Dingsdag 3 Janu&rij. 58ste
jaargang.
1871. J* 1.
Bij dit nommer behoort een Bijblad, dat bij ge
brek aan tijd, eerst morgen zal worden uitgegeven.
Advertentiën worden tot 10 ure ingewacht.
Verbod van in- en doorvoer van Rundvee enz.
Bij den aanvang van 1871.
Een laatste wooed voor de verkiezing
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzond eriijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden ft 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels h f 1,-
Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
BEKENDMAKING
van liet G'emeén te-bestimr.
De Burgemeester der gemeente Goes brengt ter openbare
kennis, dat bij Zijner Majesteits besluit van 8* December jl.
(Stbl. no. 194), uit overweging dat de veetpyhus in naburige
rijken toeneemt, de in- en doorvoer van buiten's lands van
Rundvee, Schapen, Bokken, en Geiten en van versche Hui
den, versch en gezouten vieesch, ongesmolten Vet, Mest,
onbewerkte Wol, onbewerkt haar, Klaauwen, Hoornen en
van allen afval van genoemde dieren op nieuw is verboden.
Goes den 31 December 1870
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
Het veelbewogen jaar 1870 ligt achter ons. In
langen tijd is niet zooveel gewigtigs gebeurd dan
in bet nu afgeloopen jaar.
Vorsten werden onttroond; aan het Pausselijk
gezag werd een gevoelige knak toegebragteen
vreesselijke oorlog maaide duizenden bij duizen
den van de aarde weg. Schoone steden en dorpen
werden verwoest, de oogst werd in sommige gedeel
ten van Europa ondet het oorlogsgewoel vernield, en
vel mogen wij het das als een zegen achten dat
nis vaderland rust en vrede bleef, genieten en dat
>ns Vorstenhuis, waaraan wij door zoovele ban-
,en zijn verbonden, gespaard bleef, met uitzon
lering eener bejaarde princes, die nog op een der
'aatste dagen van het jaar in den koninklijken
grafkelder werd bijgezet.
Bij de algemeene bekendheid der feiten zullen
vij op een en ander geen terugblik slaan.
Men weet het, dat de oorlog nog voortwoedt
dat de kwestie der opgezegde t.ractaten nog han
gende is, en 'tis niet te voorspellen wat uit een
en ander nog in volgende jaren zal voortvloeijen.
Intusschen haken de oorlogvoerende partijen
naar rust en niet waarschijnlijk is het, dat, na het
beëindigen van den Fransch—Pruissischen oorlog,
in den loop van 1871 nieuwe oorlogen zullen
worden gevoerd.
Toch zijn er eenige zwarte stippen aan den ge-
zigteinder en het valt niet te ontkennen dat er
bekommering mag^heersclien omtrent de toekomst
der kleine staten.
Wat heeft de toekomst voor ons arm Nederland
bereid? IJdele vraag! Maar zoo wij al gaarne
de oogen sluiten voor wat van buiten ons dreigen
kan, zoo mogen wij wel dubbel de oogen openen
voor Wat wij binnen ons land zien gebeuren.
Werden in den loop van 1870 gewigtige be
sluiten voor Nederland en zijne Overzeesche be
zittingen genomen, is er op veel goeds te wijzen,
toch zakte nog in den avond des jaars een vrij
zinnig ministerie in een en 'tis alsof de liberale
partij de kracht mist om het bestuur voort te
zetten.
Is de krachtige, de vurige vrijzinnige partij in
Nederlandwaarvan het alleen eene waardige
toekomst verwachten mag en kanverzwakt
Gewisselijk niet maar er is te veel en te wei
nig vuur bij hare leden en langzamerhand is er
eenige afstand ontstaan tusschen de leden eener
partijdie op hunnen weg geen gelijken tred
hielden.
