1871. M 38.
Vrijdag 12 Hei.
58ste jaargang.
Bij dit nommer behoort een Bijvoegsel.
BEKENDMAKINGEN
van het Gremeen te-bestuur.
VERKIEZING.
HAVEN VAN GOES.
REGTVAARDIGIIEID VOOR INDIË.
goessche
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
CfMIlUNT.
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels f 1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Goes,
van het bureau van stemopneming aldaar ontvangen heb
bende de processen-verbaal van inlevering en opening der
stembriefjes ter benoeming van vier Leden voor de Provin
ciale Staten van Zeeland, gehouden den 9 en 10 dezer, uit
welk laatste proces-verbaal is gebleken, dat van de 738
geldige stemmen, zijn uitgebragt op de heeren
mr. J. C. R. van der BILT 688,
J W VADER 447
jhr. mr. 3. 3. POMPE van MEERDERVOORT 416 en
J. H. BI3BAU 388,
die alzoo zijn gekozen;
brengen overeenkomstig art. 69 der kieswet ter kennis
van een ieder, dat afschrift van het proces-verbaal van ope
ning ter gewone plaatse in deze gemeente is aangeplakt en
dat net oorspronkelijke ter .Secretarie ter inzage is nederge-
legd, waar dit dagelijks (uitgenomen des Zondags) van des
voormiddags 9 tot des namiddags 2 ure voorhanden is.
Goes, den 10 Mei 1871.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen
ter kennis van belanghebbenden, dat het water uit de
h a v e n van Goes, ten gevolge van herstel der boorden,
zal worden afgelaten, en wel van Maandag den 15 tot en
met Woensdag den 17 Mei a. s. tot 70 centimeters beneden
het peil, en van Donderdag den 18 tot en met Zaturdag den
20 daaraanvolgende tot 50 centimeters beneden het peil.
Goes, den 11 Mei 1871.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
M. P. BLAAUBEEN,
De Secretaris,
HARTMAN.
Het is nog niet zoo lang geleden, dat men de
annexatiezucht van Duitschland, beter gezegd van
Pruissen, trachtte te vergoêlijken met het zonder
linge argument, dat het niet aanging het bezitten
van koloniën te verdedigen en tegelijker tijd af
tekeuren dat, krachtens het regt van verovering,
gewesten, ondanks het protest der bevolking, hij
een anderen staat werden ingelijfd.
Wij behoeven voor onze lezers geen wijdloo-
pig betoog, om aan te toonen dat deze redenering
geen steek houdt. Er is toch een hemelsbreed
verschil van toestanden in beide gevallen. Een
beschaafde bevolking in het jaar 1870, die zich
tot in merg en been bewust is deel uit te maken
van eene groote natie, die aan de zeden en wetten
dier natie is gehecht, die heeft geleden en gestre
den voor de eenheid van het land waartoe zij
behoort en eene bevolking in de kindschheid
harer ontwikkeling, sints eeuwen geen ander ge
zag kennende dan hetgeen zich eenmaal van uit
verre oorden kwam vestigen, die de wonderen
der beschaving heeft zien overbrengen in haar
midden door ditzelfde gezag ziedaar wel ver
schillende toestanden, die uit het oogpunt van
het volkenregt, niet gelijk zijn.
Evenwel, wij moeten in het oog' houden dat
in dit verwijt een les opgesloten ligt. Het Ne-
derlandsche volk heeft groote daden verrigt in
zijn strijd tegen de onderdrukking van de geloofs
vrijheid. Maar het is er daarom verre van ver
wijderd, dat al hetgeen onze voorvaderen geliefden
te verrigten onder bescherming der vrijgevochten
driekleur, van uit het standpunt van onzen tijd
is te regt vaardigen.
Dit .laatste vooral is een te dikwijls vergeten
omstandigheid. De lijst van den tijd geeft aan
de schildering eener gebeurtenis altijd een geheel
anderen tint. De Spaansche soldaten die onze
steden plunderden in de barbaarsche 16e eeuw
zijn eigenlijk minder te beschuldigen dan de Beij-
ersche soldaten die dorpen stelselmatig verbranden
in de 19° eeuw.
En zoo laat zicli veel in onze en in iedere
geschiedenis begrijpen- en schatten. Zoo hebben
onze voorouders, die 80 jaar hadden gestreden
voor gewetensvrijheid, Roomschen, Remonstran
ten, Joden en Doopsgezinden met woede vervolgd.
En zoo hebben ook zij, die hunne eigene onaf
hankelijkheid met zoo dure offers hadden gekocht,
door de magt van den sterkste in Azië die uitge -
strekte landen in bezit genomen, die Holland thans
nog den rang van Mogendheid doen ophouden.
