len U in deze zitting worden aangeboden."
En de troonrede van 1871 zegt
„In verband met een voortedragen regeling van
het vestiugstelsel en wijziging der militiewet, zal
de organisatie onzer strijdkrachten verandering
moeten ondergaan.
„Het ontwerp eener nieuwe regterlijke inrigting
zal U weldra bereiken."
Men ziet, en wij bepalen ons slechts tot een
paar der belangrijkste onderwerpen, twee jaren
vroeger werd ons zoo nagenoeg hetzelfde beloofd.
Het belangrijke vraagstuk van 's lands verde
digbaarheid is, niettegenstaande het bovenaan het
programma van dit ministerie stond, nog geen
stap verder gebragt en zelfs is het niet onwaar
schijnlijk, dat dit kabinet den billijken eisch der
liberalen, organisatie van het leger bij de wet,
niet zal vervullen. Dit alles verwekt wrevel in
den lande en doet afbreuk aan het vertrouwen
in den parlementairen regeringsvorm.
Het zou ook hier kunnen gaan als in Engeland,
waar de weinige vruchten die het volk ziet van een
liberaal ministerie en een liberale meerderheid in
het parlement, het er toe leidt de uitverkorenen
der behoudspartij te kiezen.
Zoo ooit een ministerie iets tot stand kon bren
gen, dan is het wel ons tegenwoordig kabinet.
De naam alleen van zijn Voorzitter geeft het een
grooten invloed en het wordt gesteund door eene
groote meerderheid. Van de 11 nieuwe leden die
thans in de kamer hebben zitting genomen (de
heeren, Bergsma, Brouwerv. ZuylenMackay, de
Jong Kappeyne, Focle, Wintgens, Gevers Beynoot,
v. Hispen en v. d. Heuvel) behooren weder 7 tot
de liberalen. Het ministerie kan dus niet klagen
over gebrek aan ondersteuning.
En de leden der kamers zullen den tijd niet
behoeven zoek te maken met partijgetwist of
omhaal van woorden, indien zij alles zullen be
handelen, wat reeds zoolang op afdoening wachtte.
Wij kunnen in dit opzigt een verblijdend ver
schijnsel opmerken. De Tweede kamer heeft als
eersten candidaat voor het presidentschap der ka
mer gekozen en de koning heeft dien candidaat,
den heer Bullertook tot voorzitter benoemd
welnu, de heer Bullert heeft bij de aanvaarding
van den voorzittersstoel duidelijk te kennen ge
geven, dat er wat meer gedaan zou moeten worden.
Hij zeide met regt tegen zijne medeleden
„Laat ons trachten den wensch te bevredigen
van het volk, dat van onze werkzaamheden vruchten
verlangt te zien, en er naar streven om nuttige
zaken tot stand te brengen. Is daartoe noodig
verandering te brengen in onze wijze van werken,
wij zullen daartoe gewis bereid gevonden worden/'
Wanneer de Voorzitter der kamer nu zoozeer
blijkt doordrongen te zijn van de overtuiging
dat er iets hapert aan onze staatsmachinedat
hij duidelijk geeft te verstaan dat het gebrek
schuilt bij het groote drijfrad, de Tweede kamer,
dan hebben wij hoop dat de kennis der kwaal
nu ook wel hare genezing zal voortbrengen
De gewone inwijdingsrede van den minister
van finantiënde gebruikelijke millioenen-redevoe-
ring 11. Zaturdag gehouden, heeft ons ook in menig
opzigt beter gestemd dan de inwijdingsrede van
het hoofd van den staat. Uit die rede van den
minister Blussé is duidelijk gebleken, dat de zoo
hoognoodige herziening van ons belastingstelsel in
aantogt is, dat het niet in het plan der regering
ligt om de baten van Indië alleen ten behoeve
van het moederland te gebruiken en dat zij
voornemens is om de buitengewone kosten die de
voltooijing van ons verdedigingsstelsel zal eischen,
bij afzonderlijk wetsontwerp de eenige rati
onele weg vast te stellen, terwijl de finantiële
toestand des lands beter is, dan na al de groote
uitgaven der laatste tien jaren mogt verwacht
worden.
Alles te zamen genomen, doet de inwijding
van het zittingjaar 1871/1872 ons nog niet ver
twijfelen en is het best mogelijk dat zijne uit
komst veler geringe verwachting verre zal over
treffen.
BINNEWLANDSCHE 8ERIGTOJ.
GOES, 25 September 1871.
