ingsdag 26 September. jaargang,
I atv
71 .M>
van kei Grerneente-bewtivnir.
POSTERIJEN.
Vertrek der Oost-Indische brievenmaal.
A
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1fi regels il 1.-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending -van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie urendes namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenseht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
BEKENDMAKING
A B M B E S T XJ ÏJ li.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES bren
gen bij deze ter openbare kennis, dat de Raad dier Gemeente,
ten einde te voorzien in de vacatures van al de leden in
het Burgerlijk Armbestuur door het vragen van ontslag
door de Hoeren
J. A. A. FRANSEN van de
PUTTE, als Voorzitter.
N. VERV ENNE Pz,
P. van DALEN,
Dr. N. J. F. VERSCHOOR,
J. KOOMAN Az.
J. G. RISSEEUW,
S. de JONGE MULOCK
HOUWER.
M. i. de JONGII en
G. van der HOEK
als leden
hetwelk hun op de meest eervolle wijze verleend is, benoemd
heeft tot Voorzitter den heer Jhr. Mr. J. J. POMPË van
MEERDERVOORT, en tot leden van bedoeld collegie de
heeren
A. NORTIER Pz.,
Mr. A. B. M. IIANLO,
J. P. BOSHÜFF en
M. STERK,
B. M. den BOER,
F. S. A. KNITEL,
B. MEIJLINK,
Mr. P. J. F. van VOORST
VADER,
en dat van dit nieuwe collegie berigt ingekomen is, dat
het, in afdeelingen gesplitst zijnde, tot leden der Afdeeling
Armenzorg de vier eerstgenoemden, en tot leden der AJdee-
ling Weeshuis de vier laatstgenoemden heeft aangewezen.
Goes, den 23 September 1871.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
Via B R I N D I S I
Vrijdag 29 September,
per laatsten trein naar Roosendaal.
DE INWIJDING VAN HET NIEUWE
ZITTINGJAAR.
Voor bendie zich gaarne vermeijen in het,
zien van schitterende vertooningen, is de derde
Maandag van September hoogtijdsdag. Men kan
zich dan in de hoofdstad verlustigen in een bonte
rei uniformen, in eene vergadering van gedegende
en gesteekte heeren. 't Is dan, gelijk oitzen lezers
bekend is, volgens het voorschrift onzer grond
wet, dat door het hoofd van den staat of in zijnen
naam, in eene vereenigde zitting van de drie dee-
len onzer wetgevende magtde Raad van State
en de heide kamers der Staten-Generaal, het zit
tingjaar wordt geopend.
Maar behalve zij, die, om een schitterend schouw
spel "ettelijke minuten te aanschouwen, zich ge
duldig het gedrang op de bespottelijk kleine
tribune der Tweede kamer gedurende uren laten
welgevallen, zijn er nog velen in den lande, die
met, belangstelling die opening onzer wetgevende
vergaderingen gadeslaan.
Die belangstelling heeft haren grond in een ge
bruik, door de kracht der gewoonte bijna wet
geworden. In de meeste constitutioneele staten
toch is het, gelijk bij ons, gebruikelijk geworden
dat bij de opening der zitting door het hoofd van
den staat of in zijn naam een rede wordt ge
houden, waarin een overzigt gegeven wordt, zoo
al niet van den toestand des lands, dan ten minste
van den wetgevenden arbeid en van hetgeen op
dit gebied is te wachten. De grondwet spreekt
er slechts van dat de koning of eene commissie
van zijnentwege de vergadering opent. Maar nu
het gebruik eenmaal medebrengt, dat daarbij een
troonrede wordt gehouden die een soort van pro
gramma is, nu is het te begrijpen, waarom met
eenige spanning, de opening van een zittingjaar
wordt tegemoet gezien.
Die verwachting is te meer geregtvaardigd om
dat de troonrede het werk is der of des ministers.
Het is toch zoo billijk mogelijk, te onderstellen,
dat men den koning, al ware het alleen uit eer
bied voor zijne hooge waardigheid, niet enkel
eenige vage uitdrukkingen, eenige algemeenheden
in den mond legge. -»
Maar zoo ooitdan is de inwijdingsrede van
ons- parlementair jaar ditmaal eene teleurstelling.
Wij hebben in ons nummer van Diugsdag 19
dezer die rede medegedeeldzooals de telegraaf
ons den hoofdinhoud overbragt. Reeds daaruit
heeft men kunnen zien hoe hoogst onbeduidend
de inhoud is; maar daarenboven mogen onze le
zers zich gelukwenschendat zij de Troonrede
niet in haar geheel wij zeggen niet verband
behoefden te nuttigen, zij zouden zich waarschijn
lijk, als wij, geërgerd hebben, dat men den ko
ning eene aaneengeflanste verzameling, in slecht
Nederlandsch geschreven volzinnengaf uit te
spreken.
