1871. M 29. Vrijdag 7 April. 58-te jaargang. BEKENDMAKINGEN van liet Gemeente-bestuur. Hoofdelijken Omslag en Belasting op de Honden. BENOEMING VAN LEDEN DER GEMEENTELIJKE C0MMISS1ËN. BINNENLANDSCHE BERIGTEN. GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels 5 1, Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES bren gen bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat, dat de kohieren van den HOOFDELIJKEN OMSLAG en van de belasting op de HONDEN, over het loopende dienstjaar, vastgesteld door den gemeenteraad den 10 Maart 11., en door heeren gedeputeerde staten van Zeeland goedgekeurd, den 31 Maart daaraanvolgende, aan den gemeente-ontvanger ter invordering toegezonden zijn, zoodat ieder aangeslagene ver- pligt is, om het deswegens verschuldigde, ten kantore van voornoemden ontvanger te voldoen. Goes, den 6 April 1871. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES bren gen ter-algemeene kennis, dat de raad dier gemeente in zijne openbare vergadering van den 5 April jl. heeft benoemd, in plaats van wijlen den heer C C. van den BOSCH: tot lia van de finantiëele commissie: den heer B. MEIJLINK; tot voorzitter dier commissie: den heer jhr, mr. J. J. POMPE van MEERDERVOORT; tot lid van de commissie van liet fonds voor kazernering: den heer B. MEIJLINK; en tot voorzitter der commissie van toezigt op de gemeente-apotheek den heer J. A. A. FRANSEN van de PUTTE. Goes, den 6 April 1871. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN, De Secretaris. HARTMAN. DE GEBEURTENISSEN te PARIJS. Yoor hen die meenen de waarheid te belijden en een onfeilbaar gezag erkennen, is niets gemakkelij ker dan andersdenkenden in een verkeerd licht te plaatsen. Zoo zal b. v. hij die geen tittel of jota wil afgedongen zien op de leerstukken der kerk of uit spraken van gewijde schriften er zeer spoedig toe komenom hemdie op deze punten een weinig minder behoudend is, te doodverwen als een god loochenaar. Zoo'n groot woord komt sommigen bij zonder te pas. Op staatkundig gebied vinden wij diezelfde neiging, die hoewel te begrijpenhoogst gevaarlijk is voor de zaak van den vooruitgang, omdat zij dezein de oogen van minder ontwikkelden vooral, verdacht maakt. Heeft men eenmaal zulk een vogelverschrikker bij de handdan wordt die telkens en telkens op den akker geplaatst. In ons vaderland hebben zij, die wars zijn van vooruitgang en verlichting, zulk een tooverformulede republiek. Zij die liberaal zijn zoo redeneert menbevinden zich op het hellend vlak, dat naar de republiek, o gruwel, voert. Er is een tijd geweest dat een aantal gemoedelijke, brave Nederlanders den minister Thorbecke verdacht hield van het plannetje om een Nederlandsche re publiek te vestigen om daarna zich zeiven als pre sident te kunnen opwerpen. Zij die dit geloofden waren ter goeder trouw en al zal dit geloof thans wel verdwenen zijn, men gaat nog maar steeds voort om te predikenliberaal is republikeinsch of leidt daar toe. Leest maar eens wat het groote orgaan der behoudspartijhet Haagsche Dagbladzoo nu en dan opdischt. Nog in het nummer van 11. Maan dag beval het zijn candidaat voor de Provinciale Staten o. a. op dezen grond aandat hij zich zulk een warm verdediger van het koningschap betoonde. „Tot nog toe," zoo heet het in dat blad verder, „is het „streven der radicale partij niet onwettig, maar haar „eindresultaat ishet verlies van Indie en in Neder land de republiek." Altijd is de conservatieve partij er dus op uit hare tegenstanders verdacht te maken, als moesten zij noodwendig voorstanders der republiek zijn. Dit eenmaal aangenomen hebbende, komt men er heel gemakkelijk toe de gruwelen die in Parijs thans plaats hebben als het noodzakelijk gevolg van het liberalisme voortestellen. „De tooneelen te Parijs zijn het laatste woord van het liberalisme" verkondigde de Maasbode, het katholieke orgaan te Rotterdam, in zijn nummer van Zondag. En steeds grooter wordt het koor van hen die de magtspreuk herhalen. Zelfs de keizer te Ber lijn is hier bondgenoot van conservatief en Roomsch, - trouwens, dit laatste ligt op den natuurlijken weg 'der zaken. Toen