TWEEDE KAMER.
In de zitting van eergisteren heeft de minister
van finantiën, met eene uitvoerige rede, de staats-
begrooting voor 1872 ingediend.
De toestand onzer finantiën baarde, volgens den
minister, geene onrust. Hij achtte echter thans het
tijdstip aangebroken om eene bepaalde gedragslijn
te volgen met betrekking tot 's lands finantie-wezen
en tot het beheer der Indische middelen.
Zijn voornemen is, om bij de wet het deficit
van 1868 uit het voordeelig saldo van 1869 te
vereffenen en het dan nog overschietende van het
voordeelig saldo van 1869 te bestemmen tot dek
king van het tekort over 1870.
Het tekort over 1870 zal vermoedelijk ƒ4,044,218,
en dat over 1871 vermoedelijk 5,713 240 bedragen.
Uitgifte van schatkistbiljetten zal wegens den
ruimen voorraad van betaalmiddelen in 's rijkskas
sen waarschijnlijk niet noodig zijn.
De beschikbare saldo's uit de Indische middelen
worden over 1867 tot 1S70 op ƒ28,313,791.
berekend. De regering is voornemens deze niet te
besteden tot dekking der tekorten die door het
afbetalen der uitgaven voor het spoorwegnet ont
staan zijn, maar wil daarmede voorzien in de be
hoefte aan spoorwegen in Indië.
De begrooting voor 1872 (bezwaard met 8 mil-
lioen van de staatsspoorwegen) bedraagt ƒ97,215,382,
alzoo ƒ1,008,662 meer dan voor 1871. Bijzondere
uitgaven voor oorlog zullen bij afzonderlijke wetten
worden voorgedragen, en mogelijk zal het dan noo
dig zijn tot dekking van deze en de uitgaven van
de spoorwegen gezamenlijk een leeniug te sluiten.
De middelen over 1872 worden op ƒ88,281,573
geraamd. Er zal dus, indien men het voor de
spoorwegen uitgetrokken bedrag van de geraamde
uitgaven aftrekt, een deficit van f 1,233,809.
overblijven.
Een wetsontwerp tot het invoeren eener inkom
stenbelasting is bij den raad van state aanhangig.
Deze belasting zal gepaard gaan met de afschaf
fing van het patent en den accijns op het ge-
slagt, ingaande met Meri872. Door dezen maat
regel zal geen deficit meer bestaan met betrekking
tot de gewone uitgaven, maar inmiddels wordt
magtiging gevraagd tot eventuëele uitgifte van
schatkistbiljetten, ten bedrage van 7,700,000, tot
dekking der uitgaven voor de spoorwegen.
Van deze magtiging zal echter meest waarschijn
lijk geen gebruik behoeven gemaakt te worden
dewijl 's Rijks kas in de eerstvolgende jaren ruim
genoeg van betaalmiddelen zal zijn voorzien, om
eene werkelijke plaatsing van schatkistbiljetten te
kuunen ontberen.
{Per telegraaf) De algemeene strekking van het adres
van antwoordeene neutrale weerklank op de troonrede
is na korte discussie aangenomen. De heer Tliorbecke was
tegenwoordig en heeft kortelijk aan het debat deelgenomen.
Men is thans bezig aan de afzonderlijke paragraphen.
{Ticeede Telegram). Bij het debat over de afzonderlijke
paragraphen van bet adres van antwoord is met 63 tegen
5 stemmen verworpen een amendement van den heer ran
Loon, aandrang bedoelende tot herziening van de Wet op
het lager onderwijs.
Onderscheidene leden stemden tegen dat amendement op
gronddat de strekking van het adres alleen een neutrale
weerklank was; anderen omdat zij het tijdstip nu nog niet
geschikt achtten. Ten slotte is het gansehe adres onveran
derd aangenomen met 65 tegen 4 stemmen.
De Minister van Staat en van Biunenl. Zaken,
brengt ter kennis van gezagvoerders van stoom-
booten die de Oude Maas doorvaren, dat, wegens
werkzaamheden aan de brug over die rivier be
neden Dordrecht, bij het doorvaren groote otnzig-
tigheid moet worden in acht genomen en binnen
de afstanden van 100 meter boven en beneden de
brug met niet meer dan halve stoomkracht mag
gevaren worden.
