8 mr. J. H. L. Liebert en vervolgt„Integendeel ik apprecieer zijne bekwaamheden en soliditeit. Desniettemin verdient zijn brief aan het gemeentebestuur afkeuring. Hij beklaagt zich ten onregte over miskeuning, terwijl hij, mijns inziens, juist om reden zijner verdiensten getolereerd wordt, om gelijktijdig èn het notariaat èn het ambt van directeur der bank van leening, in strijd met de wet, waar te mogen nemen. Voor deze laatste betrekking geniet hij een jaarlijks traktement van ƒ1000.en bovendien vrije woning. Als men eene dergelijke lucratieve gemeente-betrekking be kleedt, bestaan er geen billijke redenen om zich te ergeren ove een aangeboden last-post. De heer Liebert was wel in zijn regt om te bedanken; maar niet, om daaruit aanleiding te vinden om ons de les op te lezenniet alleen wraakt hij de gemeente- besluiten, maar de magt der collegies, waarvoor hij zich als ambtenaar, zeer ongepast partij steltwillende verheffen, zie ik daarin de strekking om de magt van dezen raad omver te wer pen. Dit te voorkomen is onze pligt. Waar moet het heen met de bevoegdheid en prestige van dezen raad, als wij niets anders te doen hebben dan slaafsch te gehoorzamen aan de arbitraire bevelen, vergezeld van de noodige intimidatie, zooals wij die hebben ontvangen èn van de vroegere commissie van toezigt regelende het middelbaar lager onderwijs èn nu onlangs als eene herhaling van het collegie van het armbestuur? Dergelijke handelingen, zooals wij die in den laatsten tijd hebben ondervonden, noch vrijzinnig, noch constitutioneel, gaven mij aanleiding om op den bekenden brief van den heer Liebert de aanmerking te maken dathet notariaat onvereenigbaar is met den post van directeur der bank van leening, welke uwe uitnoodiging tengevolge had tot het indienen van mijn voorstel. Ik wil u verder mijne zienswijze inededeelen. De boekhouder is wel degelijk ambtenaar van de gemeente en wel comptabel ambtenaar. Al die gelden ontvangen en uitgeven zijn ontvan gers. Thesauriers zijn schatbewaarders en dat is de heer Liebert. Zijne betrekking als boekhouder in de bank van leening is mijns bedunkens onvereenigbaar met die van notaris. Indien hij dis pensatie wil vragen van het verbod der wet, ben ik niet ongene gen, zijn verzoek te ondersteunen, maar de gelijktijdige waarne ming zonder toestemming des konings acht ik onwettig, terwijl ik het eene uitvlugt noem, om te zeggen, dat de verantwoording niet geschiedt aan den raad maar aan de directie der bank van leening."

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1871 | | pagina 12