Hetzij zij die vooruit zijn geraakt, wat stilstaan,
hetzij zij die wat trager waren iets .harder gaan
loopen, vurig hopen wij dat in 1871 die 2 deelen
an het geheel weder bij elkaar komen om krach-
ig en sterk te zijn tegenover het aaneengesloten
verbond van hen die, geheel stilstaande, nogtans,
bij de verdeeldheid der andere partij, gereed staan
om den sprong naar 't gezag te wagen. En toch,
er is op dit oogenblik geen ander gezag denkbaar
dan dat der verlichte partij in den lande. Dat
zij lette op de verlammende beweging welke er
thans is ontstaan in den gang barer rigting, dat
zij bedenke dat in hare handen de toekomst van
Nederland ligt en dat zij aan hare roeping ver-
pligt is het oud Nederl. spreekwoord „Eendragt
maakt magt" in beoefening te brengen.
Zouden de liberalen zich langer laten wachten',
om in deze bange positie van ons land, de handen
in een te slaan en met krachtige hand het roer
van den staat aan te grijpen óm het vaartuig we
der in vooruitgaande rigting te brengen? Wij
hopen dateer weinige dagen van het nieuwe
jaar zijn vervlogeneen nieuw bewind in den
goeden geest, een krachtig bewind met vaste
overtuiging, ons vaderland moge redden uit den
treurigen toestand waarin wij thans verkeeren.
En als wij een blik slaan op de stad onzer
inwoning, dan treden wij 1871 niet zonder be
kommering in. Meest waarschijnlijk zal toch dit
jaar ons eenige schreden terugvoeren op den weg
van beschaving en ontwikkeling en veel goeds
dat voor en in 1870 hier was tot stand gekomen,
zal weder worden afgebrokentengevolge van
eene jammerlijke dwaling in geestdrijverij, waar
toe onze burgerij sints eenige jaren is gevoerd.
Terwijl overal een geest van vooruitgang is
ontstaan en heerscht, gaat men iti onze stad weder
den adel van bet geld huldigen en wordt de adel
van den geest op den achtergrond geschoven.
Het vooruitzigt is treurig en toch wanhopen
wij niet. Als wij letten op zoovele goede ver
schijnselen in ons middendat voor en met het
volk wordt gewerktdat het initiatief voor de
verhindering van de ellendige menschenslagting
welke men oorlog noemt, voor Nederland in deze
plaats werd genomen dat zoovelen zich aan de
ontwikkeling der mindere standen laten gelegen
liggen dan zeggen wij„ook in Goes behoort
de toekomst aan onze rigting."
Moge ook tijdelijk de oude liberale partij mag-
teloos zijn tegenover het monsterverbond dat tus
schen Rome en Dordt hier is opgerigtjuist in
dat verbond ligt de kiem tot verlamming van de
orthodoxe magt, en eerlang zal de jeugdige libe
rale partij, die zich krachtig in ons midden vormt,
de aangewezene zijn om onze stad weder te bren
gen en te behouden op de schoone baan van ont
wikkeling en welvaart.
Wij vangen moedig den strijd aan dien wij
ons zien voorbereid, en terwijl wij al onzen lezers
een „goeden moed" en „een gelukkig jaar" toe-
wenschen, noodigen wij onze geestverwanten uit
met ons mede te werken zooveel mogelijk het
te verwachten kwaad schadeloos te maken.
van een iid der Staten van Zeeland op 4 Januarij e. k.
„De heer C. C. van den Bosch heeft beweerd, dat
er geen verbond bestaat of liever aangegaan is tus
schen de roomschen- en de orthodoxen. Wij hebben
te veel eerbied voor het karakter van den heer van
dai Bosch, dan dat wij zulks niet gelooven zouden
en wij komen daarom tot de conclusiedat de
roomschen zich, op raad van den heer Hanlo, on
gevraagd bij de orthodoxen hebben gevoegd.
De heer van den Bosch heeft verder verklaard
dat hg en zijne rigting niet vertegenwoordigd wor
den door de Nieuwe Goessche Courant. Deze courant
vertegenwoordigt dus geene andere rigting dan die
harer redacteuren, dat wil zeggen dat zij, wijl inr.
J. J. Pompe van Meerdervoort bekend staat als tot
de redactie behoorende, alleen zich zeiven aanprijst.
Nu doet zich het verschijnsel voor, dat de N.
