1871. .A* 73.
Vrijdag 15 September. 58le jaargang.
Naar aanleiding van het plan van jonkln.
POMPE tot reorganisatie der Meisjesschool
alhier.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1(i regels f 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
VREDEMIDDELEN.
III.
De schrijver der «middelen tot voorkomiug van
oorlog' heeft bitter weinig op met de gezanten
bij vreemde hoven en met hunne onderhandelingen.
Ook wij niet, want slechts al te vaak worden deze
laatsten door zulk een diglen sluijer bedekt, dat
zeif3 de volksvertegenwoordigers slechts gissen. Men
denke aan de Siak-tractaten. Mair dit is voor ons
geen reden om, zooals de schrijver van de bewuste
brochure doet, te velde te trekken (vergeef de oor
logzuchtige uitdrukking,) tegen het bestaau van
de gezantschappen in beschaafde staten. Zooveel
redenen als er tegen pleiten, zooveel zijn er voor.
Kan een gezant aanleiding geven tot geschil, hij kan
evenzeer misverstand uit den weg ruimen zou hij
zelfs een oorlog ons op den hals kunnen jagen
hij zal veeleer dien van ons kunnen afwenden. Wel
mogen wij eis;hen dat de regering over alle on
derhandelingen het licht der opeubaarheid doe
schijnen, en wanneer aan de vertegenwoordiging
het regt van oorlogsverklaring en bij gevolg van
het sluiten van tractaten ware gegeven, dan zou
die openbaarheid ook niet uitblijven. Aan de zaak
des vredes zullen de gezanten zooveel kwaad dan
niet kunnen doen.
Wij hebben tegen een ander denkbeeld van den
geachten schrijver nog vrij wat grootei' bezwaar.
De waarborgen, die hij eischt tegen «vorstelijk
militarisme,'' zijn, dunkt ons, niet in overeenstem
ming te brengen met de voorregteu, als wij het
zoo noemen mogen, van een constitutioneel vorst.
De koning zou admiraals, generaals en officieren
mogen benoemen, doch hij zou zijn eigen degen
naar het museum van oudheden moeten zenden
Zelfs de president der Amerikaansche republiek
draagt een degen. Zoolang nog niet alle sabels
rariteiten zijn geworden, zal de bevoegdheid, zelfs
het regt van het hoofd van den staat, om een
commando te voeren hem niet ontnomen mogen
worden. Wij begrijpen niet hoe de koning meer
een civiel persoon kan zijn dan de heer v. Den
meien of wie dan ook, en waarom hij minder regt
zou hebben om tot de verdedigers des lands, tot
het leger dus, te behooren dan elk Nederlander.
Door bepalingen als de heer van Denmeien wen-
schelijk schijnt te achten, zou de koning het model
van grondwettig onvermogen worden. Wij ge-
looven niet dat het dragen van den militairen rok
en het voeren van een commando noodzakelijk den
vorst oorlogsgezind zal maken. Evenmin en
hetzelfde gevoelen verdedigt ook de heer van Den
meien deelen wij de meening van hen, die
gelooven dat de algeraeene dienstpligtigheid nood
wendig met zich voert oorlogzuchtigheid.
In het vredeplan door ons besproken, maakt dan
ook de algemeene dienstpligt een deel van het
stelsel uit. De heer van Denmeien wil voor alle
ingezetenen (natuurlijk niet voor prinsen wier
degens op de rariteitenkamer worden bewaard) een
dienstpligt van b. v. het 20e tot het 44e jaar;
bij gevolg vervallen de militaire loterij en plaats-
vervangerij zeker geen gering te schatten voor-
deelenook de schutterij zou dan geen reden van
bestaan hebben, hetgeen een groote overtolligheid
zou doen verdwijnen.
De mannelijke jeugd moet in dat stelsel, van
het 12e of 14e jaar af in ligchaamsbewegiugen,
marcheren, exerceren en later in het schieten ge
oefend worden. Met dit alles kunnen wij ons uit
muntend vereenigen en, wil men een weerbare
natie van de Nederlandsche zien, dan zal men dien
weg ook op moeten. Maar, dat men dit stelsel
volkomen toepassende, zou kunnen volstaan met
het houden van oefeningen in kampen, zoodat het
garnizoens- of kazerne leven zou vervallen, dit hou
den wij voor eene ijdele verwachting. Hoe vele
ook de gebreken zijn die het kazerne leven aan
kleven en hoe weinig verheffend de garnizoensdienst
ook moge wezen, het zal wel immer eene onmo
gelijkheid blijken bruikbare soldaten te vormen
zonder hen geruiiueu tijd geoefend te hebben en
zonder hen te gewennen aan het eigenaardige der
militaire maatschappij, waar krijgstucht, zelfver
loochening zoo gij wilt, een voorwaarde van be-
staan is.
