1872. N°t 5. Donderdag 11 Januarij. 59ste jaargang.
BEKENDMAKING
POLITIE-VERORDENING.
GOESSCIIE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
cn Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5'c« met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1—8 regels hƒ1,—
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op deti dag der uitgave tot vóór twee uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn,
va.it tiet Gremeente-bestirur.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
doen te weten dat door den raad dier gemeente in
zijne vergadering van 22 December 1871 is vastgesteld
de volgende
YKKORDENIING
op het gebruik van de Havenkom eirtle daarover
liggende Brug in de gemeente Hoes.
Art. 1. Ieder vaartuig, dejaïitvenkom binnenkomende,
moet worden aangelegd.' ter plaatse door den biunen-
Jiavenmeestcr aangewezen, en worden verheeld, zoodra
dit door dien ambtenaar gelast wordt,.
Art. 2. Dei-vaartuigen mogen op geene andere wijzë
worden vastgelegd, dan aan de daarvoor bestemde
ringen en meerpalen.
Art 3. Het is verboden in de brug en kademuren
of beschoeijingen en in de kaden tusschen de straat-
keijen of klinkers met haken te steken.
Art. 4. HSt is verboden drijvende stijgers of stoepen,
teencn of andere voorwerpen in de havenkom te leg
gen, dan met schriftelijke vergunning van burgemees
ter en wethouders, aan* «den binnen-havenmeester te
vertoonen, of te laten Rjrftn na het verstrijken van
den termijn, voor welkeir^mé vergunning is verleend.
Art. 5. Geloste of ter inlading bestemde goederen, op
de kaden tijdelijk nedergelegd, moeten op aanzegging van
den binnen-havenmeester ten spoedigste van daar ver
wijderd worden. Aan de Kleine kade mag niet gelost
of geladen worden dan met nfgiinnintT
van burgemeester en wethouders aan den binnen-
havenmeester te vertoonen. De in deze vergunning
bepaalde termijn mag niet overschreden* worden.
Art. 6. Hetis verboden, in de havenkom, dat is
van af de brug tot aan de turfkade:
a. de zeilen der vaartuigen op te trekken om die
te laten droogen, of tot welk doeleinde ook;
b. des Zaturdags namiddags na vier uren kolen of
turf te lossen.
Art. 7. Stoomhooten mogen de brug niet doorvaren
dan met halve snelheid en stilstaande machine.
Bij aankomst en vertrek mag de machine niet in
beweging worden gebragt binnen den aistand van drie
meters van de kaaimuren.
Art. 8. De brug mag door niemand dan door den
brugwachter of door iemand van zijnentwege geopend
of gesloten worden.
Ark 9. Geen vaartuig mag de brug doorvaren, dan
nadat daartoe door den brugwachter verlof is gegeven.
Art. 10. De brug behoeft niet geopend te worden,
behalve voor geregeld varende stoomhooten, dan ge
durende de navolgende uren;
Van 1 Maart tot den 30 September tusschen des
morgens 4 en des avonds 10 ure.
In de overige maanden tusschen des morgens 7 en
des avonds 8 ure.
Art. 11. Het is verboden zich op of van de brug
te begeven, zoodra die is los- of opengemaakt.
Art. 12. Het is verboden de brug tot staan-, lig- of
zitplaats te bezigen; alsmede op de leuningen der brug
te zitten of deze te verontreinigen.
Art. 13. De overtredingen dezer verordening zullen,
voor zoover daartegen bij wet, algemeene maatregel
van inwendig bestuur of provinciale verordening geene
straf is bedreigd, worden gestraft als volgt:
die van art. 1 met eene geldboete van j 5,
2 3 it j, #- 3,
fffffflffff ff ff-1,per dag.
mits de boete het maximum ven J 25,niet overscbrijde.
die vah art. 5 met eene geldboete van f 5,
6,7,8 w -10,
ffffffOffff ff //- 5,
ff 11&12 ff ff - 1,
Zijnde deze verordening aan de Gedeputeerde Staten
van Zeeland volgens bun Derigt van den 5 Januarij 1872
no. 119/124 in afschrift medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied, waar het be
hoort, den 9 Januarij 1872.