G. Ct., dus de hr. Pompeden heer Hanlo steunt
voor lid van den gemeenteraad en dat de heer Hanlo
in zijne secte-club den hr. Pompe steunt als lid der
prov. staten en wij komen dus tot de ontdekking
dat er hier alleen een verbond bestaat tusschen twee
personen die tuk zijn opeen eerebaantje, en nu,
ieder voor den ander, bij de kiezers die daarvan de
dupe zijn, bewerken, dat men niemand anders kiest
dan hen zeiven."
Dit is de zin van eene circulaire heden aan de
kiezers gezonden. Wij kunnen er nu eene reden
bijvoegen waarom vele Roomschen die manoeuvre
bevorderen.. De godsdienst van den hr. Pompe kan
onmogelijk voor de roomschen eene aanbeveling
zijn om hem als lid der prov. staten te kiezen, en
wij hebben dan nu ook vernomen dat de verkie
zing van den hr. Pompe als lid der prov. staten en
van den hr. Hanlo als lid van den gemeenteraad
wordt gesteund door de roomschen, ten einde eene
subsidie voor eene bijzondere roomsche school van
de provincie, of van de gemeente te bekomen.
Maar weten dan de roomseben niet wat de wet
zegt In art. 3 der wet op het lager onderwijs staat:
»aan bijzondere scholen kan van wege de gemeente
»öf de provincie subsidie worden verleend:"
»de aldus gesubsidieerde scholen zijn toegankelijk
voor alle kinderen zonder onderscheid van gods-
dienstige gezindheid."
»het leen 2e lid van art. 23 zijn op die scholen
toepasselijk."
Daar nu lezen wij»het schoolonderwijs wordt,
onder het aanleeren van gepaste en nuttige kun-
»digheden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling
»van de verstandelijke vermogens der kinderen en
»aan hunne opleiding tot alle christelijke en maat-
schappelijke deugden.
De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren
te doen of toe te latenwat strijdig is met den eer-
bied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van
andersdenkenden." En in de 3de alinea-
»Het geven van onderwijs in de godsdienst wordt
overgelaten aan de kerkgenootschappen."
Weten de roomschen dit wel?
Wat zullen zij dus winnen bij eene gesubsidieerde
school, voorondersteld dat de heeren Pompe en Hanlo
hun die kunnen bezorgen
Zij zullen met groote kosten eene school hebben
opgerigt, die volkomen gelijk staat met de tegen
woordige staatsschool. Al zegt men nu ookde
protestanten zullen hunne kinderen toch niet naar
eene roomsche school zenden zoo kan dit toch
plaats hebben en mogen zij niet geweerd worden;
maar al is er geen enkel protestantsch of andere
dan roomsche kinderen op die school, dan nog ver
biedt art. 23 dat er iets betreffende bet kerkge
nootschap wordt geleerd.
De roomschen hebben dus geen het minste belang
bij de verkiezing van mr. Pompe tot lid der prov.
staten en wij komen dus weder tot het resultaat
dat de onderlinge aanbeveling der heeren Pompe
en Hanlo alleen persoonlijke eer bedoelt en dat de
kiezers aardig bij den neus worden genomen.
In het no. der N. G. Ct. van 30 Dee. jl. wordt
weder geschermd met de woorden: koning, vader
land en godsdienst. Maar als wij nu door de op
heldering van den hr. v. d. Bosch weten dat in
de N. G. Ct. de heer Pompe zich zeiven aanbe
veelt, dan weten wij tevens wat wij van die groote
woorden hebben te denken.
Heel naïf zegt hij tot hent die den hr. Dominicus
en mr. van fitters hebben gestemd wij kunnen
niet allen tegelijk lid der staten worden, eerst ik,
dan zij. Maar als wij ons herinneren dat reeds
vroeger de voorstanders van den heer Dominicus
op dezelfde wijze zijn gepaaid en daarbij nu ietten
op de schandelijke loslating van den heer Vervenne
(om den hr. Hanlo wederkeerig de dienst eener
aanbeveling te kunnen doen) dan weten wij wat
wij van de beloften der N. G. Ct. hebben te den
ken en dan springt het te meer in het oog dat
het haren redacteur alleen te doen is om eigene
eer en dat zijne beloften geen het minste vertrou
wen verdienen.
Stelt men daar tegenover de eervolle handelin!