VERKOOPINGEiN ENE. WEEZEN-VERZORGING. VARIA UIT ONZEN GEMEENiE-RAAD. Wanneer dus in de arbeiders-kwestie de godsdienst als geneesmiddel wordt voorgeschreven, dan moet de kwaal zitten in ongodsdienstigheid der arbeiders Zou dit waar zijn? Zou de arbeiders-kwestie ont staan zijn door ongodsdienstigheid? Zouden de arbeiders plotseling zoo goddeloos zijn geworden en daarom de levensmiddelen duurder? Of zou zij haar oorsprong le wijten hebben juist aan die dure levensbehoeften, dure woningen enz Dat de stijging der levensbehoeften in prijs de oor zaak is, lijdt, dunkt mij, geen twijfel. En als men dit aanneemt, dan vind ik het, ronduit gezegd, eene afkeurensivaardige beschuldiging om, als de arbeider zegt„ik kan met liet loon tegenwoordig niet toekomen", hem dan te antwoorden „als gij gods- dienstiger waart, zoudt gij er wel mee kunnen toekomen." Zondeiling mag bet heeten dat, nu er door de toenemende duurte, met de oude verdiensten niet meer is toe te komen, op eens allerlei ondeugden in den arbeider zouden ontdekt worden, die vroeger niet be stonden Men behoeft niet heel veel logica, om daaruit on- middelijk af te leiden zoo de arbeiders vroeger gods- dienstiger waren toen zij met het Joon konden toe komen en dus tevreden leefden, dan is er alleen te vredenheid voor den arbeider noodig om hem gods dienstig te doen zijn. En wie moet hem nu tevreden, en dus in de re denering van hen die op zijne godsdienstigheid willen werken, godsdienstiger maken? Immers de werk verschaffersHetzij door hooger loon, door taakwerk of iets anders. Wat wil men dus eigenlijk zeggen met dat be vorderen der godsdienst? Daar die godsdienst voor een groot deel moet komen van de godsdienst-predikers zeiven zoo schiet er geen ander denkbeeld over, dan dat men de kerke lijkheid, de regtzinnigheid van den arbeider wil be vorderen. Eendenkbeeld dat in onze dagen voor de hand ligt. En komt men op dat pnnt, dan vindt men grooten bijval. Er is trouwens geen goedkooper middel dan te zeggen: ja, ja, als de arbeiders wat meer naar de kerk gingen, dan zouden zij het beter hebben. Alle dingen zouden hun medewerken ten goede. O, die godsdienst is dikwijls zoo'u gemakkelijk middel om zich van iets af te helpen. In alles gaan de trienschen vooruit. Bv. in de ijdelheid. Draagt iemand tegenwoordig een jas van het model dat zijn overgrootvader droeg? Geraken de stemmige neepjeskapjes niet meer en meer uit de mode Een bonten kraag is tegenwoordig eene levenskwestie voor de eenvoudigste huismoeder. De ouderwetsche meubelen van lomp model komen maar zeer weinig meer voor in onze burgerhuisgeziunen. En toch, waag het niet te zeggen, dat godsdienst niet uitsluitend in trouw kerkgaan, in 't lezen van godsdienstige boeken enz. zit, tien tegen ééo dat men u uitscheldt voor een liberaal Ik zal dit niet verder uitwerken. Het is mijn doel niet om iemand een afkeer van het kerkgaan in te boezemen. In het geheel niet. Ik wilde alleen maar zeggen, dat de meuschen, hoe zij ook voor uitgaan in ijdelheid, op 't punt van kerkgaan enz. zoo angstvallig mogelijk zich houden aan het oude en dat hij die zegt: laat de arbeiders maar trouw kerkgaan en de zegen zal niet uitblijven, grooter ver trouwen vindt dan wanneer men, zooals ik b. v., zegt: de kwestie der loonen is eene zuiver materiële zaak. Met theologie is zij niet uit te maken. Ik kan mij niet voorstellen dat een arbeider als bij veel naar de kerk gaat, of vast is in de leer, beter is opgewassen tegen de dure prijzen van het noodige ligehamelijk voedsel. Het is opmerkelijk dat juist de landbouw-arbeiders, die ten platten lande stil en zonder eenige de minste uitspanning leven, bekend staan als eenvoudige, vrome, regtzinnige lieden. En toch is het even zoo goed be kend dat in de arbeiderskwestie, die boeren-arbeiders wel de grootste grieve hebben over het loon. Hier uit blijkt, dat vroomheid en hoog loon, noch bij de arbeiders, noch bij de bazen, volstrekt zamen gaan. Er ontstaat wel een soort van lijdzame onderwer ping in het harde lot aan de zijde van den braven arbeider, maar dat is geene oplossing van de kwestie. De baas moet