1871 M80,
Dingsdag 10 October. 58*'e jaargang.
BIJ DIT NOMMER BEHOORT EEN BIJBLAD.
Vertrek der Oost-Indische landmaal.
Nog eens „DE ZAAK DER MEISJES."
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COIIIAW.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1 -
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorxgen dag aan het bureau bezorgd zijn.
POSTERIJEN.
Via BRINDISI,
den 13 October,
per laatsten trein naar Roosendaal.
LOOS ALARM.
II.
Men zou zoo op den eersten aanblik zeggen
dat er bij eene kwestie van belasting-hervorming
wel allerminst partijstrijd zou te pas komen. Maar
dan moesten wij in Nederland niet zulk een scherp
zinnige behoudspartij hebben. Iedereen toch weet
dat een der moeijelijkste vraagstukken voor eene
regering is: de regeling van Let belastingstelsel
naar de eischen der wetenschapniemand kan
beweren dat in ons vaderland aan dat stelsel
geene grove gebreken kleven. En toch, naauwe-
lijks komt een liberaal ministerie met een her
vormingsplan voor den dag, of alle reactionaire
bladen roepen in koor: dat de maatregel slecht,
zedeloos, hatelijk zou zijn en, zooals de Nieuwe
Goessche Courant er dan bijvoegt „echt liberaal" is.
Men tracht van dat woord inkomsten-belasting
eene tooverformule te maken om de liberaliteit te
bezweren. Men schermt dan met groote woorden,
maar tegen het beginsel waarop eene belasting
op de inkomsten berust, kan niemand zich rede
lijkerwijs verzetten. Alle staathuishoudkundigen
zijn het hieromtrent eens, dat eene inkomsten
belasting de meest billijke en voor allen voor-
deelige belasting is, die is uit te denken, omdat
zij beantwoordt aan dat eerste vereischte van eene
belasting, reeds door den beroemden Adam Smith
gesteld: dat ieder moet betalen naar evenredigheid
zijher inkomsten. Eik belastingstelsel dat op dien
grondslag niet rust is onregelmatig. En het Ne-
derlandsche is dit in de hoogste mate. Zoo het
mogelijk ware het zuiver inkomen van ieder be
lasting betalende op dit oogenblik te vergelijken
met het bedrag der belasting dat ieder betaalt,
alles te zamen genomen, directe en indirecte
men zou verbaasd staan over de kolossale onge-
lijkheid. Wij weten het wel, die onregelmatig
heid geheel weg te nemen, zal wel tot de vrome
wenschen behooren, maar er kan toch vrij wat
verbetering aangebragt worden.
Als zoodanig begroeten wij het voorstel om
een der onbillijkste en minst beminde onzer be
lastingen, de patenten, te doen wegvallen. Is het
niet een grove onbillijkheid dat kooplieden en
neringdoenden alléén, in zekere klasse worden
aangeslagen om patent te betalen, let wel, naai
de vermoedelijke grootheid der winsten? Waarom
moet een industrieel, een winkeliereen patent
betalen, terwijl een grondeigenaar vrij blijft? Of
onze grondwet nu al voorschrijft (art. 172) dat
er geen privilegiën op het stuk van belasting
kunnen worden verleend, feitelijk is het bestaan
der patent belasting een privilegie voor den grond
bezitter. Dit zal de Nieuwe Goessche Courant wel
niet kunnen ontkennen. Zij begaat echter de
ketterij, zij die gruwt van de souvereiniteit des
volks, om het hof te maken aan dat volk, door
te zeggen dat niemand het gezond verstand ont
zegt, dat de Nederlaudsche natie voor schrander
doorgaaten zulks om toch maar te doen be
grijpen dat de afschaffing der patentbelasting zoo
veel heil niet geeft, want „er moet toch weer
zooveel meer betaald worden." Gesteld eens, bet
ware zoo, gelijk de Nieutve Goessche Courant be
weert den patentpligtige zou in de lengte gegeven
worden, wat hem in de breedte is ontnomen,
dan zou in ieder geval toch dit groote voor
deel behaald zijn, dat de onverdedigbare patent
belasting, willekeurig en onregtvaardig als zij is,
was verdwenen.
Maar er staat nog een ander voordeel tegeno
ver. De belasting op bet geslagt zal vervallen.