De Burgemeester en Wethouders van Goes,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente KAPELLE, provincie Zeeland,
Overwegendedat aan de Kinderziekte over
leden is JACOMINA DEKKER, dochter van
P1ETER, arbeider, wonende te Kapelle.
Gezien de verklaring van den lieer Th. Per
sant Snoep, geneesheer te Kapelle, waarin de
noodzakelijkheid wordt aangetoond van de ver
nietiging van de voorwerpen hieronder omschre
ven, door dat kind tijdens de ziekte gebruikt;
Overwegende, di» de gezamenlijke waarde
dier voorwerpen, aan genoemden Pieteb Dekker
in eigendom toebelioorendeis getaxeerd op
vijf g-ulden
Overwegende, dat het derhalve wenschelijk is,
dat tot de onteigening en daarop volgende ver
nietiging der voorwerpen worde overgegaan
Gelet op art. 69 der wet van den 28sten Au
gustus 1851 (Staatsblad no. 125).
Besluiten:
1°. Ten algemeenpn nutte worden onteigend
1 bed en 1 kussen beiden van kaf; 1 laken en
2 dekens, gebruikt door JACOMINA DEKKER
in hare ziekte,
2°. Van dit beshpt kennis te geven aan Ge
deputeerde Staten van Zeeland, en het te plaat
sen in de Staats- en Goessche Couranten.
Kapelle, 8 Januarij 18 72.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. de JAGER, l. b.
De Secretaris,
P. J. van der MANDERE.
BESCHOUWINGEN ZONDER CONCLUSIE.
I.
Onder de hoog te waarderen artikelen der
grondwet v&n IS 1* bekooren de artikelen 8
en 9die aan de Nederlanders een vrije
drukpers en het regt van petitie waarborgen.
De constitutionele staat is niet denkbaar
zonder deze beide bepalingen in zijne wet
ten. Dat in ons vaderland dan ook ruim
schoots wordt gebruik gemaakt, van die vrij
heid, bewijzen onze, voor een land waar de
public spirit met een lantaarntje moet opge
zocht worden, zeer uitgebreide dagbladpers
en de griffiën van de beide kamers der staten-
generaal, die jaarlijks zulk een enorme hoe
veelheid adressen zich zien op een stapelen.
Nooit komt natuurlijk beter uit van hoe
onschatbare waarde die door de grondwet
gewaarborgde regten zijn, dan wanneer een
daad van willekeur is begaan. Dan is het
aan de pers om te zorgen dat de oogen niet
worden gesloten van de natie; 't is het regt
van petitie dat de regering moet wakker
houden. Zoo is het gegaan met die beruchte
daad van den afgetreden minister van oorlog:
het ontslag, zonder eervolle vermelding, uit
de dienst des lands, aan een kapitein, die
bijna een kwarteeuw het land had gediend,
omdat hijzonder voorafgaand verlof, ge-
da'ehten door de drukpers geopenbaard had
een regt dat in artikel 8 der grondwet juist
aan ieder, behoudens verantwoordelijkheid
volgens de wet, is gewaarborgd.
Wij hebben ons over die zaak van den
heer -Janssen nog niet uitgelaten, omdat wij
eerst wilden afwachten het rapport van de
commissie der Tweede kamer, die geroepen
was, ten gevolge der adressen van den heer
Janssen, zijne zaak te onderzoeken. Wij kon
den ook trouwens niet gelooven dat. een
minister van oorlog in een liberaal kabinet,
tot handelingen in staat was, als het gerucht
wel zeide.