zorgen niet voor lijdzaam hon gerlijdende arbeiders, die van tijd tot tijd den honger door een psalm trachten te stillen en eigenlijk lam en loom daar henen levenmaar de baas moet zor gen voor vrolijke, goedgevoede tevredene arbeiders. Maar het is eenmaal zoo. Zij die zeggen „bevor der de godsdienstigheid van den arbeider," zeggen daarom nog niet altijd tegen hunnen timmerman of metselaar: gij kunt voor ieder van uwe knechts die bij mij werkt een kwartje meer per dag rekenen. En toch daarin zit de godsdienst. Ik ben het geheel en al eens met hen die beweren dat de godsdienst bij de arbeiderskwestie noodig is, maar men zal 't wel reeds bemerkt hebben dat ik de godsdienstigheid der werk verschaffers wil bevor deren, dat ik die godsdienst van hen wil doen uitgaan. In zekeren zin ben ik dus ook van gevoelen dat de godsdienst in de arbeiderskwestie van invloed kan zijn, maar het moet niet zijn een aansporen tot wor steling in beproeving, tot lijdzaamheid, tot onder werping, tot een streven om aardappelschillen een lekker voedsel te vinden als men voor zijn loon niet j meer krijgen kan. Men werkt daardoor schijnheilig heid in de hand. Men vormt daardoor arbeiders zonder hersenen, zonder energie. Men veroorzaakt daardoor nog grootere daling in het gehalte van den arbeider. Neen zulk eene voor de bazen of boeren on schadelijke, ontwijkende oplossing der kwestie moet het niet zijn; het moet die ware godsdienst zijn, die de harten der boeren, bazen en werkverschajjers be weegt om hunne arbeiders voldoende te betalen. Ieder die meent te kunnen volstaan met, in plaats van hooger loon, een tractaatje aan zijn arbeider te geven, hij is meer schuldig aan gebrek aan godsdienst, dan zijn arbeider, die liever een brood had voor zijne kinderen, dan een tractaatje. Hij die werkelijk op de godsdienstige ontwikkeling van zijn arbeider wil werken, hij geve hem voldoend loon en bevordere daardoor diens tevreden bestaan. Alsdan zal er een goede geest heerseben in het huis gezin van den arbeider; alle dingen zouden er eerlijk en welvoegelijk geschieden; tevredenheid zou een ge lukkig gezin vormen; met een goed buis aan zou hij warmte van binnen hebben om met opgeruimd gemoed naar de kerk te gaande kinderen zouden in huis eene oefenschool hebben en de godsdienst Wel, waar tevredenheid heersebt, alles welvoegelijk geschiedt en de kinderen in zulk eene omgeving wor den opgevoed, zou daar de godsdienst niet zijn? {Wordt vervolgd.) Het is voor mij eene dringende behoefte dankbare melding te maken van eene allereerste gift voor ons weeshuis, heden bij mij ontvangen. In een brief, post merk Goes, zijn mij twee coupons gezonden ieder groot 1,235 met het bijschrift: „eene geringe gift van eene weduwe voor uwe arme weesjes." Nog is mij gezonden door mejufvr. van Z., namens freule van R. te A. t 20. De uitgever van de geschiedenis van een ZuidBev. wees, heeft mij j 100 toegezegd als eerste bijdrage der opbrengst van genoemd werkje, terwijl de lieer Kou semaker te Nisse 60 zal storten, welke som hem door weezenvrienden is ter hand gesteld. Nog meerdere bijdragen zijn mij beloold, die ik na ontvangst hoop bekend te maken. Zoo wordt het treffend bewijs ge leverd dat men gezind is de helpende hand toeteste- ken. En heb ik menigmalen aan mijn vurigen wenach lucht gegeven, door te wijzen op liet vele goede dat er allerwegen voor armen en ongelukkigen wordt tot stand gebragt, en dat ook onze ongelukkige plattelands- weezen niet mogten vergeten worden, hartelijk hoop ik ook dat ons volk de weldaden zal weten te waardeeren, door de pogingen te onlersteunen die aangewend worden om eene miskende klasse van mensclien uit diepe ellende op te beuren» Het geldt toch alle ongelukkige kinderen die het gemis van vader en moeder zich moeten getroosten, onverschillig welke godsdienst er beleden wordt. Het geldt den ongelukkigen, verlaten menscli Gewestg'enooten 1 gij zoudt een schoon monument helpen stichten als iedei' zich mogt opgewekt gevoelen, al was het slechts tot een halve cent, die gift ons toetevertrouwen, als een steen aan het gebouw der liefde. Eén regendroppel is