1872. N°. 32. Donderdag 14 Maart 59jaargang.
BEKENDMAKING
van liet Gremeente-bestuur.
Onderhoud en Schoonmaken der Scholen
en andere Eigendommen.
de voormalige Trekkerswoning; het huis
op het Ravelijn aan de westzijde der
Haven, en het huis in de Korte Vosstraat.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 18 regels h 1,—
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.'
Advertentiën voor dit blad worden voor ROTTERDAM aangenomen door het algemeen advertentie-bureau van NIJGH V. DITMAR, Wijnstraat Rotterdam.
Voor DUITSCHLAND door de heeren HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór twee uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
--
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
zullen op Zaturdag den 16 Maart a. s. des namiddags
ten 1 ure in hunne vergaderkamer ten Raadhuize, in
het openbaar trachten aan te besteden:
lo. de uitvoering van eenige onderhouds
werken aan de schoollocalen en de onderwij-
zerswoningen der gemeente, met de levering
en herstelling van eenige schoolmeubelen en
het schoonmaken van localen en meubelen;
2". eenige onderhoudswerken aan de par
ticuliere eigendommen der gemeente, te weten
Bestek en voorwaarden liggen ter lezing gedurende
eiken werkdag van des voormitldags 9 tot des namid
dags 2 ure ter secretarie, terwijl aanwijzing zal ge-
geschieden op Woensdag den 18 Maart, te beginnen des
namiddags ten half twee ure aan de Hoogere Bur
gerschool.
Goes, den 7 Maart 1872.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
EENE ONREGTVAARDIGHEID MINDER.
Zes dagen lang van Maandag tot Zaturdag 11.,
hebben de afgevaardigden ter Tweede Ka
mer gedebatteerd over een zelfde onderwerp.
Heftige gebaren en groote woorden, ze waren
in overvloed in die lange discussie. Spiegel
gevechten van regtsgeleerden ontbraken even
min. Hartstogtelijke redevoeringen waren niet
weinige. En dat alles om nog eens een stukje
lapwerk aan het gebouw onzer regtspleging
aan te brengen.
Het is bekend, de regering had voorgesteld
de bepalingen in ons Wetboek van Strafregt
op de coalitie der werklieden te doen ver
vallen en door mildere bepalingen te ver
vangen. Volkomen teregt, onzes inziens. Het
gaat toch niet aan den arbeiders te verbieden
zich te vereeuigen en de werkgevers vol
komen vrijheid te laten. Daarom was het
vervangen dier verouderde bepalingen hoogst
billijk.
Nu heeft het ons getroffen dat tegen die
eenvoudige wetsvoordragt zulke verbazend
lange en heftige redevoeringen zijn gehouden
en 't heeft ons leed gedaan den bekwamen
afgevaardigde uit de hoofdstad, den heer Go
defroi, alweer te zien strijdvoeren tegen een
liberale wetsopvatting, evenals hij dit deed
ten opzigte van de zaak des heeren Janssen.
Maar bovenal moet het opvallen dat het
meeste verzet tegen de regeringsvoordragt voort
sproot uit die belagchelijke vrees dat de Ne-
derlandsche arbeiders zich in de armen der
roode Internationale zouden werpen. Men zei
het maar ronduitde regering geeft een
vrijbrief voor werkstakingen de Internatio
nale werft altoos de meeste leden na de werk
stakingen en de Internationale had de hand
in de Parijsche communePer slot van re
kening heeft het derde kabinet-Thorbecke dus
nog kans dat men het op zijne rekening stelt
den weg voor de Amsberdamsche commune
geëffend te hebben.
't Zelfde wijsje als bij de verkiezingen van
1871 werd tiians door de verkozenen gezon
gen: het schrikbeeld der commune. Bij de
verkiezingen voor de Tweede Kamer hielp
die wijs niet en zij heeft in die kamer niet
kunnen beletten dat de onbillijke, verouderde
bepalingen van ons straf-wetboek zijn verval
len. Wij hebben met genoegen gezien dat
ten slotte de Tweede Kamer heeft begrepen,
dat het noch regtvaardig, noch wijs zou ge
weest zijn, de oude bepalingen te laten be
staan. Daardoor zon men welligt juist een
verkeerden geest onder onze werklieden in
de hand hebben gewerkt. Want, wij weten
het allen, van de honderd werklieden zijn
er geen 5 die ooit de wetboeken hebben in
gezien en die vroeger er misschien zoo in de
verte eens iets van gehoord hebben, dat het
verboden was bij de wet om zich te veree
nigen tot het verkrijgen van hooger loon.
Maar nu sinds een paar jaar de arbeiders
kwestie bijzonder levendig is geworden, nu
deze vraag aan de orde van den dag was
zullen wij die strafbepalingen, alleen voor de
werklieden en niet voor de werkgevers, laten
bestaan? nu was de aandacht, ook van de ar
beiders, gevestigd op de zaak. Thans zou het
koren op den molen geweest zijn van hen
die er op uit zijn de lagere standen met baat
en afgunst tegen de hoogere standen te ver
vullen, zoo de Tweede Kamer het wetsontwerp
had verworpen. Nu zou het bovendien on
staatkundig zijn om de arbeiders, die toch ook
burgers zijn van den staat, bij de wet minder
regten toe te kennen, dan andere burgers op
bet hoofdstuk van vrije beschikking over eigen
arbeid. Wij vertrouwen dat ook de Eerste
Kamer dit zal begrijpen en de wet zal aan
nemen.