Uit het kiesdistrict Tiel schrijft men dd. 20 Sept.
met het oog op de aanstaande verkiezing aldaar voor
de Tweede Kamer
»Het spreekt van zelf, dat conservatief, auti-revo-
lntiouair en nltramontaan niets onbeproefd zullen
laten om den heer van Lijnden den in Jnnij ver
loren zetel te doen herwinnen. Terwijl de bladen
verschillende mogelijke en onmogelijke namen me-
dedeelen van personen die van liberale zijde ge
noemd worden, kan men als zeker aannemen, dat
de liberale candidaat niemand anders zijn zal dan
de gewezen gouverneur-generaal Stoet van de Beele,
die in Junij het veld moest ruimen voor den red
der van den Europeschen vrede, graaf van Zuylen
Sints is de heer Stoet van de Beele door de libe
rale kiesvereeniging aldaar kandidaat gesteld.
Den 2 November a. s. zal in het gebouw der
Politechnische school te 'sHage een vergelijkend exa
men worden afgenomen van hen, die voor de be
trekking van adjunct-ijker (jaarwedde ƒ900) in aan
merking wenschen te komen.
Nadere bijzonderheden vermeldt de St. Ct. no. 226.
De miliciens der Hgting van 1869, die zich nog
bij de rijdende artillerie onder de wapens bevinden,
zullen tegen het einde dezer maand in het genot
vau onbepaald verlof worden gesteld.
Wij maken belangstellenden opmerkzaam dat op
Woensdag den 4 October a. s. de bibliotheek van
de afdeeling Goes der maatschappij tot Nut van
't Algemeen wederom wordt geopend en datte
beginnen op dien dag, iederen Woensdag avond zal
worden gevaceerd tot de afgifte van boeken, welke
gratis ter lezing worden verstrekt.
Wij vertrouwen dat vooral de minvermogenden
van deze gelegenheid gretig gebruik zullen maken,
om door gepaste lectuur de lange winteravonden
aangenaam en nuttig door te brengen, en tevens
hunne kennis te vermeerderen en den geest te
beschaven.
Gepaste bezigheid in de woning verhoogt de
gezelligheid in het huisgezin en weerhoudt van de
zucht om het genot buiten 'shuis te zoeken. Ver
meerdering van kennis leidt bovendien tot meer
dere bruikbaarheid vau den persoon.
Terwijl dus de boekerij van het Nut gelegenheid
geeft om aan de eene zijde keunis te vergaderen
en aan de andere zijde aangenaam onderhoud iti
den huissëlijken kring te weeg te brengen, rekenen
wij ook op den invloed van de vrouw des huizes
om haren echtgenoot en hare kinderen tot vlijtig
gebruik maken van deze kostelooze gelegenheid
aan te sporen.
vergast op een zeer onaangenaam en angstwekkend
gebrul of geloei in de naburige wildernis.
Daar schijnen nog andere plaaggeesten te huizen.
Als ik zoo mijne eerste indrukken zamenvat, dan
kan ik niet zeggen veel reden te vinden om mij
hier aangenaam te gevoelen. Ik woon geheel alleen
als Europeaan tusschen inlanders, heb aan velerlei
zaken gebrek, eene slechte woning, en nogtans ge
voel ik mij niet ongelukkig. Ik begin zoo wat te
gelooven in het gezegde van Vermalen, dat alles
teregt komt hier in Indië.
Gisteren avond heeft deze mij een bezoek ge
bragt. Hij was vergezeld van nog twee andere onzer
collega's.
De een wiens voornaam Lukas is, is reeds tien jaren
in de West geweest en nu reeds 10 jaar in de Oost.
'tls een soort geniede man heeft reeds menige uitvin
ding of ontdekking gedaan, doch als hij ze in praktijk
wil brengen, dan mislukken zij. Bij zijn baantje
van opziener bij deze onderneming, heeft hij allerlei
idéen om eensklaps fortuin te maken. Hij heeft mij
zijne levensgeschiedenis verteld. Reeds op zijn 18e
jaar is hij naar eene plantage in de West gegaan,
en heeft daar als blank-officier (2) dienst gedaan
Op een goeden tijd kreeg hij 't in het hoofd om
lucifers te gaan maken, doch dat gaf niets. Hij
sprong toen over op snuif. Toen hij daarvan een
goeden voorraad had gemaakt, ging hij met een
proefje naar den commandant van de bezetting in
den omtrek.
Hij kwam daar echter bij den duivel te biecht
toevallig had die kommandant vreesselijk het land
aan snuif.
