1870. M» 89.
Dingsdag 1 November,
jaargang.
ste
INVOER VAN GEKALKT HAAR enz.
BINNENLANDSCHE BERICTEM.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p.p. ƒ1.90. Afzonderlijke
nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
Bij dit ïiominer behoort een bijvoegsel.
DE BURGEMEESTER van GOES, brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat de invoer van buiten land*,
van gekalkt haar, zoomede van gewasschen of
zoogenaamde hlootwol en gedroogde hui
den, niet bedoeld is in het Koninklijk Besluit van den
20 September jl. (Stbl. no. 163) en dat deze voorwerpen
mitsdien vrijelijk kunnen worden in- eu doorgevoerd.
Goes, den 29 October 1870.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
Posterijen.
De directeur van het postkantoor te Goes, verwittigt het
Ïiubliek, dat het vertrek der brievenmalen, naar Neder-
andsch-Oost-Indië geregeld is als volgt
Via Brindisides vrijdags om de veertien dagen, te be
ginnen met Vrijdag den 4 November aanstaande, per trein
van 6 uur 23 minuten des morgens naar Rozendaal.
Via Triest des Woensdags om de veertien dagen te be
ginnen met Woensdag 2 November aanstaande, per trein
van 6 uur 23 minuten des morgens naar Rozendaal.
Via Marseille des Dingsdags om de vier weken, te begin
nen met Dingsdag den 22 November aanstaande, per trein
van 6 uur 18 minuten 's avonds.
De directeur van het postkantoor te Goes,
Goes31 Oct. 1870. MEIJLINK.
'sGravenhage 29 October.
Er vertoonen zich zwarte stippen aan den ho
rizont, nog onlangs zoo schitterend van het prach
tigste noorderlicht. Naauwelijks was vernomen dat
onze minister van buitenlandsche zaken, of
schoon zichnaar aanleiding van het afdeelings-
verslag over zijn begrootings-hoofdstukniet kun
nende beklagen over de afkeuring van zijn beleid
door een eeuigzins beduidend getal leden, het
plan had om zijne portefeuille neder te leggen,
terwijl van meer dan eene zijde ook aan het
langer ministerieel leven van den heer van Lilaar
ernstig getwijfeld werd, of het gerucht komt in
omloop en wel van eene zijde, die op dat punt
goed ingelicht kan zijndat ook de heer de Waal,
des ministeriëlen levens zat, besloten zou hebben
wegens redenen van gezondheid den scepter over
Insulinde los te laten. Voeg daarbij het onge
hoord bar verslag over de begrouting van oorlog
en het gansch niet goedkeurend oordeel over de
opportuniteit althans van het voorstel tot inkom
sten-belasting, aan welks beginsel de heer van Bosse
zijn staan of vallen heeft verbonden, en men heeft,
bijna eene geheele ministeriële crisis in 'tverschiet,
waartoe waarschijnlijk het aanstaande begrootings-
debat het strijdveld zal leveren. Ik wil nu niet
meer waarde aan de loopende geruchten hechten
als die, in verband beschouwd tot andere aan de
juistheid tegenovergestelde feiten of verschijnselen,
waardig zijnmaar ik meen toch te mogen con
stateren dat er volstrekt malaise heerscht zoowel
in den boezem van het kabinet als bij zijne nog
trouwe geestverwanten of wantrouwende vrienden
van gisteren, die nu nog eenigermateneutraal met
verklaarde antipathie het half en half bijstaan om
morgen welligt zijne openbare vijanden te zijn.
Van waar dat verschijnsel en welke zullen de ver
moedelijke gevolgen en oplossing er van zijn?
