1871. JV* 99. Vrijdag 15 December. Ö8s,e jaargang. HET ADRES DER RISSCHOPPEN. GOESSCIIË De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels it i,~ Dien6t-aanbied i ngenniet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. Volgens de Tijd luidt het adres van HH. DD. Hoogwaardigheden, de Aartsbisschoppen en de Bisschoppen van Nederland, aan Z. M. den Ko ning, als volgt: „Sire! „De ondergeteekenden, kerkvoogden der Catho- lieken in Nederland, wenden zich tot U. M., onder den smartelijken indruk, dien het dezer dagen in een van de Kamers der Staten-General gevallen votum op hen en op hun geloofsgenooten heeft gemaakt. Nog in geenen deele bekomen van hun bevreemding, dat diezelfde Kamer onlangs een adres, den Souverein van den Kerkelijken Staat betreffende, aan U. M. gerigt, tot onderwerp harer beraadslagingen heeft kunnen nemen, moeten zij op nieuw zich gegriefd zien door het weige ren eener jaarwedde van een gezantschap, dat door U. M. voortdurend oirbaar is geacht en waarvan de bezoldiging door IJ. Ms. bewind- lieden uit HDs. naam was voorgedragen. Hoe pijnlijk de afstemming der Romeinsche missie de Catholieken treft, zullen wij wel niet behoeven te betoogen; luide genoeg toch heeft zich de ver ontwaardiging van zeer velen in den lande doen hooren. De toestand van 's lands geldmiddelen scheen in dezen geen onoverkomelijk bezwaar tegen het behoud der missie te Rome. Er is dan ook ronduit beleden, dat het gering bedrag dei- jaarwedde niet het hoofdpunt der bedenkingen uitmaakte, maar dat men integendeel beweegre denen van geheel anderen aard ter bestrijding van 't regeringsvoorstel meende te moeten aanvoeren. „Sire! het zou noch onzen stand noch onze bediening voegen hef is onze roeping niet, om het staatkundig gebied te betreden. Catho lieken en bestuurders der Catholieke Kerk in Nederland, met hart en ziel verknocht aan het geliefde Stamhuis, dat ons dierbaar Vaderland regeert, is het onze opregte wensch de dynastie geëerd en bemind, het vaderlijk erf in vrede en voorspoed te zien. Om daartoe naar vermogen bij te dragen, dat, Sire, is ons eenig streven. „Wij kunnen het echter niet verhelen, dat wij en onze geloofsgenooten diep gevoelen, hoezeer de bedoelde afstemming een beleediging is voor den Vorst van het Vaticaan, die tevens het Hoofd is onzer Kerk. In een eventuele terugroeping van den gezant bij een monarch, door de Ko ningen van Nederland sedert Neêrlands herstel ling tot heden toe onafgebroken geaccrediteerd, zoude logisch de ontkenning liggen der souve- reiniteit van dien monarch, zijn schrapping uit de rei der Vorsten, waarin hem Europa en de wereld tot op den huidigen dag nog rangschikken. Dat daarom die terugroeping ons een dolk in het harte zoude zijn, laat zich gereedelijk beseffen. „Sirede Catholieken van Nederland zijn ook U. Ms. onderdanen en weten, dat zij niet minder in U. Ms. liefde deelen dan de overige Neder landers. Ootmoedig naderen wij ook, als tolken der Nederlandsche Catholieken, uw troon, om U. M. eerbiedig dank te zeggen, dat het H. D. behaagd heeft om op de staatsbegrooting een post te doen uittrekken ten behoeve van het Neder- landsch gezantschap bij Z. H. den Paus, terwijl wij in de verdere wijze beschikkingen Uwer Maj. in deze zaak ons volle vertrouwen betuigen. „Hetwelk doende enz. „Utrecht, 1 December 1872. {Get) „A. I. Schaepman, Aartsbisschop v. Utrecht J. Zwijsen, Aartsbisschop v. 's Hertogenbosch. „G. P. Wilmer, Bisschop van Haarlem. „J. van Genk, Bisschop van Breda. „J. A. Paredis, Bisschop van Roermond." Na alles wat wij reeds over de missie van den Paus hebben geschreven, zullen wij in geene groote uitweiding over dit adres treden. Slechts een paar opmerkingen Dit adres heeft iets eigenaardigs, het vraagt niets. Adressanten gaan zelfs zoo ver zich onmondig te verklaren op staatkundig gebied. Doch daarbij sGhijnt het dat zij niet gedacht hebben aan den iSyllabus, waarmede Paus Pius IX, juist zeven jaren geleden, (8 Decbr. 