1870. JV? 84. Vrijdag 14 October. 57s"' jaargang.
I100GERE BURGERSCHOOL VOOR MEISJES.
mm ami ■ni,^Lj»oao06eijj-. ~-u,*v' —a*
GOEMHE
COUSWT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p.p. ƒ1.90. Afzonderlijke
nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden it 15 e. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1,
Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
j-ll
ii.
Sedert wij in ons nummer van 2-3 Septr. ons
eerste artikel schreven over de Hoogere Burger
school voor meisjes, is de raming der kosten van
op- en inrigting dier school publiek geworden en
zijn wij dus thans in staat ook omtrent dit punt
met volledige kennis van zaken te spreken en
aan te toonen, dat wij, die kosten op één a twee
duizend gulden begrootende, al zeer nabij aan het
werkelijke cijfer zijn gekomen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zoo als het in de zitting van den 23 Septem
ber 11. aan den Raad is ingediend, is tweeledig.
Volgens het eerste plan, zouden de kosten van
verbouwing bedragen1162,—
Voor schoolmeubelen enz. zou be-
noodigd zijn- 312,—
Te zamen 1171,
Ter vergrooting van de bewaar
school, zou hierbij komen eene uit
gaaf ad- 636,
Geheele uitgaaf 2110,
Ofschoon bij uitvoering van dit plan de inrig
ting der meisjesschool voldoende zoude zijn tot
stand te brengen, is het niet te ontkennen, dat
de armen-bewaarschool, die dringend behoefte
aan meerdere ruimte heeft, hier door slechts
weinig gebaat zoude zijn, dewijl er slechts ruimte
voor 20 kinderen door verkregen zoude worden.
Daarom hebben Burgemeester en
Wethouders nog een tweede plan in
gediend, volgens hetwelk vooi de
meisjesschool zoude benoodigd zijn 857,
Voor de bewaarschool- 2275,
Totaal f~l 132^
Volgens dit plan, zou op de bewaarschool plaats
voor 60 kinderen gewonnen worden en dus de
gemeente voor geruimen tijd van de zorg voor
dit onderwerp zijn ontheven.
In de onderstelling, dat de Raad aan dit duurste
plan zijne goedkeuring schenkt, dan zou voor
ruim ƒ3000,niet alleen de meisjesschool be
hoorlijk ingerigt, maar tevens ook de bewaar
school belangrijk vergroot en verbeterd zijn.
Volgens de begrooting van den bouwmeester
zou hiervan omstreeks één vierde ten laste der
meisjesschool komen en drie vierde voor de be
waarschool benoodigd zijn. Doch laat ons
aannemen, dat ieder dier twee inrigtingen voor
de helft in de vereischte som betrokken is, dan
bereikt men nog niet het cijfer van ƒ1600,
voor d§ inrigting van de meisjesschool. Het blijkt
dus, dat inderdaad de kosten van op- en inrig
ting geen belangrijk bezwaar opleveren en
dat de uitgaaf zeer gemakkelijk kan geschie
den, zonder buitengewone finantiele maatregelen,
wanneer de Raad zich mét ons denkbeeld ver-
eenigt om van het goede slot der rekening over
1869 dat bijna ƒ6000,bedraagt, het vereischte
bedrag op de begrooting voor 1871 overtebrengen.
Doch bij dit alles verlieze men bovendien niet
uit het oog, dat volgens het meermalen aange
haalde rapport van Burgemeester en Wethouders
de meisjesschool, indien zij bleef wat zij nu is,
namelijk eene school voor meer uitgebreid lager
onderwijs, in allen gevalle eene uitgaaf van 994,
zoude vorderen om haar in behoorlijken staat
te brengen. Neemt men daarbij in aanmerking,
dat bij deze uitgaaf niets voor de bewaarschool
wordt besteed en die kosten dan binnen zeer
korten tijd bovendien moeten gemaakt worden,
dan blijkt, dat het bij slot van rekening nog
voordeeliger uitkomt om de school interigten tot
eene school voor middelbaar onderwijs, dan tot
eene goede school voor meer uitgebreid lager
onderwijs.