Het verschijnsel heeft m. i. geene andere oor
zaak dan de voortwoekering der ongelukkige kwaal
die in het begin en het midden van 1866 de aan
eengesloten liberale partij uit elkander scheurde;
daardoor zelfs den uitslag der eerste kamer-ont
binding hoogst precair en die van de tweede veel
minder zegevierend maakte als bij wijze aaneenslui
ting van de magtige liberale rigting, het geval had
kunnen zijn. Voegt men daar nu nog bij, dat onge
lukkig op het koloniaal gebied, het uiteenloopende
der deukwijze, het streven der meer geavanceerden
een bepaald karakti heeft aangenomen, zich uitende
niet enkel in woc den maar ook in daden, dan
is het -niet te verwonderen dat zoowel in de kamer
als in 't kabinet dat toch in de kanier eene be
paalde meerderheid moet hebben, onzekerheid,
aarzeling, weifelmoedigheid en onvastheid ontstaan,
die den een ligtelijk yoert tot mistroostigen terug
tred, den ander leidt tot eene afwachtende hou
ding, een derde het oog doet vestigen op de be
vrediging tot zekere hoogte, althans tot het rekening
houden met de eischen der politieke tegenpartij.
En zóó moet, dunkt mij, een toestand van malaise
en botsing geboren worden, die welligt niet vreemd
is aan de geruchten en verschijnselen hierboven
als zwarte stippen aan den ministerieëlen horizont
aangeduid. Nu zal men welligt zeggen, dat toch
nog voor een paar dagen geleden per slot van
rekening de hoofdstukken der O. I. begrooting zijn
aangenomendeels met eene niet onbeduidende
deels zelfs met eene overgroote meerderheid. Toe
gestemd, maar wat daaraan voorafgegaan is, heeft
eene even zoo groote beteekenis. en breekt er de
kracht van. Toen de minister van koloniën de
ten vorige jare bij wijze van crediet verstrekking
toegelaten organisatie van de departementen van
burgerlijk beheer, thans op nieuw op de begrooting
bragt, werd hij daarin tegengewerkt door een deel
der liberale partij, en toen hij zeide dat als men
op die wijze het eene jaar onthoudt wat hem het
vorige in beginsel is toegestaan (niet als memorie post
maar met de uitgetrokken som er naast) dan wordt
mij het regeren onmogelijk, toen heeft de kamer
met 34 tegen 33, dus slechts met 1 enkele stem
meerderheidden betrokken post aangenomen
nadat nog de heer Sloet, de schaal heeft doen om
slaan door zijne aanvankelijke toezegging aan den
heer Lenting om hem te helpen in het schrappen
der uitgetrokken som, nu terug te nemen en voor
het artikel te stemmen. Eu toch waren er nog
minstens zes leden van de liberale partij aan de
zijde der conservatief-clericale combinatie, die steeds
op de loer ligt en zich bij eiken tegenstand aan
sluit. Is dat nu een votum, waaruit een minister
kracht kan putten, of geeft het een maatstaf tot
rigtige beoordeeling van de verhouding der par
tijen Sterker nog. De door den minister voorge
dragen hervorming van het Preanger-stelsel, waar
over ik in eenige vorige brieven de waarde heb
uiteengezet, was van oneindig grooter gewigt dan
de beslissing zoo even aangeduid, die dan toch meer
van administratieven aard was. Men zou zeggen
dat al de liberale leden den minister in dat streven
krachtig moesten ter zijde staan en dat alleen de
bekende coalitie in de oppositie moest zijn. Niet
alzoobij deze gewigtige beslissing, met hand en
tand door de conservatieven bestreden, staan een
vijftal leden bij de stemming aan de zijde der
laatsten, terwijl nog twee de stemming ontliepen,
althans zij hadden kort voor dat tijdstip de ver
gadering verlaten.
De stemming had dus kunnen zijn 40 41
tegen 31, en de vorige 38 tegen 27, terwijl nu
twee liberale maatregelen er met 1 of 2 stemmen
doorgesleept werden. Zoo ontwaart men bij de
stemming over het amendement Mirandolle om het
koffijloon in de Preangerin eens op 13,te
brengen (een amendement dat de minister bestreed
ook met het oog op de reeds verstrekte magtiging
aan den gouverneur-generaal, om wanneer hij denkt
dat'dit noodig is, dadelijk 13,te betalen)
eene in 't oog loopende verdeeldheid onder de
liberalen, en wel zóó, dat niet minder dan 15
zich tegen het amendement verklaren, waardoor
het met 37 tegen 29 wordt verworpen.