de keizer deze week de deputatie uit den Rijksdag outving, die hem het adres van antwoord op de troonrede overhandigdevestigde de groote vijand der revolutie, de Pruissiséhe keizer namelijk, waarschijnlijk vol innerlijk welbehagen, de aandacht op het verdeelde Frankrijk. Die toestand was een gevolg van de sedert 80 jaar in Frankrijk heerschende omwentelingen. Een woord naar het hart van allen die innerlijk de revolutie van 1789 vervloeken en de vrijmaking van den mensehelijken geest een gruwel achten. En toch een valsch een lasterlijk woord. Welke toch is de aanleiding tot den tegen woor- digen toestand van Parijs? Die vraag achten velen zeer gemakkelijk te beantwoorden door te spreken van het Janhagel, van het schuim van Europa. Maar die goedkoope bewijsvoering gaat mank, want men verplaatst zich niet genoeg in den huiveringwekken- den kring van rampen die Frankrijk troffen men vergeet vooral daarbij het eigenaardige Fransche ka rakter. Het is een onwaarheid dat dieven en moor denaars te Parijs een revolutie hebben gewerkt. Schrij ver dezes kent een bewoner van Bellevilledie hoewel een geboren Nederlander en sinds een tiental jaren een fatsoenlijke betrekking te Parijs beklee- dende een volbloed-revolutionair was. De hier bedoelde persoon had als nationale garde de geheele belegering van Parijs bijgewoond en was na het teekenen der vredesvoorwaarden door tus- schenkomst van den Nederlandschen gezant., voor eenigen tijd naar Nederland teruggekeerd. Die man was geheel de gevoelens van Monmartre toegedaan; ook hij kalme Nederlander, was vervuld met woede en spijt. Hij vertegenwoordigdeflaauw slechtsde Parijzenaarstoen hij verzekerdewij zijn verraden. Nu mogen wij op ons goede zeeuwsche eiland ons dood bedaard zitten ergeren over die dolheid om, als men het verliest, altijd maar verraad verraad te roepen, maar een Parijzenaar verschilt nu eenmaal heel wat in karakter van een Goessenaar. Daarbij heeft Parijs door Favre den afstand van twee provinciën zien onderteekenen nadat hij plegtig had gezwo ren geen duim grond te zullen afstaan, heeft het Ducrot bij levenden lijve, gezond en wel, van een terugtogt zien terugkomen nadat hij ten aanhoore van het geheele land den eed had gedaan „ik kom niet binnen Parijs terug dan als overwinnaar of als een lijk heeft het Trochu radeloos zijn kom- mando zien nederleggen nadat hij eenige dagen te voren plegtig had verkondigd„ik zal nimmer kapituleren." Laten wij daarbij nu vooral bedenken dat binnen Parijs zelve de republiek was geboren en dat ieder Parijzenaar stokstijf bleef staan in het geloof dat men als republikein niet mag niet kan niet zou overwonnen worden. Sarcey, die zulk een fraai boek heeft geschreven De belegering van Parijs, verhaalt o. a. het volgende omtrent de geboorte der republiek „Nooit" zegt hij „al werd ik 1000 jaar oud, zou ik dezen merkwaar- digen 4en September 1870 vergeten. Men had 's avonds te voren berigt ontvangen van de vreese- lijkste nederlaag, die ooit een volk trof, (die bij Sedan namelijk) men had de pijnlijk treffende .ze kerheid dat een beleg op handen was; men was als het ware door één slag tot op den bodem van een afgrond geworpen en wanhopig ging Parijs den nacht in. „De volgende dag, een Zondag, was een feest dag voor de Parijssche bevolking. Het was een prach tige herfstdag en het was, als of die schitterende zon alle kommer van de harten had weggenomen.. De gansche bevolking was op de trottoirs; de vro lijkheid lag op ieders gelaat; men babbelde; men lachte. Het was in de stralen de vreedzame opge wektheid van een volkdat van ganscher harte ge niet; 't was een gulle vrolijkheid, die overal heerschte en zich openbaarde in handdrukkengelukwenschin- gen en gekscheren." Welnu, de oorzaak van al deze vrolijkheid, daags na het berigt eener verpletterende nederlaag, was: het uitroepen der republiek. Ieder geloofde heilig en zeker: de republiek zal ons redden. Sarcey hoorde een werkman tot zijn makker zeggen: „nu wij haar hebben, durven zij niet meer komen!" Die liaar was de republiek, die zij waren de Pruissen. Nu mogen wij lagchen om de