klein, en toch worden uit eene verzameling derzelve rivieren gevormd, die in staat zijn dijken en dammen te doen doorbreken. Beschouwt dus' niets als eene kleinigheid, en schaamt n niet mij die te schenken, waartoe ik mij in naam onzer weezen bij voortdurend blijft aanbevelen. Nisse, J. A. GEII.L Je. den 11 Febr. 1871. Geneesheer. Als wij een terugblik werpen op de behandeling der Gastliuiskwestie in de jongste zittingen van den gemeenteraaddan moet wel in de eerste plaats in het oog vallen de houding van den lieer Norlier. Dit raadslid toch woonde de belangrijke jongste zit tingen bij in de dubbele kwaliteit van lid van den raad en voorzitter van het Gasthuis. Zoo iemand in deze zaak betrokken was, zoo iemand hier had moeten opstaan om de handelingen van het Gasthuisbestuur te verdedigendan was het zeker de heer Nortier. En nogtans de heer Nortier zat stom en sprak geen woord I Noch voor zich zeiven noch voor zijne medebestuurdersI Was dit zwijgen een gevolg van schuldbesef, dan getuigt het, hoewel onverantwoordelijk jegens zijne medebestuurders, van eene diepe wijsheidmaar dan is het tegelijk eene veroordeeling van alles wat anderen voor bet Gasthuisbelieer hebben gezegd. Of was hetonbekwaamheid? Wij weten liet, 't is niet iedereen gegeven om vlug en gemakkelijk voor de vuist te spreken. Maar de waarheid maakt welsprekend en wanneer iets door overtuiging, al zij 't ook in gebrekkigen vorm, wordt uitgesproken, dan maakt dit toch dien indruk, dien de waarheid altijd te weeg moet brengen. Wij moeten liier dus wel denken aan eene soort verwarring, gebrek aan overzigt, in één woord, gebrek aan de noodige bekwaamheid als raadslid en ergo als bestuurder van gemeente-inrigtingen. En dan heeft men regt te vragen: wat doet gij in den zetel, waarom laat ge n als figurant gebruiken van hen die slechts een zekere getal-sterkte noodig hebben om te kunnen heerschen, zonder rekening te houden met liet gehalte? Waarlijk wij hebben medelijden met den goeden lieer Nortiermaar niet met liet raadslid Nortierdie liet mandaat om voor onze belangen op te treden op zich genomen hebbende, deze taak op zulk eene wijze vervult. Wat de heer Nortier misdreef door te zwijgen, mis dreef jhr. Pompe door te veel te spreken. 't Moet gezegd worden; hij liet den vriend niet in den steek, maar bleef hij daardoor gedachtig aan zijne roeping en pligt als raadslid De buitengewone wijze waarop jhr. Pompe partij trok voor liet gevoerde beheer, deed eenigzins de gedachte opkomen of hij in deze zaak niet wat meer vriend was dan raadslid. 't Was toch opmerkelijk dat jhr. Pompe (als een andere acrobaat) sprong over eenige palenwaarop woordjes als „wet" en „verordening" stonden geschreven 1 Doch, ofschoon zulke sprongen voor een raadslid niet passen, vallen wij ook hem niet te hard. Dat geachte lid toch waswelligt door gebrek aan bewijskracht, niet zoo gentlemanlike als gewoonlijk. Of heerscht de „waardige kiem" door mr. Hanlo in den raad gebragt, misschien epidemisch? Gevoélde jhr. P. zich advocaat in eene zwakke zaak? Waarom te argumenteren met vuistslag! Het komt ons voor dat de jonklieerlijkheid bij deze gelegenheid wel wat al te veel en négligé geraakte Als lid der fiaantiële commissie, kan de heer Meijlink natuurlijk als eene iinantiële specialiteit worden be schouwd. Zijne adviezen munten dan ook steeds uit door verstaanbaarheid en logisclien betoogtrant. I 1 Behalve dat in deze zaak de heer Meijlink zich beriep op aanteekeningeu waarvan hij zelf de juist heid betwijfelt, iets wat voor een financier een beetje précair is, hebben wij aan den hr. M. het belangrijke advies in de Gastliuiskwestie te danken .