Men denkt wel eens wat al te veel aan de
Zwitsersche leger-iurigtingdie vrij wel overeeu-
komt met het plan dooy den heer van Denmeien
voor ons land aan de hand gedaan. Maar men
bedenkt niet, dat het rapport van een comman
dant van de Zwitsersche strijduiagt over de mobi
lisatie in het laatste oorlogsjaar, alles behalve gun
stig luidde, 't Kan ook moeijelijk anders, wil men
een weerbaar volkeen geoefend leger bezitten,
dan geven de Pruisische inrigtingen zeker de beste
maatstaf aan. Wij voor ons zien in soortgelijke
inrigting volstrekt niet het gevaar dat sommigen
duchten, dat namelijk de korporaals-stok zijn heer
schappij in Nederland zou gaan vestigen. Daarvoor
is het volkskarakter ons een waarborg.
Niet het minst belangwekkend is het laatste
hoofdstuk van de door ons besproken brochure.
Daarin wordt gehandeld over een vredeverbond der
beschaafde mogendheden.
Let welniet een statenbond maar een vrede
bond. Statenbonden met het uitgedrukte doel om
den «eeuwigen" vrede te handhaven, zijn legio ge
weest in de geschiedenis. Van het verbond der
Amphictyoneu in Griekenland tot het Heilig Ver
bond van Ituslaud, Oostenrijk en Pruisen, is het
gebleken dat op deze wijze de oorlogen niet worden
voorkomen. Integendeel, 't waren altijd bedenke
lijke zaken, wanneer eenige staten zich verbonden
tot het handhaven van den viede. Daarom heeft
niet één vriend des vredes zich verheugd, toen
verleden week het gerucht rond ging, dat te Gastein
een vredebond tusschen Duitschland, Oostenrijk en
Italië stond gesloten te worden.
De heer van Denmeien wil dat alle «souvereine
christelijke" staten van iluropa zich vereenigen tot
een vredebond en dat zij een voortdurend vredecongres
vormen, zamengesteld uit hunne afgevaardigden, dat
elke oorlogs-kwestie zal onderzoeken en dat den
oorlog aan een lid van den bond kan verbieden.
Maar zie juist hier het altijd zich voordoende be
zwaar. Wanneer een staat zich nu eens niet stoort
aan het verbond en verbod Welnn, dan wordt
hij in den internationalen ban gedaanom dien ban
uittevoeren moet er gebruik gemaakt worden van
een internationaal leger. Per slot van rekening
dus oorlog om den vrede te haudharen. Want
die internationale ban is niet gering te achten.
Zie hier waaruit die bestaat en hoe hij wordt uit
gevoerd
«Geheele afbreking van het verkeer tusschen de
gebannen en de overige verboudsstaten, niet slechts
van het diplomatiek verkeer (tusschen de staten
of de regeringen) maar ook van het volkeren-verkeer.
Tot dit laatste einde wordt het grondgebied van
den gebannen staat door de vereenigde zee- en
landmagt der verbondsstaten afgesloten. De zee
plaatsen en kusten worden geblokkeerd, alle marine-
en handelschepen, die meu zonder bloedstortend
gevecht tusschen de equipages magtig kan worden,
in beslag genomen, de landgrenzen door groote
troepenontwikkeling bewaakt, alle in- en uitvoer
verboden en verhinderd. Alle verbondstaten zijn
gehouden tot die maatregelen medetewerken.
«Indien de gebannen staat oorlogsgeweld bezigt
ter verbreking der linie van afsluiting of terugwer
ping der insluitende strijdkrachten, doch ook niet
vroeger, wordt het verbond geregtigd tot militaire
bezetting van zijn gebied. Tot de bezetting wordt
overgegaan, als 3/< der verbondsstaten van oordeel
zijn, dat er baiibreuk heeft plaats gehad. Zij zijn
verpligt daartoe allen medetewerken. Zij doen het
op de minst bloedige en minst gevaarlijke wijze.
Te dien einde bewegen zij zich met groote over-
magt voort om aldus tegenstand te velde te ver
ijdelen. Zij beschieten of bombarderen geene ves
tingen maar bezetten de groote middenpunten van
bevolking, zoo ze open, of sluiten ze in, zoo ze
bevestigd zijn. Zij nemen al wat tot den krijg
dienen kan, en allevwege zelfs in het voorbijgaan
de staats-, provinciale en gemeentekassen in beslag.
Tot geheele wegneming van de zenuw des oorlogs
doen zij overal zware gcld/irjfingcn. Zij wagen geene
bloedige oni moetingen ook niet om sneller hun
doel te bereiken."