Maar dan is het ook de roeping van onzen
tijd om zooveel mogelijk te herstellen wat te
herstellen is. Dat wil niet zeggen dat het noodig
of zelfs eenigzins wenschelijk zou zijn, om de
bewoners onzer koloniën, nu die eenmaal meer
dan drie eeuwen onder ons bestuur zijn .geweest,
plotseling, uit een loutere opwelling van regt-
vaardigheid, aan hun eigen welgevallen over te
laten. Het is voor ieder duidelijk, welke gevol
gen die naauwgezetheid zou hebben. Onze kolo
niën zouden slechts van meester veranderen.
Er is eene andere en een betere weg. Die
weg is de loslating van het tot nu toe gevolgde
stelsel van exploitatie van onze bezittingen. Want
onze vrome vaderen, die met zeer veel wijsheid
wisten te spreken over de diepzinnigste kwesties
der godgeleerdheid, en die voor niets ter wereld
op Zondag, den Sabbathdag, eenig wereldsch werk
zouden verrigt hebben hadden omtrent de In
dische bevolking vrij wat minder christelijke denk
beelden. De vraag was maar koffij en suiker.
Werden die maar veel geleverd, dan was de rest
bijzaak. Dit wordt thans zelfs ronduit erkend
door hen, die het geloof der voorvaderen nog met
hart cu ziel aanhangen. Zij maken er een verwijt
en een gegrond verwijt vandat de regtzinnige
Nederlanders der vorige eeuwen, in hunnen on-
begreusden ijver voor gevulde pakhuizen en geld
kisten, het MahomedaansoLe geloof regtstreeks in
de hand hebben gewerkt, door de Maleische taal,
het voertuig van dat geloof, op onze bezittingen
overal te verbreiden en te onderwijzen.
Van daar verklaart' zich het verschijnsel dat
de liberale partij die in zoovele kwestien lijnregt
staat tegenover de rigting der regtzinnige Gere
formeerden, ten opzigte van het koloniale vraag
stuk deze laatste nadert.
Het is voor beiden evenzeer niet meer alleen
de vraag hoe kunnen wij het meest trekken
van onze bezittingen, maarop welke wijze kun
nen wij het meest regtvaardige en verstandige
bestuur in Indie vestigen. Dat is de geheele
koloniale kwestie. Die groote bangmaker der
behoudende partij/gij legt het er op toe om ons
onze koloniën te laten verliezen en zult zoodoende
Neérlands welvaart geheel ten onder brengen," is
minstens denkbeeldig.
En het is ten eenenmale bezijden de waarheid
zoo men als de proef op de som gelieft voorte-
stellen, dat de toepassing van een verlicht bestuur
op onze bezittingen reeds tijdens het Engelsche be-
stuur op Java door de practijk is veroordeeld.
Voor verreweg het grootste gedeelte der vrijzin
nige partij is vrije arbeid de leus en het doel.
Zij meent dat vrije arbeid in den aanvang een mis
schien geringer bedrag in de schatkist zal doen
vloeijen, maar dat zij ongetwijfeld het voortbren
gend vbrmogen van onze bezittingen zal vermeerde
ren de bevolking zal verheffen en de onteerende
dwangmiddelen voor goed zal onnoodig maken.
De conservatieve partij daarentegen ziet boven
alles het gouden kalf. Zij zweert bij het batig
slot en ziet niet in dat het voor een volk dat
aan zijne onafhankelijkheid is gehecht, hoogst ge
vaarlijk is van een overzeeschen gouden regen
's lands wel of wee te doen afhangen.
Het gaat met. de invoering van een Vrijzinnig
bestuur voor Java als met den vrijen handel.
Niets dan dit laatste is meer geschikt om wel
vaart en bloei te verspreiden, de volken onderling
te verbinden en oorlogen, zoo al niet onmogelijk
te maken, dan toch meer en meer te belemmeren.
Ons Vaderland heeft al zeer spoedig de vlag van
den vrijen handel in top geheschen en het heeft,
bij den overgang waaronder wij thans nog ver-
keeren, inderdaad eenig nadeel voor zijn handel
geleden. Maar de tijd zal komen, dat wij het
oogenblik zullen zegenen waarop wij braken met
het stelsel van bescherming. En evenzoo zal wei-
ligt het lot zijn van de inkomsten uit Indië.
