31 gekeerd, kan uwe commissie na inzage der quitantien niet deelen. Behalve de uitkeering toch aan de gemeente-apotheek, behoort op dit artikel verantwoord te worden de ververschingen, wat bij de opmerking in die missive niet in het oog schijnt gehouden te zijn. Uit de overgelegde quitantien blijkt dan ook, dat door het bestuur van bet Gasthuis aan ververschingen, waaronder wijn enz. is uitgegeven een gezamelijk bedrag van f 103,36 wat met de voornoemde uitkeering aan de gemeente-apotheek ad 583,46, juist de verantwoorde uitgaaf van f 686,735 uitmaakt. „Ook de opmerking in die missive van burg. en weth., dat de buitengewone uitgaaf van 38,16 voor inspectiën op de lande rijen - waardoor met waarschijnlijk niet te voorziene advertentie- kosten art. 16 der begrooting met 38,36 is overschreden - had moeten voorzien worden, omdat het bekend was dat de pacht in 1870 moest eindigen, komt naar de meening uwer commissie te vervallen, nu, zooals door het bestuur van het Gasthuis is mede gedeeld, die pacht niet in 1870 maar in 1873 eindigt. Daarbij acht uwe commissie eene inspectie der landerijen door het bestuur nu en dan hoogstvvenschelijk, evenals dit jaarlijks door het burg. armbestuur pleegt te geschieden. „Eveneens meent uwe commissie de opmerking van burg. en weth. in die missive, dat het hen niet duidelijk voorkomt, hoe de uitgaven voor alimentatie meer kunnen zijn dan aan verpleeg- gelden werd ontvangen, voldoende opgehelderd door het verwijzen door het bestuur van het Gasthuis naar de meerdere duurte van verschillende levensbehoeften, het meerder benoodigde, tengevolge van een buitengewoon groot aantal ziektegevallen en de meerdere uitgaven bij een buitengewoon strengen winterterwijl de ver- pleeggelden voor elk persoon gelijk bleven aan die in andere jaren. „Bij naauwkeurig onderzoek is dus uwe commissie geene gedane uitgaaf voorgekomen onnoodig te zijn geweest en meent zij de overschrijding der begrooting alleen te moeten wijten aan een op zich zelf zeer lofwaardig streven van het bestuur van het Gast huis, om, ten einde zoo mogelijk het subsidie door de gemeente, dat deze in hare moeijelijke finantieele omstandigheden toch reeds zwaar valt, de begrooting zoo laag mogelijk te ramen en daar alleen op uit te trekken de hoogstnoodige onvermijdelijke uitgaven. Een streven echter dat, hoe lofwaardig op zich zelf, het bestuur van het Gasthuis in administratieve moeijelijkheden moest wik kelen zoodra door eenige onvoorziene uitgave de geraamde som niet toereikend werd. „Ofschoon toestemmende, dat het wenscbelijker ware geweest dat

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1871 | | pagina 9