1870. JV* 55.
Dingsdag 5 July.
57ste jaargang.
MIDDELBAAR-ONDERWIJS.
BEKENDMAKINGEN.
van het Gemeente-bestuur.
MIDDELBAAR ONDERWIJS.
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,75fr. p. p. ƒ1.90. Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
COURANT
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1G regels it 1,-
Dicnst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wensclit opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, bren
gen ter kennis van belanghebbenden, dat de
Overgangs-Examens
der leerlingen aan de Hooge Burgerschool van den loopenden
cursus in het openbaar zullen gehouden worden op Don
derdag, Vrijdag en Zaturdag den 1415'" en 16'"
Julij aanstaande, telkens vain 9 tot 3 ure terwijl op Woens
dag den 13 Julij des avonds van 68 ure eene openbare
LES in de gymnastiek zal worden gegeven.
Zij noodigen de ouders der leerlingen en andere belang
stellenden dringend tot bijwoning van een en ander uit.
Goes, den 2 Julij 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
maken bekend, dat de Commissie van toezigt op de scholen
voor middelbaar onderwijs in deze gemeente op Woensdag
den 24 Augustus 1870, des middags van 12 tot 1 ure, in
haar lokaal bij de school eene ZITTING zal houden tot het
inschrijven van jongelieden, die voor het
leerjaar 18ÏÖ18J1 als leerlingen op de
Hoogere Burgerschool of Burger-avond
school irenschen te worden toegelaten
waarbij van de leerlingen, die buiten de gemeente geboren
en gevaccineerd zijn, de overlegging eener geboorte-akte
en bewijs van ondergane inenting of natuurlijke kinder
ziekte zal "worden gevorderd;
dat voor al de ingeschrevenen een examen van toelating
zal worden gehouden, in plaats van op den 12 September
zooals vroeger was bepaald en aangekondigd, op Maandag
den 29 Augustus 1870 en dat de LESSEN op de beide inrig-
tingen zullen aanvangen mede op Maandag den 29 Augus
tus 1870.
Goes, den 2 Julij 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
DE 'sGRAVENPOLDERSCHE STRAATWEG.
De menigte vriendelijke en onvriendelijke inter-
pellatien, hangende het geschil tusschen Gedeputeerde
Staten van Zeeland en het gemeente-bestuur van
Kloetinge over het onderhoud van den 'sGravenpol-
derschen straatweg, ter zake van den treurigen toe
stand van dien weg tot mij gerigtheeft mij op het
denkbeeld gebragtdat eenige mededeelingen om
trent die zaak thans door den koning beslist, voor
uwe lezers niet onbelangrijk zouden zijn. Ik wensch
u daarom het onderstaande kort verslag, ter opne
ming in uwe courant, aantebieden.
In December 1868 kwam het gemeente-bestuur
naar aanleiding van een schrijven van den heer com
missaris des konings in Zeeland tot de overtuiging,
dat de weg van den tol naar 'sGravenpolder niet
tot de gemeente-wegen behoort, maar tot de groote
rijks-wegen der 2e klasse waarvan het onderhoud
bij kon. besluit van 13 Maart 1821, n°. 3, aan de
staten der provinciën is opgedragen met uitzonde
ring nogtans van die wegen van de aangeduide soort,
die vroeger ten laste van gemeenten, corporatien of
particulieren waren geweest.
Het onderhoud vau den 'sGravenpolderschen straat
weg, tijdens de uitvaardiging van gemeld koninklijk
besluit berustende bij het Middel van straat- en
zandwegen in Zuid-Beveland, bleef dit collegie dien
tengevolge daarmede belasttot dat liet zich ultimo
December 1865 ontbond.
Met het oog op die voorgenomen ontbinding, rigt-
ten Ged. Staten reeds den 31 Maart 1865 eene cir
culaire tot de gemeente-besturen in Zuid-Beveland
om hen onder andere onder 'toog te brengen, dat ten
gevolge daarvan voor het onderhoud der wegen, waarin
van wege het Middel moest worden voorzien, dooi
de gemeente-besturen zou behooren te worden gezorgd.
Gedeputeerde Staten maakten daarbij geene onder
scheiding tusschen de gemeente-wegen en de groote
wegenmaar stelden de zaak aldus voor, alsof van
zelve de taak van het Middel door de gemeenten
moest worden overgenomen.