Bij de koloniale kwestie echter komt de men-
schelijkheid en de christelijke liefde nog vrij wat
meer ter sprake. Is het geen schande voor onze
natie, dat de Javanen bij geheele massa's som
wijlen worden gedreven 20, 30 mijlen ver, om
hunne verpligte werkzaamheden in verpligte klee
ding, in de koffijtuinen te verrigten. Moeten wij
ons niet schamen dat nog in het jaar 1857 Pre-
anger dorpelingen met den Spaanschen bok werden
gestraft, omdat zij hun onbetaalden arbeid niet
naar genoegen hadden verrigt?
Gelukkig, de agrarische en suikerwet en de
Preanger-hervorming zullenal is het helaas
nog niet zeer spoedig, een einde maken aan al
deze dingen. Op deze wijze voortgaande en ge
heel brekende met het oude stelsel, zullen wij
de welvaart en den bloei onzer koloniën zien
toenemen en den band tusschen hen en het moe
derland naauwer aanhalen.
Onchristelijk is het streven der behoudende
partij om die hervormingen met hand en tand
tegen te gaan, omdat de zedelijke toestand in
onze bezittingen wel wat verbetering behoeft.
Wij juichen daarom de pogingen toe die door
verschillende maatschappijen worden aangewend
om het onderwijs in Indië te bevorderen. Waar
lijk, wij mogen thans den zegen van verlicht
onderwijs wel schenken aan die inillioenen bewo
ners onzer bezittingen die wij zoo langen tijd enkel
beschouwden als factoren van onze winstrekening.
Zelfs een man als Busken Hvëi, de tegenwoordige
redacteur van de Javabode, die met zijn fïjuge-
punte pen zoo scherp en zoo onbillijk dikwijls
treft, noemt hen die onderwijs in Indië willen
bevorderenin een zijner jongste artikelen het
/beste element" der hervormers.
Dat onbaatzuchtige en menschlievende bedoe
lingen ook in de koloniale kwestie worden ver
dacht gemaakt en verlaagd tot partijhefboomen
is zeker wel het treurigst van de zaak. Moge
het niet één strijder voor de goede zaak doen
wankelen of bezwijken
UIT DE TWEEDE KAMER EN OP REIS.
De Hooge Collegiën hebben wij achter den rug,
zonder dat iemand het belangrijk genoeg geacht
heeft om over de wonderlijke positie van den di
recteur van het kabinet des koning (niet aanspra
kelijk raadsman en adviseur tusschen koning en
ministerie in en bij elke ministeriële crisis eene
onmerkbare maar daarom niet minder belangrijke
rol spelende) een nader woord te zeggen naar aan
leiding van het niet zeer voldoend antwoord, dat
de regering op de bedenkingen tegen die positie
in het voorloopig verslag had ingebragt. Men heeft
daarentegen al de kracht geconcentreerd tot de
bespreking van den werkking en de bevoegdheid
van den raad van state, waarover zeer zeker veel te
zeggen valt, maar dat bij een begrootingsdebat niet
wel tot eenig practisch resultaat kan leiden, omdat
geen enkele post tot redres aanleiding geeft. In-
tusschen was de minister gezind om, wat de pro
cedure betrof, de gemaakte opmerkingen in over
weging te nemen doch niet om toetegeven dat
in de verpligte periodieke afwisseling der leden
in afdeelingen verandering zou moeten worden
gebragt en bepaalde zaken aan speeiaal aange
wezen leden zouden moeten worden opgedra
gen. «Om zelfstandigheid van onderzoek en oor
deel bij al de leden levendig te houden en alzoo
veelzijdigheid bij de eerste instructie en later hij
de definitieve overweging te bevorderenis peri
odieke afwisseling uitstekend nuttig" en «zoo
veel is zeker, dat het gemakkelijker is als specia
liteit steeds op denzelfden stoel te zitten en altjjd
over gelijke onderwerpen advies uittebrengen; ge
makkelijker voor de overige leden te zeggen: de
vaste specialiteiten der afdeeling moeten het weten,
wij hebben niet verder te onderzoeken." Tegen
deze allezins juiste opmerking van den veelzijdig
onderzoekenden staatsman die aan het hoofd van
het kabinet staatvalt weinig in te brengen,
Uit de Hooge Collegiën op het binnenhof, muf
als ze zijn en genoegzaam bouwvallig, ga ik eenige
verpozing en ontspanning zoeken in het buitenland.
De reis kan zeer lang wezen, maar ik wensch
haar te beperken tot het vaste land, omdat bij
gebreke aan eene missie in China ik niet gerust
beu op eene goede behandeling en ook niet erg
gesteld op pudding a la ehinoise. En die zou ons
misschien kunnen toegediend worden, nu de offi-
cieële meêdeeling van de Chineeselie regering is