Hulde die men ontwaarttakken van onderwijs
die aanvulling behoeven, een wetsontwerp dal de
staten-generaal zal bereiken, onderwerpen die ter
beraadslaging worden voorgelegd, ziedaar slechts
eenige staaltjes van het fraaije Nederlandsch
Het nieuws dat wij uit de Troonrede vernamen
is reeds van ouden datum en hetgeen het geheele
volk gaarne had vernomen, een woord over kies
wet en census, over het onderwijs en de fractaten
met Engeland, wordt er ongelukkigerwijs teneenen-
male in gemist. De toekomende tijd speelt een
groote rol in deze Troonrede en waai- zij een en
kelen keer beslist spreekt, daar weten wij, dat er
hijzonder veel kans bestaatdat die zoo zekere
taal zal gelogenstraft worden. Het betreft hier
juist een onderwerp, voor het geheele land voor
zeker, maar in het hijzonder voor dit gewest van
het hoogste belang.
„De overbrugging van het Hollandsch Diep"
aldus wordt'er gezegd unog in dit jaar le volbrengen,
zal na eenige maanden" fin plaats van eenige
maanden daarna„door aansluiting van Vlissingen
aan het spoorwegnet gevolgd kunnen worden."
Nu weten wij, helaas, al te goed, dat de aan
nemer der brug over den Moerdijk met zulke
inoeijelijkheden heeft te kampen, wat betreft de
levering van het noodige ijzerwerk, dat de beste
wil en de ruimste, belooning denkelijk onmagtlg
zullen zijn om dat koninklijke woord omtrent
een levensvraag voor Zeeland en vooral voor Vlis
singen tot waarheid te maken. Omtrent deze
zaak had de Troonrede gernstelijk meer hopen-
derwijs kunnen luidenterwijl zij over zooveel
andere zaken wel eenig meerder licht had mogen
doen opgaan..
Algemeen, zeldzaam algemeen zelfs, is de af
keuring die dan ook de troonrede treft. Die
afkeuring kan èn voor ministers én voor de ka
mers een vingerwijzing zijn, dat het volk iets
tot stand gebragt wenseht. te zien. Het is niet
te ontkennen, de volksvertegenwoordiging wordt
telkens lager aangeschreven, naarmate het volk
ziet dat er zooveel kostelijke tijd verloren gaat
met, totaal nutteloos, redevoeringen houden. Het
Bijblad wordt telken jare dikker. Maar liet
Staatsblad!' Laat ons feiten noemen.
De troonrede van 1869 zeide
„Wetsontwerpen betreffende de voltooijing van
ons vestingstelsel, de organisatie der schutterij,
de invoering der nieuwe regterlijke inrigting zul-
SCHETSEN OVER „DE OOST."
VI.
{Karei Mondart aan Pieter Gerlen
Jongen, jongen, wat is toch wel beschouwd het
levca
Daar zit ik nu, ia een bamboezen hokje, midden
onder inlanders! Mijn huishouden is ingerigt, maar hoe?
Mijne woning is eeu gebouw van 30 voet vierkant,
geheel en al uit bamboes gevlochten. Er zit geen
enkele spijker in. Het dak bestaat uit allang-allang,
eene soort van lang gras. Deuren en vensters schui
ven, niet omhoog, maar zijdelings, of uit het mid
den af naar beide zijden.
Klopt er dus iemand aan de gesloten deur, dan
ga ik aan de binnenzijde er voor staan, schuif de
deur op zijde, en ik sta onmiddelijk voor den bezoe
ker, tusschen wien en het interieur mijner woning-
ik dan een soort van schild vorm.
En dit is hier zeer goed, daar ik het voorloopig
niet noodig vind dat een inlander een blik in mijne
woning slaat.
Mijn geheele ameublement bestaat uit een onbe
paald getal jenever-kisten, mijne koffers en eenige
balie-balies, eene soort van stellaadje van bamboe
in den vorm eener tafel maar lager van pooten.
Op een dezer balie-balies heb ik mijn bulzak van
boord uitgestrekt en daarop slaap ik. Eene met wat
hooger pooten dient mij tot tafel, en de jenever-
kisten als stoelen. Een inlander duidde mij aan mijne
koffers vooral op steenen te zetten en te zorgen dat
zij (de koffers) nergens deu grond of de wanden
raakten.
