1872. N°. 29. Donderdag 7 Maart. 59 ,e jaargang. GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag. Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. <Miu\r Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1—8 regels k f\,~ Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 Advertentiën voor dit blad w®rden voor ROTTERDAM aangenomen door het algemeen advertentie-bureau van RIJGH V. DITMAR, Wijnstraat Rotterdam. Voor DUITSC1II.AND door de heeren IIAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór twee uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan liet bureau bezorgd zijn. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van KAPELLE, gezien de schriftelijke verklaring van den heer Th. Persant Snoep, geneesheer te Kapelle, waar uit blijkt, dat in deze gemeente is overleden aan de kinderziekte: MARIA SLABBEIIOORN, dochter van WILLEM SLABBEKOORN, alhier woonachtig, en dat het dringend noodzakelijk is, het beddegoed door dat kind, tijdens de ziekte gebruikt, en bestaande in1 kaf bed, 1 kafkussen, 2 dekentjes en 2 lakentjes, alles aan genoemden SLABBEKOORN toebehoorende, te vernietigen gezien de schriftelijke verklaring van gemel- den geneesheer dat desgelijks aan diezelfde ziekte is overleden: 1ZAAK DAANE, zoon van GOM- MERT DAANE en dat het daarom dringend noodzakelijk is, het beddegoed te vernietigen, be staande in 1 veeren bed, 1 dito peluw, 1 beddezak, 1 wollen deken, 1 katoenen deken en 1 bedlaken, door dien poklijder gedurende de ziekte ge bruikt, en aan genoemden G. DAANE toebe hoorende gezien art. 69 van de wet van den 28sten Augus tus 1851, (Staatsblad no. 125). Besluiten: 1°. Bovengenoemde voorwerpen ten algemee- nen nutte te onteigenen en daarna te verbranden. 2°. Yan dit besluit afschrift te zenden aan Gedeputeerde Staten en het te plaatsen in de Goessche Courant. Kapelle, 4 Maart 1872. Burgemeester en Wethouders, J. de JAGER, L. B. De Secretaris, P. J. van der MANDERE. ONAANGENAME DAGEN IN ONS PARLEMENT. II. Kan de behandeling van de zaak Janssen in de IIe kamer ons beter stemmen dan het Hoffman's debat? Zoo vroegen wij in ons vorig no. en wij moeten nu antwoorden: helaas, neen. En toch hier hebben wij te doen, niet met iemand wiens diensttijd afgeloopen en om het belang van eeue goede regtsbedeeling niet herbenoemd is, maar hier hebben wij te doen met iemand die afgezet is, dus een wasachtige grief! Hier was geen sprake van partijkleur; hier was een slagtoffer van een drakonische mili taire wetgeving. Stonden nu de volksverte genwoordigers als één man op, om het onregt gebrandmerkt te zien? O, ja, daar hebt ge bijvoorbeeld den heer Nierstrasz. Hij maakt eenvoudig een grapje van de zaak. De heer Janssen was verplaatst naar Deventer zijne regters vergaderden te Leeuwardenhij beklaagt zich dat hij niet heeft geweten, wan neer zij bijeenkwamen, opdat hij zich kon verdedigen. Kom, kom, zegt de heer Nier strasz, dat zijn maar excepties, die men niet in ernst kan aannemen. De heer Janssen, zegt hij, was zoo vrij als ieder ander, oin op den spoortrein plaats te nemen, en daarenboven, inen moet in aanmerking nemen dat het een genoegen voor hem moet geweest zijnzijne familie in die ongelukkige omstandigheden eens terug te zien. Letterlijk staat het er zoo, pagina 767, Bijblad. Dat was waardige taal in den mond van hem die openlijk uitsprak, dat hij er een eer in zou gesteld hebben, lid van den be- ruchten raad van onderzoek geweest te zijn, „omdat die zich niet had gestoord aan eene zoogenaamde publieke opinie." //Nu ja, zegt ge, dat is dan ook de heer Nierstrasz, die zoo spreekt, maar wij hebben toch een liberale meerderheid in onze Tweede Kamer en thans immers ook een liberaal oor- logs-minister? Achja. En nogtans kan het debat in de Staten-Generaal over de bekende zaak van den heer -Janssen niet nalaten teleurstelling te wekken. Niet zoozeer, omdat bet resultaat ten eenenmale onbevredigend is geweest de Tweede kamer toch heeft het brandmerk gedrukt op het vonnis dat den kapitein Janssen trof en het uitgesproken dat vonnis was nier, voldoende geregtvaardigd. Maaromdat zoo menig als liberaal bekend staand lid onzer vertegenwoordiging flaauwhartigzich betoonde, nu het er juist op aankwam te toonen hoe veel een land voor heeft, dat een constitu- tionelen regeringsvorm bezit. Daar hebt gij een oud beproefd liberaal, de heer Godefroidie een pleidooi ging leveren voor de krijgstucht, alsof deze //bepaaldelijk aangerand'' was, zoo als het militaire wet boek dit omschrijftomdat een kapitein op het onregtvaardige van gedwongen kerkgaan wijst. Daar hebt ge een warm strijder voor de liberale zaak, Storm van 's Gravesande, die slechts den