Waar is daarin nu eenige bepaalde rigting te
onderkennen, waar eenige leidraad hetzij voor den
bestaanden of toekomstigen minister? Ik wil nu
die voorbeelden niet verder uitwerken of aanvul
len; misschien zijn het meesters-tukken van po
litiek overleg, voor mij onbegrijpelijkmaar wijs
ten slotte nog op de aanneming even voor de stem
mingen over de begrooting van eene vrij scherp
gemotiveerde motie van den^heer Mirandolle tot
verzoek om schriftelijke inlichting in de zaak van
den door den gouv.-gen. ontslagen raadsheer An
gelbeek, nadat de minister verklaard had niet eens
in het bezit van de stukken te zijn, omdat die
berusten bij den rijks-advocaat die ze gebruikt
bij het tegen den minister aangebragt proces bij
den Hoogen-Raad door genoemden raadsheer.
Deze motie, uitgegaan van een der meest ge
avanceerd liberalen op koloniaal gebied en dade
lijk gesteund door de conservatieven, werd met
35 tegen 22 stemmen aangenomen.
Ik geloof, dat deze daadzaken het gewigt van
de daarna gevolgde aanneming der O. I. begroo
ting veel vermindert; dat het allermoeijelijkst wordt
het liberaal kompas in zijne afwijkingen te vol
gen en dat een en ander zeer zeker mede bij
draagt tot de waarschijnlijkheid der geruchten
over ministeriële wijzigingen. Dat een minister
onder dergelijke omstandigheden, die zich ook bij
de agrarische en suikerwet geopenbaard hebben,
als 't ware huiverig wordt, om flinke doortastende^
maatregelen te nemen, wie zal het betwijfelen,
en van daar welligt het verschijnsel, dat het besluit
tot uitvoering dier agrarische wet in minder milden
en ruimen geest is uitgevallen als velen, waaronder
ik mij blijkens vorige brieven zeer zeker mag
rangschikkenverwachtten. Ware er eene vast-
aangesloten, in de hoofdzaken gelijkdenkende en
werkende koloniaal liberale partij (desnoods na
overleg en toenadering omtrent kardinale punten),
de weg was voor elk minister in een liberaal ka
binet afgebakend. Maar, waar onderlinge ver
deeldheid heerscht en het minst geavanceerde ge
deelte zich van de geavanceerden afscheidt en
omgekeerd, om zich (en dat kan bij stemmingen
met voor en tegen niet anders) bij de conservatieve
portefeuille-coalitie aantesluiten, althans hare op
positie quand-même te versterken en soms de over
winning te verschaffen, daar werpe men de
schuld van stilstand, weifeling, aarzeling en be
sluiteloosheid niet enkel op minister of ministerie,
maar ook voor het grootste gedeelte op de hou
ding en verhouding der eigen partijdie zelve in
twee deelen van ongelijke getalsterkte gesplitst,
nu eens bij gedeelten chasser a droit of chasser a
gauche maakt. Moeten nu niet de wetten zeiven
datzelfde hybridisch karakter dragen en wordt
daardoor niet in staatsbestuur en wetgeving lave
ren het toppunt van stuurmanskunst en staats
manswijsheid? Men betreure dat en neme het ter
harte bij de aanstaande periodieke verkiezingen
maar men zij regtvaardig genoeg om de schuld
niet op één hoofd te laten drukken, of als een
maal de vijand zegeviert, ongegronde treurliederen
aanteheffen.
GOES, 31 October 1870.
STATEN-GENE RAAL.
Uit het voorloopig verslag van de afdeelingen
der tweede kamer over de begrooting voor de staats
spoorwegen dienst 1871, zien wij dat men terug
is gekomen op het verlangen, dat waar de spoorweg
het kanaal van Zuid-Beveland snijdtbij de daar
reeds aanwezige halte voor personen ook eene aanleg
en opladingsplaats voor goederen mogt worden ge
maakt. Er zou daar, ook van de naburige eilanden,
een vrij aanmerkelijke aanvoer van goederen plaats
hebben dielangs den spoorweg verzonden de
opbrengst daarvan zouden doen klimmen, terwijl