Voor zooveel ik 't begrijpen kon, was dit eeu
middel tegen de witte, mieren en welligt ook wort
hij eens poolshoogte nemen, wie weet het
Van uwen raad omtrent die huishoudsters zal ik
niet gediend zijn. Ik heb een zwarten jongen als
bediende genomen.
Behalve dat ik hem eens aantrof, dat hij op mijn
bed lag te slapen met de lange haren losgegooid,
(waardoor ik mij verpligt achtte een schoon kussen
sloop te nemen,) schijnt het een ingenieuse kerel te zijn.
Hij heet Alie. Eene lamp heb ik niet en verbeeld
u dat Alie nu eene hanglamp heeft geconstrueerd,
een meesterstuk. Zij bestaat uit een gewoon water
glas, dat in een geraamte van ijzerdraad bevestigd
zit-, hier en daar met rottan verbonden. In de
plaats van den glazen bol, heeft Alie uit een ouden
witten hoed van mij een deksel zaamgesteld dat in
Europa zijn wederga niet heeft.
Wet is waar belet deze machine iedere zijde-
lingsche verspreiding van het Jicht, hetgeen echter
tengevolge heeft, dat het met zooveel grootere in
tensiteit naar boven en beneden geworpen wordt.
En dit is bij den toestand van mijn ameublement
eerder als eene goede dan als eene slechte hoeda
nigheid te beschouwen.
Gij zult mij in geen geval het verwijt kunnen
doen dat ik mij te weelderig heb ingerigt. Mijn
patroon is hier geweest en zei dat het zóó al heel
wel was en dat ik maar eens, als t ergens ven
dutie was, mij wat moest inspannen.
Ellendiger is het met mijne schafterij. 's Morgens
rijstpap, (dat Alie boeber noemt), 's middags rijst
met eeu stukje in olie gebraden kip en 's avonds
een stukje in olie gebraden kip met rijst.
Alie heeft mij aan de hand gedaan een weinig
Spaansche peper met zout bij de rijst te gebruiken en
dat smaakt werkelijk niet kwaad.
Op den aarden vloer mijner woning ligt eene uit
bamboe gevlochten mat; maar Alie heeft mij beduid,
dat het beter is op den aarden vloer te wonen, wijl
dan gemakkelijker slangen, duizendpooten en schor
pioenen zijn te ontdekken.
't Is eeu pleizierig gezelschap Intusschen schijnt
het, dat die beesten er niet zoo in legio zijn, want
nog slechts ééns gedurende de maand welke ik hier
doorbragt, heb ik een duizendpoot uit het dak zieu val
len. Alie zegt, dat, wijl de dakbedekking uit eene soort
van gras is gemaakt, daar wel eens duizendpooten
tusschen blijven zitten en deze op die wijze in de
huizen komen. Hij ziet mij voor „vol" aan, want
hij vroeg mij wanneer ik eeu steenen huis met pan
nen gedekt, zooals de Europeanen op de hoofdr
plaatsen en hier en daar in het binnenland hebben,
liet bouwendan is men van veel gedierten ver
lost Het schijnt dat de Javanen iederen Europeaan
als rijk beschouwen.
Slangen heb ik er een paar gezien, die bij mijne
nadering echter wegschuifeldeu. Alie zeide-. takotnja
oelar pada orang, samma yang takotnja orang pada
oelar. (1) Gij ziet dat ik reeds wat maleisch ken,
en ik houd het er voor, dat ieder jong Europeaan,
even als ik, in 1 a 2 maanden tijds, midden onder
inlanders verkeerende, hunne taal genoegzaam mag—
tig moet zijn om zich te behelpen. Maar bij die
wederkeerige vrees van de mensehen en de slangen
is het duidelijk, dat slechts hoogst zelden een meiisch
gebeten wordt. Bovendien blijkt mij, dat de inlan
ders zeer handig zijn in het dooden der slaugeii.
Onmiddelijk hebben zij een stuk bamboe hij de hand,
waarmede zij de slang tegen den grond drukken
en een steen of een ander stuk hout waarmede zij
haar den kop vermorselen.
Mijn jongen, Alie, is er glad mée.
Verbeeld je, dat hij eens, toen er eene slang in
mijne kamer was, die slang bij den staart nam, haar
ronddraaide en zoo den kop verpletterde. Bij
de vreesselijke kronkelkracht die eene slang bezit,
is dit een staaltje van buitengewone behendigheid
en wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat,
als men dc slang aanraakt of in het naauw jaagt,
zij dan juist tracht te bijten, dan is dat beetnemen
aan den staart geen kleinigheid.
Bij dat alles word ik nog dikwijls des nachts
(1) De vrees van de stang voor den mensch is even groot
als de vrees van den mensch voor de slang. {d. S\