persoon van den heer Janssen voor oogen had en maar niet scheen Ie begrijpen dat de publieke opinie hier niet opkwam voor een persoonmaar voor de zaakde zaak van het regt. Daar hebt gij eindelijk een onzer vertegen woordigers die altijd vooraan stond in de rei der liberalen, de heer van der Linden. Deze durfde in ons parlement zeggen dat de zaak nu eenmaal geschied was, en als het glas kapot is, dan is het kapot. Maar niet minder dan die drie liberale leden, niet minder dan de voorzitter Bullert, die allen hun stem weigerden aan de verklaring dat het ontslag aan den heer Janssen verleend, niet voldoende geregtvaardigd is, moet de hou ding van den liberalen minister van oorlog al lei- grootste verbazing en teleurstelling wekken. Wij weten het allen omdat de kapitein Janssen in een dagblad had geprotesteerd tegen het gedwongen kerkgaan en van dit laatste eenige staaltjes mededeelde, werd hij gestraft en was ten slotte zijn smadelijk ontslag uit 's lands dienst het besluit. Nu treedt de generaal Belprat op en schaft dadelijk dien dwang af; ieder in den lande begrijpt nu dat wij een liberaal minister heb ben, die niet zal aarzelen liet onregt aan den tegen datzelfde gedwongen kerkgaan protes terenden kapitein gepleegd, te herstellen. Niet te haastig! In de zitting die wij als een der onaangename aanmerken, kwam de liberale minister Belprat op zijn besluit terug en zeide woordelijkmen heeft nooit in de laatste jaren militairen gedwongen ter kerk te gaan zoo ze dit niet verlangden, wat men daaromtrent in de couranten ook moge ver haald hebben. Men ziet, dan was het in trekken van de verordening op het kerkgaan ook zoo erg liberaal niet geineend. Maar wij noemen de verzekering des ministers eene grove onjuistheid. Vraag het iederen mi litair, hoe het tot kort geleden in het leger ging. Hij zijn aankomst moest hij opgeven //tot welke godsdienst hij behoorde.Was de jeugdige loteling nog geen lid van een kerk genootschap, dan moest hij maar vertellen „wat zen vaderen moeder voor geloof hadden" en naarmate dit onderzoek uitviel stond hij met een G, of een R, of een L te boek. Of hij nu later ook betuigde geen lid van een kerkgenootschap te zijn, dat hielp nietof hij ook gedwongen was om predikanten te hooren die verkondigden wat lijuregt tegen zijn wijze van denken streed, 't baatte niet: naar de kerk 1 heel te 't reglement. Wij zouden wel eens willen weten hoeveel straffen er in de laatste 10 jaren bij ons leger met milde hand zijn uitgedeeld om dat er soldaten waren die zich aan den dwang wilden onttrekken. En dan te moeten hooren van een liberaal minister, dat al ver tellen de couranten ook nog zooveel van dien kerkdwang, er niets van aan is. Het schijnt dat alle oorlogsministers een bijzonder groote vrees voor de dagbladen koesteren. Ook de minister Belprat deelde mede dat hij in den laatsten tijd weinig lust had om de nieuws bladen te lezen. Tijdgebrek waszeer be grijpelijk, eene der redenen; maar er was toch ook geen lust 't Heeft er iets van of altijd juist de ministers van oorlog, die zooveel met de publieke meening hebben te maken, het minst om haar geven. Van een vrijzinnig minister echter hadden wij dit dan tocli waL minder gewacht. Niet minder groote feil beging de heer Belprat door te verklaren, „pertinent" te ver klaren, dat hij nooit de hand zou leenen om den heer Janssen in rang en eer te herstellen, nog vóór de katner uitspraak had gedaan. Door die verklaring toonde de minister voor zeker dat het de eerste dag was, dien hij in den ministersstoel doorbragt, maar met dat al is hij uu vastgedrongen tusschen zijn eigen pertinentie en het votum der kamer. Deze laatste heeft verklaard dat het ontslag des heeren Janssen eeu vergrijp tegen de wet en onregt vaardig is; dus dit vonnis moet her zien worden. Op welke wijze is onverschillig, maar in een constitutioneel land kan men zulke uitspraken eener vertegenwoordiging- maar niet wegmoffelen. Onze indruk van de behandeling der zaak Janssen is, dat er veel valt af te dingen op de houding van den minister en van sommige liberale leden der kamer, dat wij liever het amendement van den heer van Bek, dat herstel van den kapitein Janssen in zijne betrekking bedoeldehadden aangenomen gezienmaar dat het ons nogtans bevredigt dat het amen dement van den heer de Roo tot herziening van het onregtvaardig vonnis is aangenomen. Intusschen brengt dit te weegdat als de generaal Belprat bij zijne pertinente verklaring blijft, óf zijn aftreden óf een conflict met de kamer er het gevolg van zal zijn. Wij zouden dit hoogelijk betreurendaal de hoogst gewigtige kwestie der landsweer-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 1