in de vuist onze onafhankelijkheid te doen verdedigen en wij vertrouwen dat er nog vaderlandsliefde genoeg zal zijn, om die zwaardere lasten te dragen. Maar dan zal het toch ook nog wel eenigszins van belang zijn, dat men den noodlottigen indruk trachte weg te nemen, door de han delingen tegen den heer Janssen veroorzaakt. Dit kan niet anders geschieden dan door vol gens regtvaardigheid te onderzoeken, te her stellen of te straffen. Het Dagblad durfde zich eens uiten dat het geroep der liberalen over de zaak Janssen maar was om een stormram tegen den behoudenden anti-legerwet gezinden generaal Engelvaart te hebben. Wat sedert voorgevallen is, zal het orgaan der behoudspartij hebben kunnen leeren, hoer het te veel de liberalen beoordeelde naar de gebruiken der conservatieven hoe althans in de zaak-Janssen en de brievenhistorie van het Dagblad geen sprake is van eene partij maar van regt. GOES, 27 Maart 1872. De minister van marine heeft ter kennis van belanghebbenden gebragt. dat in de maand Mei aanstaande bij de directie der marine te Helle- voetsluis een vergelijkend examen zal plaats hebben van jongelingen, die als machinist-leer ling 2e kl. wenschen te worden aangenomen. Het getal der als zoodanig te plaatsen jon- geüngèn zal zich tot vijjtiert bepalen. Ouders of voogdeu, die verlangen dat hunne zonen of pupillen tot voorschreven examen wor den toegelaten, dienen, vóór of uiterlijk op den laatsten April aanstaande, een op zegel geschre ven verzoekschrift in aan het departement van marine, waarin zal moeten vervat zijn de naam, voornaam, het beroep, de woon- en geboorte plaats der ouders of voogden en waarbij moeten worden overlegd de stukken, vermeld in de Staats-Ct. no. 74, die tevens nadere bijzon derheden bevat. Van wege den minister van binnenlandsche zaken is ter algemeene kennis gebragt, dat de vaart tusschen de pijlers II en III van de brug

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 1