En ten blijke, dat de vergrooting der bewaar
school niet lang meer kan worden uitgesteld, kan
dienen, dat volgens het rapport van Burgemeester
en Wethouders, thans in de bewaarschool slechts
behoorlijke plaats is voor 198 kinderenterwijl
er echter 234 geborgen worden. Zijn wij wel
ondërrigt, dan is dit cijfer, sedert de laatste aan
gifte weder belangrijk gestegen, zoodat er nu
30 of 40 plaatsen tekort komen.
Wij achten de finantiele kwestie hiermede vol
doende toegelicht; in ons volgend nommer be
spreken wij de paedagogische.
Het tijdstip is aangebroken waarop wij ter
voltooijiug onzer spoorwegen moeten leenen, en
dat de Indische baten niet meer voldoende zijn
om het te kort op de Nederlandsche begrooting te
dekken.
Dat tijdstip was voor ieder die wat verder
ziet dan het oogenblik waarin hij leeft, lang te
voorzien geweest.
Het disponeren toch over vaste baten in eene
verre toekomst moest eindelijk dit gevolg hebben.
Zal de toestand van het oogenblik Neder
land wakker schudden uüf den zaligen dommel
waarin het nopens de finantiën van het land
was geraakt?
Terwijl jaren lang de Indische baten werden
aangewend om Nederland met een net van spoor
wegen en andere groote werken van algemeen
nut als te overdekken, werd voorbijgezien, dat
Java, wilde het in staat blijven om te geven,
zelf aan zoovele zaken behoefte had en het kind
werd onoordeelkundig geëxploiteerd ten behoeve
van de moeder.
Een natuurlijk gevolg was dat het kind, Java,
begon te kwijnen, tot er meer en meer stemmen
zich verhieven om het onbillijke en onhoudbare
daarvan aan te toonen.
En nu het ontwaakte Nederlandsche geweten,
welligt nog eenigzins gedreven door den schrillen
kreet van het eigenbelang er toe is overgegaan
om de regtmatigheid van Java's eischen te er-
i kennen, om een klein gedeelte van Java's op
brengst voor Java's eigene behoeften te bestem
men, nu blijkt het dat Nederland zich geheel van
de Inlandsche baten afhankelijk heeft gemaakt.
Zal men nu inzien dat men vroeger te veel
op die Indische baten heeft gerekend en vergat
dat de melkkoe eens zou opdroogen, terwijl men
in gebreke bleef om tijdig nieuwe, betereen
eerlijker bronnen van inkomsten te scheppen?
Want afgescheiden van datgene wat in de
laatste jaren meer dan vroeger voor Java is
gedaan vloeijen de oude bronnen uit het kul
tuurstelsel ontstaan, niet meer zoo rijk als vroeger.
En zoo al vroeger het zedelijk gevoel van Ne
derland niet sterk genoeg was om een einde te
maken aan een stelsel dat op dwang en onder
drukking was gegrond, en indien het kultuurstelsel
als handelszaak beschouwd eenigzins te verde
digen en houdbaar was, dan blijkt het nu toch dat
het te veel aan wisselvalligheden is blootgesteld
om voor een Staat een duurzame bron van vaste
inkomsten te kunnen zijn.
.Gewis het oogenblik is leerzaam voor alle
partijen
Voor vele liberalen omdat zij niet meer heb
ben durven doortasten,
Voor de conservatieven inzonderheid omdat hunne
verregaande oppositie tegen alle gezonde veran
dering in Indie den liberalen in hun nuttig streven
heeft belemmerd.
Het spreekt van zelf dat nu liberalen en con
servatieven elkander de schuld willen geven, maar
als men onbevangen oordeelt en nagaat, dat gedu
rende eene reeks van jaren liberale en conservatieve
ministeriën elkander, even als de figuren in eene
kaleidoskoop, hebben afgewisseld, dat het kultuur
stelsel gaandeweg is verminderd en achteruitgegaan
en dat ieder ministerie, van welke kleur ook, zich
wanhopig aan koffij en suiker heeft vastgeklemd,
dan is het duidelijk dat het stelsel zich zeiven
langzamerhand doodt.