Het bestuur van Kloetinge destijds met den aard en
de kwalificatie van den weg naar 'sGravenpolder
onbekend, nam dien weg te gelijk met de gemeente
wegen in onderhoud en ging daarmede voort tot dat
een, naar aanleiding van den hierboven aangehaalden
brief van den commissaris des konings, ingesteld on
derzoek tot de ontdekking leidde dat die weg niet
aan de gemeente maar aaS de provincie in onder
houd behoorde. Aan den commissaris des konings
werd daarvan bij brief van 13 December 1868 mede-
deeling gedaan en tevens te kennen gegeven dat
het gemeente-bestuur van Kloetinge zich voor liet
vervolg van het onderhoud van dien weg ontheven
beschouwde.
Gcruimen tijd hoorde men te Kloetinge niets van
de zaak. Eerst 15 April 1869 ontving het gemeente
bestuur een schrijven van Ged. Staten waarbij de
stelling in 'tbreede werd verdedigd, dat de gemeente
Kloetinge wel degelijk met het onderhoud van den
bedoelden weg belast was.
Bij brief van 8 Junij 1869 werd dit schrijven door
burgemeester en wethouders van Kloetinge beant
woord met het betoog, dat volgens de gemeente-wet
alleen gemeentewegen ten laste der gemeenten komen
en dat de onderwerpelijke weg, als zijnde een groote
weg der 2e klasse, onder die cathegorie niet was te
begrijpenwaarna Ged. Staten bij schrijven van
6 Aug. 1869 nog te kennen gaven dat zij door de
aangevoerde redenen niet waren overtuigd en geene
aanleiding hadden gevonden om terug te komen van
de zienswijze door hen vroeger medegedeeld.
In dezen stand der zaak had men mogen verwach
ten dat Gedeputeerde Staten, in den bestaanden toe
stand niet kunnende of willende berusten, het geschil
over de onderhoudspligtjgheid van den weg ter be
slissing aan de bevoegde autoriteit zouden hebben
onderworpen. Zij verkozen echter eenen anderen
weg in te slaan namelijk om door middel van de
gemeente-begrooting hun gevoelen door te drijven.
En zoo verscheen dan het Provinciaal blad no. 11
van dit jaar, waarin werd openbaar gemaakt hun be
sluit van 28 Januarij 1870 no. 3, strekkende om'de
begrooting der gemeente Kloetinge voorliet jaar 1870
in dier voege te wijzigendat daarop eene som
van ƒ150,voor onderhoud van den straatweg
naar 's Gravenpolder gebragt, en de post voor on
voorziene uitgaven met gelijk bedrag verminderd
werd, waarvoor dientengevolge slechts 9,49 be
schikbaar blééf.
Daar het „onmogelijk was met zoo luttele som voor
onvoorziene uitgaven den dienst van 18 70 in te gaan,
voorzag de gemeenteraad van Kloetinge zich tegen
dat besluit in beroep bij den koning.
In overeenstemming met het advies van den raad
van state en de zoo schriftelijk als mondeling bij
dat collegie namens Kloetinge aangevoerde gronden,
werd bij koninklijk besluit van den 14 Junij 1870
no. 18 het besluit van Gedeputeerde Staten van
Zeeland van 28 Januarij 1870 no. 3 vernietigd en
de begrooting der gemeente Kloetinge voor 1870
goedgekeurd, zooals die door den gemeenteraad was
vastgesteld.
De voornaamste motieven van dit koninklijk be
sluit zijn dat directeuren van het Middel benoemd
werden, deels door de gemeente Goes, deels dooi
de ambachtsheeren van het eiland, zonder dat de
gemeente Kloetinge daarin werd gekend en zij
hun beheer voerden, geheel buiten het bestuur dei-
genoemde gemeente omdat alzoo de zorg voor de
instandhouding van dien weg, volgens de bestaande
verordeningen steeds aan anderen dan aan het ge
meentebestuur van Kloetinge is opgedragen geweest,
en de kosten van die zorg alzoo niet behooren tot
die bij art. 205£ der gemeentewet bedoeld;
dat wel de genoemde directie met uit». Decem
ber 1865 zich heeft ontbonden, maar dat deze enkele
daad de gemeente niet kan belasten met de zorg
voor de instandhouding van een grooten weg dei-
tweede klasse, die, bij gebreke van andere onder-
houdpligtigen, volgens het koninklijk besluit van 13
Maart 1821 op de Staten der provinciën rust; on
dat ook de artt. 230 en 231 der gemeentewet het
onderhoud van meergemelden weg niet aan de ge
meente Kloetinge opleggen, daar die artikelen tot
een gemeentelast verklaren het onderhoud van de
aan de gemeente behoorende wegen, terwijl de weg
in geschil aan de nu ontbonden directie heeft toe
behoord, die daarover ook, na bekomen magtiging
van Gedeputeerde Staten, bij openbare veiling heeft
beschikt.