Doch al weerspreken wij het argument? dat
het ministerie ons met eene inkomsten-belasting
zou begiftigen ten voordeele van Engeland, toch
geven wij lot zekere hoogte toe, dat de ondervin
ding heeft geleerd, dat dergelijke afschaffing van
^accijnsen, niet altijd dat heilrijke gevolg heeft gehad
dat men er zich van voorsteldevermindering van
den prijs der eerste levensbehoeften, en ook wij
dweepen daarom niet met' dit gedeelte van het
belastingplan. Maar wanneer men gaat rekenen,
dan moet men die 2 millioen van het geslagt
maar niet zoo wegdenken. Dit staat in ieder ge
val vast: accijnsen op de eerste levensbehoeften
zijn niet te verdedigen en eene regering die ze
ophefthandelt verstandig. Het is niet voor hare
verantwoording of naderhand door andere omstan
digheden het bestaande kwaad, hier duurte van
vleesch, zal blijven bestaan.
Wij zien ook niet in waarom men niet, in
stede van de afschaffing van den accijns op het
geslagt, zou kunnen overgaan tot opheffing der
accijnsen op zout, zeep, bieren en azijnen. D,och
dit alles kunnen wij buiten rekening laten. Wij
houden het beginsel eener inkomsten-belasting
voor het meest regtvaardige omdat het alle stan
den, alle beroepen evenredige lasten oplegt en
wij meenen daarom dat men een voorstel tot
invoering van zoodanige belasting niet met een
geschreeuw moet ontvangen als stond Alva met
den tienden penning voor de deur.
Dat rumoer van conservatieve zijde komt ver
dacht voor; eerstens gebruikt men het belasting
plan als een stormram tegen de liberale minis
ters; dit is natuurlijk. Maar er is nog een an
dere beweegreden in het spel. Zij kwam voor
den dag in het voorloopig verslag van de Twee
de Kamer over het ontwerp tot invoering eener
inkomsten-belasting, gelijk men weet, in 1870 door
den minister van Bosse ingediend. Daarin noem
den sommige kamerleden <i?.n inkomsten-belasting
„een stap tot het communisme." In hun oogen
was het onregtvaardig den rijkere meer te doen
betalen dan den minder rijkewij genieten
immers allen dezelfde mate van bescherming van
den staat? zeiden deze leden. Maar zij vergaten,
dat ieder moet bijdragen in verhouding tot zijne krach
ten. En aan dat vereischte voldoet alleen en het
best eene belasting als thans voorgesteld.
Toch zouden wij liever gezien hebben dat de
minister van finantiën zich voorloopig hadde be
paald tot de heffing van niet 2 maar 1 percent
en tot afschaffing der patentbelasting. Het tekort
dat dan nog zou bestaan, en dat, vergeten wij
het niet, enkel ontstaat door de groote werken
die worden aangelegd en die eerst na jaren hunne
rijke vruchten zullen afwerpen, zou door eene
leening ruimschoots zijn te dekken. Wij zullen
toch wel genoodzaakt zijn om voor de buitenge
wone uitgaven ten behoeve van 's landsverdedi
ging eene leeniug te sluiten. En daar steekt ook
niets onbillijks in. Het volgende geslacht zal de
vruchten plukken van de werken die thans ver-
rigt worden; dat dat geslacht dan ook iets van
de kosten drage.
Voorts meenen wij dat de grondbelasting, eigen
lijk reeds een soort inkomsten-belasting, veel meer
aan den staat kon opbrengen dan zij thans doet.
Daartoe zal echter het kadaster eene totale her
ziening moeten ondergaan. Hoe het ook zij, de
opvoering der directe belastingen, gepaard aan af
schaffing der accijnsen, zal steeds weldadig werken.
Die bijzondere bezwaren tegen de inkomsten
belasting meet onze Goessche zuster wel wat over
drijvend uit en ze illustreert die overdrijving be-
behoorlijk. De onzedelijkste en hatelijkste belas
ting! Omdat men op zijn woord zal moeten ge
tuigen hoeveel inkomen men heeft. Waarlijk,
daar kunnen wij zooveel verschrikkelijks niet in
zien. De ervaring in Engeland b. v. waar de
income-tax reeds bijna 30 jaar werkt, leert dan
ook dat de menschen niet zoo zedeloos en licht
schuwend zijn als de redactie van de Nieuice
Goessche Courant ons wil doen gelooven. Wij
vinden het laf en onmannelijk altijd te berde
te komen met dat argumentdat men niet zal
willen weten hoe groot zijn inkomen is.
