II
Dingsdag 29 Augustus. 58 jaargang,
PERSONELE BELASTING.
Vertrek dei' Oost-Indische brievenmaal.
BINNENLANDSCHE BER1CTEN.
«z^ctqootfxgtn»
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
BEKENDMAKilMCEN
van hoi; 5 om oo 11 te-1 >t.-s 1111
OPENBARE VERGADERING
VAN DEN
Cl MC M IC MC Al 'li1 MC - Bk 4» te GO IC S,
op WOENSDAG den 30 AUGUSTUS 1871,
des avonds ten half 8 ure.
PUNTEN VAN BEHANDELING
1. Mededeeling, ingekomen stukken.
2. Rekening der gemeente over 1870.
3. Idem van het burgerlijk armbestuur 1870.
4. Benoeming van ten lid van het burgerlijk armbestuur.
DE BURGEMEESTER van GOES brengt bij deze ter
kennis van een ieder die het aangaat:
dat het kohier van het PERSONEEL no. 2 voor deze
femeento, over het eerste kwartaal van het dienstjaar
871—1872, op heden ter invordering is gesteld in handen
van den ontvanger dier belastingen binnen deze gemeente.
Goes, den 28 Augustus J 871-
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
POSTERIJEN.
Via B R I S D I SI
1 Septemberpel' laatsten trein uaar Roosendaal.
ONDERZOEK VAN GELOOFSBRIEVEN.
De raad onzer gemeente heeft in zijne vergade
ring van 15 Augustus jl. onderzocht ca uitspraak
gedaan omtrent de geloofsbrieven van de leden, die
ter vervulling der plaatsen openvallende door de
periodieke aftreding op den eersten Dingsdag van
September a. s., verkozen zijn. Hetzelfde is ook in
eene onlangs gehouden vergadering van den Haag-
schen gemeenteraad geschied, en het Dagblad ver
klaart dit »eene handeling, die in strijd is met de
gemeentewet en in strijd met de handelingen van
de provinciale staten en van de eerste en tweede
kamer der staten-generaal." Ja, het blad gaat nog
verder en zegt: »al kan die handeling zich be
roepen op veeljarige practijk, toch blijft ze verkeerd
en onwettig, en behoort daarin verandering te ko
men, nu de aandacht daarop valt en men in staat
is te bewijzendat de handeling werkelijk onwet
tig is."
Wij achten het niet ondienstig op die vermeende
onwettige handeling te wijzen en daarover onze
gedachten kenbaar te maken.
Art. 31 en 32 der gemeentewet luiden aldus:
Art. 31. De raad onderzoekt de geloofsbrieven
der nieuw inkomende leden enz.
Art. 32. De nieuw inkomenden nemen aan het
onderzoek en de beoordeeling hunner eigen geloofs
brieven geen deel en wonen de daarover te houden
beraadslaging niet bij.
Op die artikels grondt het Dagblad" zijn oor
deel, dat jiet onderzoek der geloofsbrieven der nieuwe
leden eerst mag plaats hebben in September en wel
in de vergadering waarin de nieuwe leden inkomen.
Het onderzoek der geloofsbrieven door de oude
leden vau den raad, in Augustus, is daarom onwettig.
Wij ontkennen niet, dat de beschouwing van het
Dagbladbij een eersten indruk en voor leeken, geene
andere kan zijn dan dat het blad volkomen gelijk
heeft.
Immers het Dagblad zegt: wanneer komen de
nieuwe ledeu in? Op den ln Dingsdag van Sept.
»De raad die dus op den ln Dingsdag van Sept.
»is vergaderd, de nieuwe raad, heeft alleen de be
voegdheid over die geloofsbrieven te oordeelen.
»En art. 32 zou slot noch zin hebben indien
»de oude raad, dus de raad, waarin de nieuwe leden
»nog geen zitting hebbenover de geloofsbrieven der
»nieuwe leden moest oordeelen."
Dit schijnt juist te zijn maar bij die opvatting
«reraakt men in het dilemma dat de nieuwe leden
zitting nemen vóór hunne geloofsbrieven zijn onder
zocht en goedgekeurd
En naar allen schijn heeft de wetgever dit niet
bedoeld want
in de laatste alinea van art. 18 der gemeentewet
leest men: Zij die hun ontslag hebben ingezonden
blijven leden van den raad, tot de geloofsbrieven'
hunner opvolgers zijn goedgekeurd
Zou dit niet ook van toepassing zijn op de pe
riodiek aftredenden
In art. 38 staat: »de nieqw inkomende leden
aanvaarden hunne betrekking niet, alvorens de in
art. 33 bepaalde tijd is verstreken," enz.