Onzes inziens heeft men de eenvoudige zaak
te veel omhangen met bijkomende redenerin
gen en komt de vraag alleen maar hier op
neer: mag de staat partij trekken in den heden-
daagschen strijd tusschen kapitaal en arbeid?
Zelfs de felste tegenstanders van de aan
genomen wet kunnen deze waarheid niet ont
kennen; „ja," zei de heer Godefroi, „in theorie
hebt gij gelijk; maar het is een ziekelijke
geestdrift voor de theoriedie u drijft; de
practijk zal u beschamen." Wij hebben het
meest volkomen vertrouwen, dat die sombere
voorspellingen, thans in 's lands vergaderzaal
gehoord, zullen opgaan als de nevel voor de
zonnestralen.
Maar zelfs de heer Godefroi, kon niet ont
kennen dat er ongelijkheid in de bepalingen
van strafbaarheid bestond voor werklieden
en werkgevers.
Het wetsontwerp neemt die ongelijkheid
weg. Dit is regtvaardig, dit is billijk.
En al wist men nu vooruit dat werksta
kingen het gevolg van de goedkeuring van
dit wetsontwerp zouden zijn, mag dit eene
reden zijn om eene onregtvaardige bepaling
te handhaven?
Heiligt het doel de middelen?
Moeten er hardere strafbepalingen bestaan
voor onze medemenschen van den Tlfcn stand,
dan voor anderen die iets hooger zijn in de j
maatschappij, uit vrees dat de eersten, bij ge
lijke bepalingen, zullen trachten te bekomen
verbetering van hun loon?
Wordt dat loon in onze tijden door ieder
weldenkende niet onvoldoende geacht?
Indien dus al eenig socialistisch idéé aan de
wet kon toegekend worden met of zonder
de bedoeling van den wetgever zou men dan
niet moeten erkennen, dat het beter is eene
bepaalde grief weg te nemen dan voet te
geven aan de meening dat de regering, door
handhaving eener onregtvaardige bepaling, de
partij opneemt van den ste*kè'tegenover den
zwakke
Er bestaan op dit oogenblik zeer vele werk-
mansvereenigingen in Nederland; welnu, zelfs
thans, nu nog feitelijk de onregtvaardige be
paling wordt gehandhaafd, dat werklieden
die zich vereenigen om het werk te staken
ten einde hooger loon te bedingen, worden ge
straft en de werkgevers eerst dan wanneer liet
is bewezen dat zij zamenspanden om het loon
te verlioogen op onbillijke of onregtvaardige
wijs (de wet zegt injustement en abusivemenl)
en toch, zelfs thans, zeggen wij, zal men
in die vele werk mans-vereenigingen in ons
vaderland doorgaande een goeden toon hooren
aanslaan. Eu is dus nu de vrees wel gegrond
dat, daar waar men bij eene onregtvaardige
bepaling het kalme Nederlandsche karakter
niet verloor, men nu, nu men die onregt
vaardige bepaling heeft verzachtplotseling
tot dolzinnigheid, tot commune-tooneelen zal
overslaan?
Vreemd, dat men er altijd den tegenwoor-
digen verwarden toestand der Fransclie. maat
schappij als bij de haren bijtrekt; behalve
dat karakter en gewoonten van onze werk
lieden reeds een waarborg zijn dat tooneelen als
verleden jaar in Parijs, bier onmogelijk zijn
welke overeenkomst is er tusschen een
land als het onze, een vrij constitutioneel rijk,
met het Frankrijk van Maart 1871?
Maar bovendien, mag de bezorgdheid voor
een en ander oorzaak zijn, dat men aan den
eenen staatsburger verbiedt wat men aan den
anderen veroorlooft? Is dat gelijkheid voor
de wet?
Daarom hebben teregt de liberale leden dei-
Tweede Kamer zich door het alarmgeschrei
de regering zet de deur open voor Interna
tionale en Commune; zij noodigt de werk
lieden uit eens een weinig werkstakingen te
beginnen niet laten weerhouden van wat
de billijkheid eischte.
Allen, liberaal of niet, waren het daarover
eens: de toestand der werkende klassen eischt
dringend verbetering. Geen tegenspraak werd
gehoord op de bewering, dat een werkstaking
een noodlottig uiterste, (de heer van Routen
vergeleek haar bij een oorlog) een rampzalig-
middel is.
Welnu, dat dan nu allen de banden ineen
slaan, opdat door een verbetering van het lot
der arbeidende klassen betere woningen,
betere loonen, beter onderwijs de aanlei
ding tot werkstakingen voor immer zij weg
genomen. 't Zou de schoonste vrucht zijn van
de vrijzinnige wijziging onzer strafwet.