24
een halve eeuw in verschillende omvangrijke comptabele betrekkingen
geplaatst, zich den roem van bekwaam administrateur teregt wist
te verwerven, die in dat vak veler vraagbaak was en wiens buiten
gewone stiptheid, naauwgezetheid en eerlijkheid in Goes spreek
woordelijk was geworden.
„Gedurende 18 jaren had ik als burg. het voorregt met dien
overledene, als secretaris der gemeente werkzaam te zijn en partij
te trekken van zijne kunde en veeljarige ondervinding. Als vrienden
gingen wij met elkander om, en toch nimmer heb ik ontwaard,
dat hij tegen over mij zijn standpunt als secretaris uit het oog
verloor; nooit in hem eenige strekking of neiging ontdekt tot
aanmatiging of eigendunkelijkheid. De wethvoor zoo ver hun
diensttijd betreftbevestigen ten volle deze mijne persoonlijke
verklaring.
„Die zelfde ambtenaar was secretaris-penningmeester van het
veel omvangrijker burgerlijk-armbestuur en wij vragen het u, is er,
ondanks 's mans plotselingen dood, eenige wanordelijkheid, eenige
overdrijving der begrooting in die administratie waargenomen.
„Die zelfde ambtenaar was secretaris-penningmeester van het
Gasthuis ook over 1868 en 1869, welke beide dienstjaren met
een voordeelig saldo van rekening werden afgesloten.
„En dan durft het bestuur van het Gasthuis beweren dat die
zelfde ambtenaar in diezelfde administratie over 1870 eigendun
kelijk en met kwistige hand zou hebben beheerd.
„Neen, mijne heeren dat is onmogelijk, dat is onwaar.
„Niet één in Goes, die aan zulk een voorwendsel geloof zal
hechten wij willen er dan ook niet verder over uitweideu;
maar liever den wensch koestereu, dat de tegenwoordige titularis,
zich zjjnen voorganger ten voorbeelde stelle en diens voetstappen
trachte te drukken, dan zal de gemeente voorzeker gewaarborgd
zijn zich andermaal met een te kort van ruim 1000 in één
dienstjaar overrompeld te zien worden.
„Maar heeft dan het bestuur van het Gasthuis niet ingezien,
dat het door zulk eene beschuldiging ter neder te schrijven zijn
eigen vonnis onderteekende, of is het oorbaar, is het verdedig
baar, dat een bestuur, door de wet geroepen en door dezen ïaud
benoemd om zelf te beheeren en aan welks hoofd, volgens de
verordening een der wethouders of een raadslid moet staan om
in zijn persoon de riglige en zuinige administratie der door
deze gemeente gesubsidieerd wordende instelling te waarborgen,
is het verdedigbaar, zeggen wij, dat zulk een bestuur zich ver
schuilt achter den cénotaaph van zijnen overledenen secretaris.-