Bovendien had Lulcas, die slechts heel zelden ge
bruik maakte van sterken drank, ditmaal, om zich
(2) „Blank-officier* in de West is niets anders dan de be
trekking van Europeesch (blank) opzigter over negers, die
op eenige plantages werken. dS.)
wat moed inteboezemen, eene hartsterking genomen.
Toen hij nu audiëntie had verzocht, en bij den kom
mandant was toegelaten, was 't eerste woord van
dezen laatste, „mijnheer, doe mij de eer niet te digt
„bij mij te komen, gij hebt iets van een anatomisch
„prseparaat bij u."
En toen hij den kommandant zijn snuifje presen
teerde, stoof deze op en joeg hem met zijn snuif
de deur uit, onder de aanmoedigende mededeeling,
dat er in het gansehe regiment geen enkele snuiver
was noch mogt zijn.
En zoo had hij allerlei ongelukken. Hij besloot
dan ook het ondankbaar Amerika, dat zijne talen
ten niet waardeerde, te verlaten en ging zich eventjes
in Holland engageren met een niet schoon meisje
dat een paar duiten had.
Intusschen was ook Holland hem ondankbaar en
eeuwige liefde en trouw zwerende aan zijne beminde,
ging hij naar de Oost en kwam hij hier. Hoewel
onze patroon daaraan erg het land heeft, is hij
ook reeds hier met zijne proeinemingen aan den gang
en suecessivelijk heeft hij reeds indigo, ijs, cham
pagne, vorstelijk purper enz. geproduceerd. Met
het laatste is hij zóó ingenomen, dat hij met groote
kosten een stempel heeft laten snijdenwaarop
tusschen zijn naam, eenige vergeet-mij-nietjes en wat
al niet meer, een paar liefkozende tortelduifjes voor
komen. Wat die tortelduifjes op liet vorstelijk pur
per moeten beduiden, is mij een raadsel, maar ze
staan er op. Intusschen heeft hij ook reeds een
ontmoedigend schrijven omtrent dit laatste product
ontvangen. Hij had namelijk een monster aan een
scheikundige te Soerabaija opgezonden en deze had
hem als eenig antwoord geschreven: „'t lijkt wel
ossenbloed!"
Hij zint nu weder op wat anders, maar begint
te vermoeden, dat ook „de Oost" onverschillig zal
blijven voor zijne talenten.
Mijn andere bezoeker is een gewezen stuurman,
met den zonderlingen naam van Noot. Dit is een
groote, forsche kerel, een Fries, die weder een ander
soort van stokpaardje heeft. Deze man, die niets doet
om eenig bewijs van bekwaamheid te geven, beschul
digt de Indische maatschappij dat zij hem te kort
doet. Van 100,in de maand kan hij niet leven
en waarom geeft de Indische maatschappij hem nu
niet een baantje van minstens 200,
Dit is zeker een moeijelijk vraagstuk, want terwijl
collega Lukas (hoewel met ongunstigen uitslag,) aan
de opbouwing zijner eigene fortuin arbeidtblijft
collega Noot in afwachting dat de fortuin bij hem
zal komen en zeggen „groote Noot, gij wordt on
dankbaar behandeld door de Indische maatschappij
wijl ze u niet wil opmerkeu; ik verdubbel uw in
komen en ge behoeft daarvoor niets meer te doen
dan nu."
Terwijl collega Lukas met smaak, medeat in mijne
rijst met in olie gebraden kip, vond collega Noot
dat ik wel iets beters voor hem had kunnen klaar
maken en toen wij eindelijk zouden gaan slapen
(want uit vrees voor de tijgers durfden zij des nachts
niet teruggaan) vroeg Lukas mij een bos mais (zoo
genaamde spaansche tarwe) om als hoofdkussen te
gebruiken en spoedig daarop viel hij op dat ge
ïmproviseerde hoofdkussen op een der balie-balies
in slaap; maar Noot wou met alle geweld mijn eenigen
bulzak en mijn kussen hebben. Den bulzak heb ik hem
overgelaten, maar het kussen behield ik en omdat hij
nu met zijn hoofd niet hoog genoeg lag, zette hij
een jeneverkist onder deu bulzak en uitte hij allerlei
verwensehingen over den armoedigen troep in mijne
woning. Hij oordeelde dat zoo iets slecht in staat
was het prestige tegenover de Javanen te bewaren.
Daarin kan hij wel gelijk hebben.
Vermalen schikte zich zonder mij te moeijen en
spoedig daarop lagen wij allen in diepe rust.
KAREL.
(Wordt vervolgd