Parijzenaars, maar het feit is niet weg te redeneren. Dat Parijssche volk nu heeft zich inderdaad, bijna een half jaar lang, bewonderenswaardig gedragen, alle opoffering willen ondergaan om ten slotte den vijand Over geleverd te worden en een smadelijken vrede te zien aannemen wapenen met ongeloofelijke inspanning vervaardigd aan den gehaten vijand te zien uitle veren in stede ze vóór de overgave liever te ver nietigen is het dan zoo te verwonderendat Parijs in woede uitriep: wij zijn verraden! In dien toestand was slechts één vonk noodig om de laaije en vernietigende vlammen van het oproer te doen uitslaan. Die vonk was de onhandigheid der nationale vergaderingdie reeds verdacht was als gekozen onder den druk der Pruissen. In stede Parijs te erkennen als hoofdstad, begon de meerder heid te stampvoeten tegen Parijs en de republiek en verjoeg zij daardoor de meeste afgevaardigden van Parijs. De regtmatige wenseh om de hoofdstad een gemeenteraad te geven werd onverhoord gelaten en ziedaar de noodlottige burgeroorlog begonnen. Dezen had men kunnen en moeten voorkomen doch helaas, de verblinde aanhangers van het oude wisten in de nationale vergadering van geen schikken. Men ziet het, dit alles heeft niets te maken met de omwenteling van 1789 of met het liberalisme, 'tls hier doodeenvoudig Parijs en niet Frankrijk, dat ontevreden wantrouwend en verbitterd de wapenen opneemt om op onwettige wijze zijn wil door te drijven. Men moet echter in de aanleiding tot den treu- rigen Parijschen burgeroorlog nog met een andere magt rekening houden, 't Is vooral deze magt die tot de ongegronde beschuldiging leidt dat het libe ralisme, wanneer het. zich zelve gelijk blijft, gruwelen als te Parijs voorvielen wettigt. Zij is het socialisme. Haar bespreken wij in onze volgende beschouwing. ■BK—cwwmmammmmmmmBmBBmmmmmmmmmimmtmnmmmrxMmnm ii GOES6 April 1871. EERSTE KAMER. Na eene breedvoerige beantwoording van de ver schillende sprekers door den minister van koloniën in de zitting der Eerste kamer van jl. Dingsdag, werd hoofdstuk II der Oost-Indische begrooting aangenomen met 25 tegen 5 stemmenhet wets ontwerp op de middelen voor Oost-Indië werd ver volgens aangenomen met 25 tegen 2 stemmen en 'dat op de bevordering, het ontslag en het op pen sioen stellen van officieren bij de zeemagt met 26 stemmen tegen één. De kamer is daarna op reces gescheiden. De minister van marine brengt ter kennis van belanghebbenden, dat, krachtens bepaling des ko- nings, in dit jaar aehttien jongelingen als adel borst 3e klasse voor de zeedienst (na behoorlijk afgelegd examen) op het koninklijk instituut voor de marine te Willemsoord kunnen worden aan genomen. De admissie heeft plaats op den 1 September a. s. Ouders of voogden, die verlangen dat hunne zonen of pupillen in dit jaar worden geplaatst, dienen vóór of uiterlijk op den 31 Mei a. s. aan den minister van marine een op zegel geschreven ver zoekschrift in. Bijzonderheden omtrent de ver- eischte stukken en kundigheden meldt de St. Ct. van gisteren. Uit de memorie van beantwoording van den minister van finantiën over hoofdstuk VII b, ont- leenen wij het volgende: s>Een bewaking der oesterbanken op de Schelde en Zeeuwsche stroomen, zoodanig afdoende, dat geene ontvreemdingen plaats hebben, is uiterst moeijelijk. Er worden daartegen zooveel doenlijk maatregelen aangewend; de politie wordt gestadig versterkt. En het misbruik is dan ook merkbaar afgenomen, althans er zijn in den laatsten tijd geene klagten wegens ontvreemding over ver pachte perceelen bij de regeering ingekomen. Het stationeeren van een oorlogsvaartuig bij die oesterbanken is wel eens vroeger door het depar tement van finantiën aan dat van marine in over weging gegeven. De minister van marine had daartegen evenwel overwegende bezwaren en ver wachtte daarvan groote moeijelijkheden tusschen de marine-officieren en de rijkspolitie. Alsnu is men in overleg met het departement van justitie, om aan de ambtenaren op de recherche-vaartuigen commissiën als onbezoldigd rijksveldwachter te doen

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1871 | | pagina 1