En kan het wel anders waar een stelsel op
zulke onvaste gen onredelijke grondslagen rust?
Wij behooren tot hen die het billijk achten
dat het moederland voordeel geniet van zijne
koloniënte eerder omdat er beweerd wordt
dat vroeger de schuld van Indie door het moe
derland is gedragen. Maar wij belmoren niet tot
hendie het kultuurstelsel beschouwen als de
regtmatige en solide wijze om dat voordeel te
verkrijgen en te behouden.
Men moge zeggen zooveel als men wil over
de zorg, die daardoor de regering op de werkzaam
heid van den inlander uitoefent, zoodra die zorg
bestaat in dwang tot werken tegen onvoldoende
betaling en dus in strijd is met art. 56 van het
regerings-reglement, dan moeten wij zeggen: het
stelsel deugt niet.
Ook wane men nietdat de Javaan zelf er mede
ingenomen is en dat daar waar het kultuurstelsel
bestaatde welvaart grooter zou zijn. Neen
wij weten het en hebben het geziendat de wel
vaart zich juist daar het krachtigst ontwikkelt
waar de vrije arbeid het onbelemmerdst heerseht
en dat de inlander slechts noode zijnen gedwon
gen togt naar de kofiijtuinen en de suikerrietvel
den aanvaardt.
De thans voorgestelde leening achten wij een
gelukkig verschijnsel voor Indie.
Nu toch kan men verwachten dat de noodza
kelijkheid de conservatieven zal bewegen niet
langer oppositie te voeren tegen de maatregelen
die er genomen moeten worden om in Indië
andere en eerlijker en solieder middelen van in
komst te scheppen.
De leening zelve, alleen geschiedende voor groote
werken van algemeen nut, terwijl overigens de
middelen slechts een klein tekort op de gewone
uitgaven van den staat aantoonenbehoeft niet
zoo zwaar getild te worden als sommigen gaarne
willen doen voorkomen.
Voorloopig drukt toch alleen de rentelast op
den staat en die rente is voor de nieuwe leening
zeer gering, terwijl het te verwachten is dat de
meerdere opbrengst der spoorwegen aan die uit
gaaf te gemoet zal komen.
En bovendien die de lusten verlangt, moet
ook wat voor de lasten over hebben.
Maar nog altijd is bij de gewone inkomsten
eene bijdrage van tien millioen uit Indië gere
kend en het is dat cijfer dat ons bezorgdheid wekt.
Bij min gunstigen uitslag toch of bij dalende
prijzen der producten loopt onze staats-huishou-
ding onmiddelijk gevaar.
Het evenwigt tusschen de uitgaven en inkom
sten wordt dan sterker verbroken en meerdere
belastingen zullen het Nederlandsche volk moeten
worden opgelegd.
Wij achten het oogenblik van grooten en fei
len strijd over de redding van onzen finanti-
elen toestand aangebroken, en op zulk tijdstip
laten wij in het midden het al of niet billijke
dat de Indische millioenen zijn gebruikt om in
Nederland groote werken aan te leggen, terwijl
Java zelf aan zoovele zaken behoefte had. Ook
wenschen wij niet na te gaan welk ministerie
den grootsten schok aan ons iinantie-wezen heeft
toegebragt.
Zeker is wel het allerminst de tegenwoordige
minister van finantiën hard te vallen. Deze mi
nister toch heeft bij de indiening der begrooting
de zaken zoo duidelijk voorgesteld, dat ieder den
toestand van 's lands finantiën kan nagaan. Maar
bovendien deze minister moet uitvoeren de wet
ten door vroegere ministers en volksvertegenwoor
digers in het leven geroepen en zoo nu daarvoor
de middelen gaan ontbreken, aan wien de schuld?
Er moet thans beoordeeld worden
of men de Nederlanders zwaarder belastingen
zal opleggen
of men ons defensie-wezen en andere weelderig
opgevoerde uitgaven kan bekrimpen, dan wel of
men, door eene verandering van onze inkomsten