1864) de beschaafde we reld begroette. Intusschen zijn de bisschoppen zoo ootmoedig dat zij zeggen ,/dat, Sire! is ons eenig streven," om den gezanfc te Home te behouden aeeo /;0m de dynastie geëerd en bemind, het vaderlijk erf in vrede en voorspoed te zien." Bestaat er verband tusschen dezen zin en wat er volgt? Blijkt uit dat verband dat die vrede en voorspoed van het vaderlijk erf gevaar loopen, als die „dolksteek" waarvan een volgende zin gewaagt, wordt toegebragt? En zulks terwijl de bisschoppen de logische oor zaak van de afstemming van den gezant aantoo- nen Zij zeggen „In eene eventuëele terugroeping van den gezant bij eeuen Monarch, door de Ko ningen van Nederland sedert Neerlauds herstelling tot heden toe onafgebroken geaccrediteerd, zoude logisch de ontkenning liggen der Souvereiniteit van dien Monarch, zijne schrapping uit de rei der Vorsten, waarin hem Europa en de wereld tot op den huigen dag nog rangschikken." Juist Pins IX is geen Monarch -hij is slechts hoofd der Catholieke Kerk. Of Nederland dat nu erkent of niet, I iszoo de gebeurtenissen hebben het feit voldongenwat kan de Tweede Kamer dit helpen Al liet zij ten eeuwigen dage bij der Catholieken kerkelijk hoofd een gezant het eenige Italië zou zieh daarom niet weder gaan verbrokkelen. Nederland heeft tegenwoor dig niets te schrappen of te laten staan, zooals het dat verkiest in het woordenboek van Europa. Er ligt dus in de afstemming van den gezant geene beleediging voor den Vorst van het Vaticaan. De Paus is geen wereldseh Vorst; hij is het hoofd der Catholieke Kerk en niet bij dezen, maar bij den wereldschen Vorst was de gezant geaccrediteerd. Onze gezant kan immers den Paus zijn wereld lijk gezag niet teruggeven? Wat baat het nu al om den Paus den schijn van dat gezag te doen behouden, door de handhaving van een gezant? Wij zouden daarin veeleer eene bittere bespot ting zien. Wij vertrouwen dan ook dat de vaderlandslie vende Catholieken het zullen begrijpen, dat hunne kerk door de afstemming van den gezant niet is benadeeld, dat het prestige x,van den Paus, als kerkelijk hoofd, door niemand in de Kamer is aan gevallen en dat een staat als Nederland niet kan optreden om den Paus zijne wereldlijke heer schappij terug te geven. En nu daartoe door geene magtiger staten stappen zijn gedaan, nu de Paus werkelijk gelijk staat met een onttroond vorst, wat zal dan nu die schijn-gezant bij den Paus toebrengen aan zijn gezag? Kan men vooronder stellen dat de Paus er behagen in zal stellen, nu hij geen wereldlijk gezag meer bezit, toch nog door de gezanten den schijn van dat gezag te be houden? Wij kunnen dus in de afstemming geen dolksteek zien, maar daarentegen zien wij in het adres der bisschoppen duidelijk een streven om den Koning in verdeeldheid te brengen met de Tweede Kamer. Dit blijkt uit de dankbetuiging aan den Koning voor het op de begrooting bren gen van den post voor den gezant, uit de woor den in den aanhef dat de Hoogwaardige heercn verbaasd waren over de vermetelheid der kanier om in der tijd een adres aan den Koning om trent den Souverein van den gewezen kerkelij ken staat te gaan bespreken; en ten 3de uit de opsomming van de nieuwe grieve, dat de Kamer afstemde een gezantschap dat door Z. M. voort durend oirbaar was geacht en waarvan de bezol diging door Z. M. ministers, uit II. B. naam, was voorgedragen. Dit een en ander schijnt te strekken om de vermetelheid der Tweede Kamer den Koning onder het oog te brengen en Z. M. tegen de kamer in- tenemen. En om Z. M. dit goed onder het oog te brengen en het pijnlijke der zaak voor de Catholieken te doen gevoelen, wijst men op de verontwaardiging welke zich luide genoeg in den lande doet hooren met andere woorden, men verwijst Z. M. naai de artikelen in de MaasbodeNoord-Brabander en het Huisgezin, in welke bladen dat pijnlijke uit blinkt in eene aan razernij grenzende taal, Wij meenden dat diepe smart zich tot dusverre anders openbaarde, dan in dergelijke artikelen en beschamend staan daar tegenover de woorden van den Paus zelf, die, toen hij hoorde dat Nederland zijn gezant stond terug te roepen, alleen gezegd heeft „men moet veel voor Nederland bidden." Wat overigens de waarde van het adres betreft, 't zou veel logischer en zeker stichtelijker geweest zijn van de bisschoppen, zoo zij, overwegende dat hun roeping en bediening hun niet toelaten op staatkundig terrein te komen, overwegende dat