Bedrieg ik mij niet, dan is door deze koninklijke be
slissing, te gelijk met het besluit der Ged. Staten tevens
vernietigd het veroordeelend vonnis door //een stem-
//gerechtigd ingelande van den polder: Breede wate-
//ring bewesten Yerseke" tegen het gemeentebestuur
van Kloetinge ter zake van den slechten staat van
den bedoelden weg geveld en in de Goessclie Courant
van 28 December 1869 no. 103 openbaar gemaakt.
De voorbarige quibus, die destijds, blijkbaar zon
der eenige kennis van zaken, zijn hoog wijs oordeel
uitsprak, zal misschien door de mededeeling van het
bovenstaande tot de overtuiging komen, dat het
nog zoo groot een ongeluk voor eene gemeente
niet is, een /,boerschen" burgemeester te hebben
van de soort als het geachte hoofd der gemeente
Kloetinge, en ik geef hem ten slotte gaarne de vraag
in overweging, wat in het algemeen voor eene ge
meente wenschelijker is eenen burgemeester te be
zitten, die, de //boerschheid" zoo verre drijft om in
het belang der gemeente, desnoods, het misnoegen
van hooger geplaatste ambtenaren en de aanmer
kingen van het publiek te trotseren, dan eenen, die,
ofschoon naar uiterlijke vormen en kleeding niet tot
de //boeren" behoorendeaan een vriendelijken
handdruk van den Commissaris des Konings, gewig-
tige aan zijne zorgen toevertrouwde belangen opof
fert. En voor het geval hij den ellendigen staat,
waarin de 's Gravenpoldersche straatweg verkeert
mogt blijven toeschrijven aan de //boerschheid" van
hen, die voor het onderhoud verpligt waren te zor
gen, dan zal hij althans uit het bovenmedegedeelde
hebben geleerd, tot wie hij in het vervolg die wel
willende kwalificatie kan rigten en dat zij door hem
geheel ten onregte aan het bestuur van Kloetinge
is geadresseerd.
Iv.
GOES, 4 Julij 1870.
De tweede kamer heeft in hare zittingen van
Vrijdag en Zaturdag eenige kleine wets-ontwerpen
behandeld en is daarna op reges uiteengegaan. Men
verwacht dat de kamer nog eene bijeenkomst in dit
zittingjaar zal houden en wel in het laatst der nu
ingetreden maand Julij.
Het ontwerp tot afkoopbaarstelling der tienden
verklaart alle vóór de invoering van het burgerlijk
wetboek gevestigde sehuldpligtigheid van tienden
qjkoopbaar. De vordering tot afkoop kan zoowel
door den heffer als door den pligtige worden ge
vorderd alzoo het beginsel van wederkeerigheid,
welk beginsel zich ook uitstrekt tot de zooge
naamde bloktienden. De pligtige heeft, indien de
heffer afkoop vordert, de keus om óf den prijs
dadelijk te voldoen, óf den heffer hypotheek te
geven op het goed, waarvan de sehuldpligtigheid
is afgekocht.
Van den afkoopprijs, rentende vijf ten honderd
'sjaars, te rekenen van den dag dat de tiend het
laatst is verschuldigd geweest, kan volgens art. 10
de voormalige tiendkeffer, thans schuldeischer van
eene bepaalde door hypotheek verzekerde geldsom
gedurende de eerste tien jaren, bij behoorlijke be
taling der renten, geene aflossing vorderen. Na
dien tijd moet telken jare slechts één tiende der
schuld worden voldaan, terwijl langere termijnen
bij overeenkomst tusschen heffer en pligtige alleen
dan kunnen worden bepaald, wanneer vroeger in
geschreven hypotheekhouders daarin hebben toege
stemd voor hen toch is het van veel belang, dat
de inschrijving ten behoeve van den heffer, aan
welke de voorrang boven hunne hypotheken is toe
gekend, weder verdwijne binnen den tijd door de
wet bepaald. Door deze regeling, die voorzeker aan
den pligtige geen grooten last oplegt, maar hem
integendeel onmiddellijk van het groote bezwaar
der tienden ontheft, dit namelijk dat naarmate hij