- „als men meer menschen te eten moet geven moet ik meer vleesch hebben." Dat men en dat ik zijn benijdenswaardig en de diepe zin van liet betoog stelt ons gerust omtrent de gast vrije denkbeelden van dhr. M. Als eens de raadsleden, met hunne respective raadslidvrouwen, bij collega M. op een dinétje gaan, zal 't niet aan vleesch ontbreken, 't Is te hopen dat de hr. M. zijne gastvrije idéen toe- asse aan zijn eigen tafel, 't Moest anders, even als in e Gasthuiszaak onze beurs eens kosten. Gastvrijheid is een mooi dingmaarvoor eigen rekening. En of de heer M., door tegen het voorstel van het dagelijksch bestuur te stemmen, zijne gastvrijheid niet wat te ver gedreven lieei't en of hij daarbij wel aan de wet en zijn raadslidspligt gedacht heeftj laten wij ter beantwoording over aan zijn eigen geweten. De houding van de overige leden die het voorstel hebben helpen verwerpen? Als gewoonlijk heerschte bij hen het stilzwijgen des grafs! Geen enkel advies werd gehoord, geen enkel motief werd aangevoerd. Als 't waar is wat sommigen beweren, dan moet vooral de heer den Boer diep medelijden met den heer Nortier hebben gehad. Én dat medelijden is zeker een bewijs van een gevoelig hart, dat de sym pathie der Goessche jonkvrouwen zal opwekken. Maar ook alleen van de jonkvrouwen, want ieder die be grijpt dat er wetten en verordeningen bestaan om de menschelijke goedhartigheid of gevoeligheid wat te temperen, zal beseffen, dat een raadslid niet in het eergestoelte zit, om uit medelijden met een vriend, zoo maar over die wetten en verordeningen een dek mantel te werpen en er koelbloedig over heen te stappen. Als lid van den raad heeft men die wetten bezworen en wil men voor braaf en regtvaardig door gaan, dan moet men zulks toonen door pligtsvervul- ling, die meer uitwijst dan een vertoon van goedhar tigheid en vroomheid. Aan de heeren den Boer en Quist stellen wij de vraag: „was het voorstel van burg. en weth. gegrond op de verordening of niet?'' Zoo gij dien grond niet ontkennen kunt, dan hebt gij tegen uwen pligt ge stemd en waart gij alzoo onregtvaardige rentmeesters. Doch genoeg over een zaak waarbij velen gewogen, maar te ligt bevonden zijn. De extra-lioofdelijke omslag dien wij aan de Gast huis-kwestie te danken zullen hebben, zal geduldig door de kiezers worden opgebragt. En met reden.: want het lijden dat wij ons zeiven op den lials halen, behooren wij ook geduldig te dragen. De jongste vergadering zon echter niet eindigen zonder ons een verkwikkelijk bekeeringswerk te laten aanschouwen. Men herinnert zich de zwarte stippen van een paar maanden geleden. Jhr. Pompe wilde toen geen geld bestemmen voor koopmansbeurs etc. omdat, bij de opening van den spoorweg tot Middelburg onze 'handel niet zou voor uitgaan. Wij zijn thans zeer na aan het tijdstip waarop, volgens jhr. P., onze handel moet gaan kwijnen en nu komt dat geachte lid eensklaps met de mededee- üng dat hij een voorstel zal doen om de koopmans beurs te vergrooten, „waaraan dringende behoefte be staat." De zwarte stippen zijn eensklaps verdwenen van den horizont en we mogen hopen dat mr. Hanlo ze nu ook niet meer ziet. Bravo, mr. Pompe! die bekeering bewijst wel dat die zwarte stippen van vroeger eigenlijk maar gele- enheidsstippen waren, maar terugkomen van eene waling is altijd mooi. Wij hopen dat uwe bekeering duurzaam moge zijn ep gij voortgaat op dezen weg. Eene vrees slechts bekruipt ons: Gij zijt zoo angst vallig omtrent het nageslacht; blijkens de Gast huis-kwestie zijt gij minder angstvallig om het tegen woordig geslacht te belasten. De middelen1 zullen wij nu ook die koop mansbeurs voor onze rekening krijgen 14 Febr.15 Booraen, meube Wemeldinge. Paardekooper len, woonhuizen, van den Bussche, boomgaard enz. 16 u 15 Boomen. Id. ld. 18 16 Verpachting Wolfaartsdijk. Rembges. Hofstede. 18, 19 Afbraak. Hansweert. Id. 14 20 Slagerij. Kloetinge. van den Bussche. 16 22 [nspan lnbpedel. Kattend ij ke. Rembges. 9 28 Beestiaal Inspan. Baarsdorp. mr. van Dishoeck. 18 28 Beestiaal etc. ïïieuwdorp. mr. van Dam. 14 29 Inspan meubels. Kruiningen. - mr. Liebert. 8 29 Inspan. 's HeerArendsk, Prumers. 8 Mrt. 1 Meubilair. ld. ld. 20 a 4 Inspan. St. Annaland. mr. Waghto. 3 ii 5 Hofstede, Kruiningen. van der Moer. S 15 a 6 ld. Colynsplaat. Id, 6 Bouwl, woonh.enz. 's HeerArendsk. mr. van Dishoek. S 7 Hofstede. Wissenkerke. van der Mo r. 3 8 Aandeel Ambacht. ld. Id. 3 8 Tienden. Id. Id. 3 8 Portie Meestoof. Id. Id. 3 8 Grondcijnsen. Id. Id. 3 a 15 Hofstede enz. ld. Id. 1 p

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1872 | | pagina 3