Men ziet het, en wij vestigen de aandacht op
het door ons onderhaalde, dit afsluitings-systeem
zou niet minder dan de tegenwoordige oorlogen
de onschuldigen treffen indien aldus het programma
is van de toekomstige oorlogen, dan hebben de
o o
Duilsche legers zeer veel aanleg betoond, althans
wat de beide voorlaatste bepalingen aangaat, om
de taak op zich te nemen, deel uit te maken van
de afschaffiugsslrijdniagt.
Wij gelooven d.in ook, dat wel nimmer op deze
wijze aan het oorlogvoeren eau einde zal komen.
Toch wanhopen wij aan de toekomst niet. Wan
neer wij bedenken hoe ontzaggelijk de publieke
opinie is vooruitgegaan ten gunste des vredes in
de laatste honderd jaar, dan meenen wij daar regt
toe te hebben. Wij zien overigens den besten
waarborg voor den vrede en het is niet de minste
verdienste van de besproken brochure, dat zjj daar
bijzonder de aandacht op vestigt in het ver
minderen der magt van vorsten en diplomaten, in
openbaarheid in den ruimsten zin van het woord.
Het zal alzoo ten slotte de kracht van het vrij
zinnige beginsel zijn, die de kansen tot oorlog zal
verminderen en geheel wegnemen. De staatkunde
kan conservatief zijn. Maar zij zal dit nooit straf
feloos wezen. Zij kan vrijzinnigheid huldigen en
zij zal tot zegen kunnen worden.
I.
De ondervinding van den laatsten tijd heeft
duidelijk doen ziendat er in onze gemeente
behoefte bestaat aan verbeterd onderwijs voor
meisjes.
Aanvankelijk had ons gemeente-bestuur beslo
ten daarin te voorzien door het oprigten eener
school voor middelbaar onderwijs aan meisjes.
Waarom dit plan niet is doorgegaan is iedereen
bekend Ook, dat bet lievige bestrijding had ont
moet bij liet raadslid jonklir. Pompe en diens partij.
Jonkhr. Pompebeducht dat de kosten grooter zou
den uitvallen dan geraamd waswas van mee
ning, dat een minder kostbaar plan kon aange
nomen worden om in de bestaande behoefte te
voorzien.
Van daar eene uitnoodiging aan dien heer om
dat plan te ontwerpen en daarvan aan den raad
inededeeling te doen.
Jonkhr. Pompe heeft aan die uitnoodiging gevolg
gegeven en het ontwerp, medegedeeld in de voor
laatste rirs. der V. G. Ct., is daarvan het gevolg
geweest.
Als wij dit ontwerp wat nader gaan beschou
wen, dan vallen ons al dadelijk in het oog de
woorden in den aanhef: „Reeds aanstonds heb ik
„gemeend als eene algemeen erkende waarheid le mo-
gen aannemen, dat doelmatig en degelijk onderwijs,
„ook voor meisjes, een onmisbaar levensbeginsel' is voor
het welzijn der maatschappij. Wordt dit als waar-
«heid erkend, dan kan alleen nog verschil van
«zienswijze bestaan, omtrent de wijze waarop dat
«onderwijs moet zijn ingerigt, om het best in de
«behoefte te voorzien en aan het doel te beant-
woorden."
Met ingenomenheid zal ieder voorzeker deze
woorden lezen. Zij drukken op onmiskenbare
wijze uit wat van onze zijde reeds vaak is aan
getoond en regtvaardigen ten volle de vroegere
besluiten van ons gemeentebestuur in zake bet
onderwijs.
Wanneer toch reeds voor meisjes liet degelijk
onderwijs een onmisbaar levensbeginsel wordt geacht,
dan geldt dit zeker in nog sterkere mate voor
jongens, en ons dagelijkscli bestuur niet allen die
er toe hebben ineêgewerkt mogen er trotscli op
zijn, tot de bevordering van dat «onmisbaar levens
beginsel" te hebben bijgedragen.
En als men nu dien schoonen aanhef in het
ontwerp leest, dan zon men gereedelijk meenen,
dat bet hoofddenkbeeld van bet plan juist zon
bestaan in liet pogen om dat onmisbaar levens
beginsel, zooveel mogelijk, voor alle meisjes bereik
baar te stellen.
Ileantwoordt het plan van jonkh. Pompe aan
die meening?
Wij laten voorloopig de technische bezwaren,
welke waarschijnlijk in de adviezen van den'
schoolopziener en van de schoolcommissie zullen
behandeld zijn, in het midden, om ons te bepalen
tot 3 vragen:
1°. is de behoede aan verbeterd onderwijs voor
de meisjes in onze gemeente erkend?