Dit doelt op gekozenen die niet toegelaten wor
den omdat hunne geloofsbrieven niet in orde wor
den bevonden en waaromtrent zij zich tot Gedep.
Staten kunnen wenden.
Zou uit een en ander niet blijken, dat niemand
de betrekking van lid van den raad aanvaardt
alvorens zijne geloofsbrieven zijn goedgekeurd
Wordt deze vraag toestemmend beantwoord, en
het kan onzes bedunkens niet anders of eene toe
stemmende beantwoording moet volgen, dan heeft
ook het Dagblad ongelijk, met te zeggen, dat de
handeling van den Haagsclmn (en dus ook van den
Goesschen gemeenteraad) onwettig is, en ofschoon
gaarne inet het Dagblad erkennende: wat onregt
is, blijft overal onregt" moeten wij verklaren, dat
op de onderwerpelijke zaak bet oordeel van onregt"
niet van toepassing is.
Wij kunnen ons o. a. daarvoor beroepen op de
missive van den minister van binn. zaken van 11
Aug. 1853 (opgenomen in bet bijvoegsel tot het
Staatsblad) en op het gevoelen van verschillende
schrijvers over Administratief- en Staatsregt, zooals
mrs. van Oosterwijk, van Emden enz. Ware het
des wetgevers bedoeling niet geweest, oin bet on
derzoek der geloofsbrieven vóór den eersten Dings
dag in September te doen plaats hebben, hij zou
geen acht dagen tijd hebben gegeven voor het
indienen van bezwaren te:>er de beslissing, geen
veertien dagen aan Ged. Staten om ambtshalve uit
spraak te doen. Immers gedurende dien tijd zou
de raad een gedeelte zijner leden moeten missen,
wier geloofsbrieven onderzocht zijn geworden en
het kon zeer goed mogelijk zijndat geene za
ken konden behandeld worden uit gemis van het
genoegzaam aantal leden. Want al mogen de
nieuw-inkomende leden deel nemen aan en be
sluiten over het onderzoek der geloofsbrieven van
de andere nieuw-inkomende leden meerdere han
delingen zijn liun niet geoorloofd zoolang zij niet
zijn beëedigd. En die beëediging mag niet plaats
hebben, vóór de geloofsbrieven zijn goedgekeurd.
Bovendien kan de opvatting van het Dagblad
in de praktijk tot zwarigheden aanleiding geven.
Wanneer b. v. in eene gemeente van beneden 3000
zielen, welks raad dus slechts 7 leden telt, 3 van
deze in de periodieke aftreding vallen, behoeft slechts
één der overblijvenden, niet tegenwoordig te zijn,
om stagnatie te veroorzaken.
De nieuw inkomenden nemen zitting op den ln
Dingsdag van September. Worden hunne geloofs
brieven op dien dag onderzocht, dan kunnen zij geen
zitting nemen want de wet heeft niet gewild dat
iemand als lid van den raad worde toegelaten, zon
der dat zijne geloofsbrieven onderzocht zijn.
De gronden door het Dagblad uit art. 31, juncto
art. 7 al. 2 der gemeentewet afgeleid, om het »on-
O O
wettige" van het onderzoek der geloofsbrieven vóór
den eersten Dingsdag in September te onderzoeken,
zijn niet afdoende. Aan de woorden nieuw inkomende
leden in int. 31 mag niet de beteekenis gehecht
o o
worden, als zouden daaronder alleen de gekozen le
den na liet tijdstip der aftreding hunner voorgan
gers begrepen zijn, terwijl zij vóór dien tijd slechts
toekomstige leden konden genoemd worden.Immers,
zoolang de geloofsbrieven niet onderzocht zijn en de
termijn van art. 33 of 38 niet verstreken is, zijn
de gekozenen slechts als toekomstige leden van den
raad aan te meyken onverschillig of het tijdstip
van aftreding hunner voorgangers al of niet geko
men is. Indien evenwel onder nieuw-inkomende in
tegenste'ling van toekomstige leden verstaan zijn zij,
die liet radicaal tot zittingnerning bezitten dan
zouden de artt. 31, 32 en 38 geheel ten onregte van
nieuw-inkomende gesproken hebben, dewijl zij eerst
na het vervullen der aldaar genoemde formaliteiten
hunne betrekking kunnen aanvaarden. De bedoe
ling der wet valt duidelijk in liet oog door verge
lijking van art. 31, 32 en 38 met art. 39. In de
eerste drie artikelen wordt gesproken van inkomende
leden, omdat zij nog de hoedanigheid van raadsleden
missen, daar het mogelijk is, dat de keuze vernie
tigd wordt, om welke reden zij daar dus nog inko
mende, toekomstige leden zijn. In art. 39 daaren
tegen worden zij genoemd leden van den raaddewijl
zij dan, nadat de keuze wettig was bevonden en
het besluit tot toelating in kracht van gewijsde
was gegaan, als leden der vergadering aan hare
werkzaamheden kunnen deelnemen.