Integendeel, onze maatschappelijke toestand zou
er niet op verergeren, indien men zich steeds uit
gaf voor wat men is, indien men zich niet hoo-
ger voordoet dan werkelijk het geval is. Waar
om nu juist een inkomsten-belasting zoo bijzonde
ren aanleg heeft, om telkens een percentje te
stijgen, zien wij niet in. Ons dunkt, dat een
verbruiksbelasting vrij wat meer neiging heeft om
de hoogte in te gaan. Geen belasting, zegt men,
wordt zoo onvoelbaar opgebragt. Maar onze zuster
beweerde dit maar om eens hatelijk te kunnen
zijn tegen de vroegere leden van den gemeente
raad. Als de kiezers geen wijzere mannen in
den raad hadden gezonden, dan zou onze omslag
nog hooger zijn, door die hoogere burgerschool
voor meisjes. Welnu, die school zou aan de ge
meente circa /'1000.'s jaars gekost hebben,
maar het plan van den heer Pompe van Meerder-
voort zal nog meer kosten en dan hebben we slechts
een school voor lager, niet voor middelbaar on
derwijs!
't Is waar, volgens het oordeel van dien heer
en zijne geestverwanten is dat onderwijs voor
meisjes een weelde-artikel, dat duur moet gehou
den worden, ten beilzamen afschrik. Maar dat men
dan ten minste dure plannen niet op rekening der
liberalen schrijvewanneer men zelf niet iets
beters kan voorstellen.
Zooals de Nieuwe Goessche Courant schimpend
spreekt van dat „opdrijven der belastingen" in
onze gemeente, zoo doen de hoofdorganen, Dag
blad, Amsterdanisclie Courant enz. ten opzigte van
den staat, 't Is alsof den liberalen aan het wel
zijn van land en gemeente niets hoegenaamd ge
legen ligt en of zij op de roekelooste wijze met de
belasting-penningen omspringen. Die tactiek der
behoudsmannen teekent hen geheel. Zij zal hen
niet doen zegepralen. Want op die wijze wordt
hun doel voorbij gestreefd.
Ook wij hebben nog geloof in het gezond
verstand van onze natie en wij vertrouwen daar
om dat dit haar zal doen inzien, dat zij die zich
altijd in de weer stellen tegen pogingen oin kennis
te verbreiden en de lasten gelijkelijk te verdeelen,
de ware broeders niet zijn. Men zal dat worstelen
tegen den geest des tijds medelijdend aanzien,
gelijk thans alom de schouders worden opge
haald, nu de namen van zes gemeenteraadsleden
van zekere gemeente hunne wandeling door onze
dagbladen doen.
Onder ons „Buitenland" vermelden wij een uit
treksel uit de Siecle, welk blad in edele veront
waardiging spreekt, over de schande en smart,
die Frankrijk overkomen, door de leugens en de
misleidende woorden, die in de brochures en dag
bladen derBonapartistische partij gevonden worden.
Een gelijke verontwaardiging bezielde ons toen
wij het hoofdartikel in het jongste nomtner der
i,Nieuwe Goessche Courant" lazen, en wij riepen
uitals de dagbladpers zich zoo van hare taak
kwijt, als de Nieuwe Goessche in dat artikel doet,
waarlijk! dan verdient zij niet meer den naam
van magt in den staat. Dan is zij geen voorlicht
ster op het gebied van het maatschappelijke en
politieke leven; dan is zij een dwaallicht, dat
misleidend dengene, die er op afgaat, naar het
verderf voert. Wij willen op enkele zinsneden uit
dat artikel wijzen, en laten het oordeel over de hou
ding onzer jongere zuster aan liet publiek over.
Zij zegt, dat de stad „in rep en roer" gebragt
is, door de feitelijke beslissing der vraag over het
al of niet geoorloofde en wettige der toelating van
de meisjes tot de Hoogere Burgerschool. Eilieve!
wie heeft de stad „in rep en roer" gebragt? De
N. G. en hare partij. Zie, overal worden er vrou
welijke leerlingen, waar dit gevraagd wordt, onder
de ingeschrevenen voor het middelbaar onderwijs
gevonden. Nog dezer dagen werden er te Wage-
ningen 7 toegelaten. Maar de partij der N. G. kon
het licht niet dulden en zoowel door hare satel
lieten in den raad, als door haar nieuwsblad, liet
zij het verkondigen „Weert, weert de meisjes
het is de ondergang der Hoogere Burgerschool!"
Teregt zeide de heer Fransen van de Putte in de
laatste vergadering, dat hij het betreurde, dat
men van deze zaak eene zaak van partijstrijd
van hartstogt gemaakt had. Het vonnis der ver
oordeeling treft de N. G. C. en hare partij.
Dat blad blijft de motie van den heer Pompe
beschouwen als wettig, en was reeds dadelijk ver
zekerd, dat het raadsbesluit niet zou vernietigd
worden. Waarlijk, wij hebben eerbied voor de
kennis en de vooruitziende wijsheid van onze
jongere zuster. Waar mannen, die hunne studie
van staats- en administratief regt maken, verklaar
den dat de motie alle kenmerken van een besluit
mist, waar zij nu nog beweren, de beslissing van