Thans echter, nu ons het uitvoerig rapport
der commissie bekend is, blijkt, dat het ge
rucht ditmaal niet had overdreven. Wij hebben
de. houding van den minister Engelvaart, ten
opzigte van de kweste der legerorganisatie
zonder schroom toegejuichd. Ons kwam het
voor dat die minister daarbij een schooner
en fierer rol vervulde dan eenige zijner ambt-
genooten. Maar na de kennisname van de
stukken over de zaak van den kapitein Janssen,
rui zouden wij bijna beginnen te gelooven
dat het niet eene gehechtheid aan beginselen
was of eene boosheid over dien toqn der Tweede
kamer maar dat het 't kwade geweten van
den minister van oorlog omtrent den door hem
tot ontslag voorgedragen officier was, dat hem
zijn demissie deed liemen.
Hoe dit echter zij, jammer is het dat de
generaal Engelvaart niet in de Tweede kamer
zal zijn als men daarover de beschouwingen
der commissie zal handelen. Ons dunkt, het
moet zulk een fier krijgsman als onzen laat
sten oorlogrninister billêr grieven, dat hij juist
zijn ontslag moest vragen eenige dagen vóór
het verslag der commissie voltooid was. (7
December verklaarde de generaal Engelvaart
in de TvVeede kamer zijn ontslag te zullen
vragenIS Deeembet verscheen het rapport
der commissie).
Een dapper soldaat vreest geen aanval en
waarlijk, het rapport der commissie is een
aanval op den heer Evgelvaart, zoo geducht
als ooit een minister had te doorstaan.
De commissie verslaat den generaal Engel
vaart op de voornaamste punten, en ongelukki
ger wijze kan de geslagene zich niet weder
herstellen, want hij heeft voor goed zich uit
den strijd met die onbeleefde tweede kamerlu
die niet het minste begrip hebben van die fci
zondere soort eergevoel, de militaire, terug
getrokken.
't Is waar, iedere minister van oorlog kan
zich beroepen op eenige draconische bepalingen
van een voorganger. Zoo heeft de minister
van oorlog Blinken, ook al lid van een libe
raai kabinet, in zijne beruchte circulaire van
den 3 December- 186*2 aan het reglement van
krijgstucht een aanhangsel gegeven, waarin
wordt bepaald, dat het «ter instandhoudin
eener goede dieipline bij het leger, niet is ge
oorloofd, door geschriften, de voorschriften en
maatregelen door het departement van oorlo
toegepast, te beoordeelen en bij bet leger in min
achting te brengen. Die zich daaraan schul
dig maakt wordt volgens het reglement van
krijgstucht gestraft."
De minister Engelvaart, liet echter die be
paling voorzigtig buiten spel, maar beeft zich
beroepen op art. 16 van betzelfde reglement
waar onder anderen iu vermeld staat als een
overtreding der krijgstucht, het maken van
onvergenoegde gebaren!
Maar intusschen gold het bier dezelfde zaak,
die de minister Blanken zulk een militair ver
grijp rekende, het beoordeelen in geschriften
van voorschriften van het ministerie van oorlog.
De kapitein Janssen had, gelijk bekend is, het
gewaagd in een dagblad af te keuren dat de
militairen op kommando naar de kerk moeten
gaan. Na dit stout bedrijf was de val van
dien vermetele bij den minister in een liberaal
kabinet besloten. De commissie stelt zoo helder
mogelijk in het licht, dat de minister van oorlog
er alles op heeft toegelegd, om den officier,
die zijn naam onder een dagblad-artikel durft,
te plaatsen, als een eerlooze uit de gelederen
te verwijderen. Die beschuldiging, door de
commissie uit de Tweede Kamer t^gen een
ministerie ingebragt (zij kleedt die in deze
bewoordingen: „betschijnt inoeijelijkte weer
spreken, dat de minister te ver is gegaan,
toen hij den kapitein Janssen voor een raad
van onderzoek bragt") is zeer zwaar. Toch
is zij maar niet zoo ligt vaardig uitgesproken.
Zij toont aan hoe voor een feit, het schrij
ven'van een dagblad artikel, een ingezonden
stuk in het Ulrechtsch Dagbladdat van den
onmiddelijken chef van den schrijver slechts