hun eenig streven is het Vaderland in vrede te zien zich onthouden hadden van dergelijk adres, dat op den keper beschouwd, niet veel be ter is dan een poging orn het hoofd van den Staat te verwijderen van de vertegenwoordigers des volks. BINNENLAMPSCHE BERIGTEN. GOES, 14 December 1871. TWEEDE KAMER. Na de lezing der notulen in de zitting van Maan dag jl. heeft de heer Wintgens zich beklaagd over de wijze waarop sommige dagbladen meenen ver slag te moeten geven van de beraadslagingen dei- kamer. Hij deed een beroep op ieder onpartijdige die de beraadslaging gehoord heeft of het officieel verslag zal lezen, om te beoordeelen of hij de zotteklap heeft verkondigd die de N. Rott. Ct. en de Haarlemmer hem doen zeggen. De heer Godelroi werd beëedigd en nam zitting, In die zitting hebben verschillende leden bij de artikelsgewijze behandeling der begrooting voor koloniën het woord gevoerd. Door den heer Fransen van de Putte werden twee amendementen voorgesteld op art. 9 (kosteii van de landmagt tot bescherming der kolonie Su riname gevorderd) nl. lo. tot vermindering met 28,687.38 tot uitzending van suppletie-troepen en, 2o. tot vermindering met 2000.voor de aanstelling van een afzonderlijken auditeur-militair. De minister achtte de vermindering der troepen ontijdig en de nieuwe post voor een auditeur-militair werd gevorderd door den achterstand, die iu de regterlijke zaken bestaat. Het eerste amendement werd met 56 tegen 6, het tweede met 34 tegen 29 stemmen aangenomen. Vervolgens kwam de begrooting voor Suriname aan de orde, die aangenomen werd met 66 tegen 1 stem (de heer van Kerkwijk). Bij de begrooting voor Curafao werd aangenomen met 53 tegen 14 stemmen een amendement van den heer van Kerkwijk om de som van f 6800. voor den havendienst te verminderen met f 4000. voor de werken tot verbetering der haven te Cu- rajao. Daarop werd ook deze begrooting aange nomen met 66 tegen 1 stem (de heer van Kerkwijk), en ten slotte hoofdstuk IX der staatsbegrooting (koloniën) met 45 tegen 22 stemmen aangenomen. Onder de stemmers vóór de begrooting behoorde ook de heer Saaijmans Vader. Tengevolge eener ongesteldheid van den minister van binnenl. zaken was in de zitting van Maandag allereerst hoofdstuk X (onvoorziene uitgaven) aan de orde, dat, zonder beraadslaging, met algemeene stemmen werd aangenomen. Vervolgens kwam de wet op de middelen in be handeling. Het vroeger aangekondigde amende ment van den heer Heemskerk Az. om eene som van 3 millioen uit het batig slot van de Indische rekening van 1867 te bestemmen tot dekking van het te kort op de begrooting, werd door dien af gevaardigde tengevolge van wijzigingen in de .vorige aangenomen hoofdstukken, waardoor het te kort op de gansche begrooting minder was geworden, tot 1 millioen verminderd. Na langdurige debatten werd dit amendement verworpen inet 39 tegen 32 stemmen. Vervolgens werd een amendement van de Leereu van Naamenvan Lijnden tot verhooging der uit gifte van schatkistbiljetten met elf ton tot dokking van het deficit, aangenomen met 45 tegen 26 stem men en daarna de wet op de middelen met eenparige stemmen. In deze zitting is ingekomen een wetsontwerp tot amortissatie van tien millioen. In de zitting van gisteren is de credietwet voor het departement van oorlogna de interpellatie van den heer van Zuylen betreffende de plannen der regering omtrent de defensie, met algemeene stemmen aangenomen. Vervolgens zijn verschillende wetsontwerpen van ondergeschikt belang eveneens met eenparige stem men aangenomen. Tegen heden is aan de orde gesteld de motie van den heer Lentingbetreffende de toepassing van de postwet. Naar aanleiding der interpellatie van den heer van Zuijlen, heeft de heer van Bosse in de zitting der Tweede kamer, bij ongesteldheid van den heer Thorbecke, in naam van het kabinet verklaard, dat de regeering de regeling van de verdedigbaarheid des lands blijft beschouwen als van uitnemend be lang en blijft vasthouden aan de ingediende voorstel len nopens het defensiewezen, zonder daarom den nieuwen minister te binden aan dezelfde sommen of plannen, wat de bijzonderheden betreft.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1871 | | pagina 1