In het voorschrift otn de geloofsbrieven vóór den
ln Dingsdag van Sept. te onderzoeken, is ook het
voorschrift van art. 32 volstrekt niet zonder be
teekenis, omdat de w.'t in de eerste plaats heeft
moeten voorzien in het geval van de eerste op
treding van den nieuwen raad, na de invoering
der gemeentewet, dus in 1851, als wanneer het
onderzoek der geloofsbrieven van de nieuw-geko-
zenen niet aan den ouden raad volgens een geheel
ander stelsel en andere verordeningen benoemd,
kon worden opgedragen, en het dus i.oodig was
te bepalen, dat die nieuwe leden aan het onderzoek
hunner eigene geloofsbrieven geen deel mogten
nemen. Maar het voorschrift is ook tegenwoordig
nog van practisch nut. Immers, indien de geloofs
brieven thans vóór het tijdstip der aftreding worden
onderzocht, zouden de herkozen leden, zonder die
bepaling, bij de beraadslaging over hunne eigene
geloofsbrieven tegenwoordig kunnen zijn en volstaan
met zich krachtens art. 46 vau medestemmen te
onthouden.
Een ander stelsel zou ten gevolge hebben, dat
het stellige voorschrift van art. 80, 3e lid der ge
meentewet, in verband met art. 83, bij gelijktijdige
aftreding van denzelfden persjon als raadslid en
als wethouder, als niet geschreven zou moeten wor
den beschouwd.
GOES, 28 Augustus 1871.
Jl. Zaturdag avond werd hier eene raadsverga
dering gehouden, welke met regt interessant mag
genoemd worden.
Reeds met een enkel woord maakten wij er in
ons vorig no. melding van, dat er een conflict
was gerezen tusschen het dagelijksch bestuur en
de commissie van toezigt op het middelbaar onder
wijs alhier.
Burg. en weth. hadden namelijk, op verzoek der
ouders en terwijl hier geene gelegenheid voor de
gelijk onderwijs aan meisjes bestaat, aan eenige
ingezetenen toegestaan, hunne dochtertjes tot de
lessen der hoogere burgerschool toe te laten.
Ofschoon individuëei het collegie van burg. en
weth. liever niet die vermenging van jongens eu
meisjes bij het middelbaar onderwijs zag, zoo re
deneerde het dagelijksch bestuur aflezing juist: mag
een verzoek van ingezetenen om gebruik te maken
van eene gemeente-instelling, welke voor iedereen die
aan de vereisehten en bepalingen voldoet, open staat,
geweigerd worden, terwijl geen enkel voorschrift in
de wet zulks verbiedt en geene wijziging in het pro
gramma wordt verlangd
Op grond dezer overweging stonden burg. en
weth. het verzoek der ouders, die de bijwoning der
lessen voor hunne dochters vroegen, toe.
Drie der vijf leden van de commissie van toe
zigt op het middelbaar onderwijs, dachten er echter
anders over en wendden zich tot den raad der ge
meente, met bezwaren tegen die toelating, terwijl
de 2 overige leden der commissie weder bij den
raad protesteerden tegen de bezwaren hunner me
deleden.
Deze zaak kwam jl. Zaturdag in den raad ter
tafel. De voorzitter was van meening, dat de strek
king van den brief van de meerderheid der com
missie geene andere kon zijn, dan den raad als
hof van appél over een besluit van burg. en weth.
te doen strekken en betoogde krachtig de onbevoegd
heid van den raad daartoe. Hi] stelde mitsdien
voorden brief voor kennisgeving aan te nemen
met onbevoegd verklaring om c ver een besluit van
burgemeester en wethouders eene beslissing te nemen.
De meerderheid in den raad dacht er echter an
ders over. Vooral een der leden, die tegelijk lid
der commissie van toezigt is, kantte zich sterk
tegen de toelating van meisjes op de hoogere bur
gerschool aan en dwaalde telkens van de zaak af, die
niet was of die toelating wenschelijk was, ('t »/eeu
niemand beweerde) maar of het verzoek van in
gezetenen in bovenbedoelden geest, tnogt gewei
gerd worden eu ot nu de raad zich bevoegd mo'ri
verklaren den brief der commissie in behandeling