1870. JW 53. Dingsdag 28 Junij 57ste jaargang. GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,75fr. p. p. ƒ1.90. Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. (MIIWT Gewone advertentiën worden :l 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels il 1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie urendes namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. Bij dit noimner behoort het vervolg van het rsadsverslag, dato SS dezer. Bels. encim alslng. De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat: Dat het (primitief 1 gedeelte) kohier van het Patent- regt voor deze gemeente, voor het dienstjaar 18701871, op heden ter invordering is gesteld in handen van den ont vanger dier belastingen, binnen deze-gemeente. Goes, den 27 Junij 1870. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. 'sHage, 25 Junij. De JV. Goessche Cour. schijnt deerlijk in 'tnaauw gebragt door de enkele maal, dat in de Haagsche brieven notitie van haar genomen werd. Zij ge-, voelt zich genoopt tot polemiek, tot opheldering en nadere verklaring van haar even dwaas als onwaar geschrijf over de houding der liberalen in de quaes- tie der calamiteuse polders. Zij verhaalt echter niets nieuws, want ze her- haalt, in beknop ter vorm en onder allerlei wen dingen, de vroegere beschuldigingen tegen de libe ralen, ter zake der calamiteuse polders, in haar nommer van 10 Junij vervat; doch zij geeft aan haar uitval een geheel anderen plooi door er eene ^oo/Kbedoeling (onderstelt dit niet reeds ook eene neven-bedoeling aan toe te schrijven, die èn met den inhoud èn met het geheele verband en de blijkbare strekking van het aantijgend artikeltje in strijd is.' Daarover met de N. G. C. in woordentwist te treden zou een vervelend en tegelijk ondankbaar werk zijn. Dit conservatief-orthodoxe uitspruitsel heeft met zijn Haagsche patroon en leidsman dit gemeen, dat zij de zaken steeds zóó weten te draai- jen en te knutselen, dat althans de minst ontwik kelden van hun eigen partij daarmede gereedelijk in slaap gewiegd kunnen worden. Daartegen valt niet te redeneren. Yoor onze lezers moge echter het volgende volstaan Aan de orde van discussie was het wets-ontwerp nopens de calamiteuse polders, gelijk het daar lag als de vrucht van onderzoek en overleg van ver schillende ministers, van eene staats-commissie en van het provinciaal bestuur en de vertegenwoor diging van Zeeland. Ten einde de liberalen verdacht te maken, schrijft de N. G. C. een stukje, vooral om er op te wijzen „hoe die partij welke in Nederland zich den naam „van liberaal bij uitsluiting wil toeëigenen, daar het „minste regt op heeft," en voorts met het doel: „dat eindelijk de schillen van de oogen zullen vhl- „len van hen, die door den zoeten klank van li be ur a li feit benevelddie partij volgen" enz. enz. Dan komt de vermeende toepassing op de zaak der calamiteuse poldersnederkomende op eene „doorloopende verkorting van Zeelands regten," niet 't minst door het amendement Fokker. En, niettegenstaande deze sehroomelijke „ver korting", stemden toch drie liberale Zeeuwsche af gevaardigden vóór en alleen mr. Saaymans tegen het ontwerp! Op die noodkreet volgt alsdan de conclusie: „Hebben wij nu te veel gezegd door te be- weren, dat door de houding der liberalen aan de „betrokken polders in Zeeland, niet is toegekend „wat hun regtens toekwam?" Het is daarop en naar aanleiding van het ge heele verband van het artikeltje, dat wij, zonder eenigzins in de merites der zaak of in hare geschie denis te treden, eenvoudig opmerktendat die beschuldiging uitsluitend gerigt tegen de liberalen, onwaar en onwaardig was, omdat1°. het amen dement Fokker, met medewerking van 20 leden der conservatieve partij, en alléén door die mede werking is kunnen aangenomen wordendaar 37 leden zich er voor en 23 tegen verklaard had den, onder welke laatsten 20 liberalen waren. Met behulp van nog maar 8 conservatieven ware 't amendement verworpen. 2°. en bovenalomdat na aanneming van dat amendement, al de con servatieven (niet velen, zoo als de JSf. G. C. nu beweert), op den heer Saaymans na, het zoo erger lijke, „Zeeland's regten verkortende" ontwerp hebben aangenomen! Om na deze feiten, die der N. G. C., toen zij schreef, evenzeer bekend waren, nog een smade lijk artikel over de afkeurenswaardige houding der liberalen te schrijven, en hen ten slotte afteschet- sen als de bewerkers van al dat onheil, als regtsverkrachters en wat niet al, zie, dat was zóó stuitend, zóó verregaand partijdig, dat het de tuchtiging verdiende, die daarop is gevolgd. En, zoo er nn nog iets ontbrak, om de kwaadtrouwige taktiek der N. G. C. nog met een ander feit te staven, het slot van hare zoogenaamde repliek van 21 Junij geeft het aan de hand. Daarin wordt 't toch voor gesteld, alsof in het Correspondentie-artikel er een grief van gemaakt was tegen de N. G. C. dat zij zich bij de beoordeeling der wettelijke regeling van de calamiteuse polders, „niet had laten leidendoor de portvermindering, waaruit dan verder wordt afgeleid en geïnsinueerd de I erkentenis onzerzijds: dat het der G. cour1, bij de beoordeeling van 's lands zaken blijkbaar .slechts te doen zou zijn, om „eigen voordeel" en „eigen belang." Welnu, de eerste bewering is eene volslagen on waarheid; waardoor de gevolgtrekking valsch en de insinuatie perfide wordt. Waarlijk, ten tijde van Piet van Os, vermake lijker gedachtenis, was het bij de N. G. C. niet zóó erg gesteld als tegenwoordig. Ze scheen toch niet eens te weten, toen ze de insinuatie schreef: dat de postwet is behandeld na de calamiteuse polders, en dat het amendement van het cent port, waar door de kleine bladen door den aandrang der li beralen bevoordeeld worden, eerst is aangenomen den 11 Junij. Hoe kon nu de-A. G. G. in haar re quisitoir tegen de -houding der liberalen zich in haar nommer van 10 Junij al of niet laten leiden door uitzigt op winst, ten gevolge eener portver mindering, die eerst den llden werd verkregen Tot mijn leedwezen moest ik mij zoo lang bezig houden met eene zaak van luttel of geep alge- gemeen belang, terwijl er andere onderwerpen te releveren zijn. Daar ik nu toch bezig was aan de nadere weder legging van eene vermeende min voegzame hou ding der liberalen, is het juist het geschikte oogen- blik om in verband tot eene deze week genomen belangrijke beslissing mijnerzijds iets te zeggen over de houding der conservatieven en orthodoxen. Men kent hunne watervrees voor motiën van orde, sedert die van Keuchenius hun Mjer- mi nis terie een zoo gevoeligen slag had toegebragt. Er bestaat eene geheele litteratuur over de ongrondwettigheid, ongepastheid, onvoegzaamheid, onwaardigheid enz., van motiën van orde. Dat de liberalisten en demo craten tot dergelijke helsche machinatiën hun toe- vlugt namen orn eene vermomde republiek in te voeren, dit wist men en kon geene verwondering baren, maar een conservatief, die tot extraparlemen taire middelen de hand leende om, zoo als het des tijds heette, het koningschap bij de gratie Gods te ondermijnen, over hem was 't anathema uitgesproken. Het enkele woord motie bezorgde de auti-revo- iutionairen, behalve Groen, dien zij echter ter wille van conservatief partijbelang trouweloos alleen lieten staan in zijne verdediging van het regt der kamer, eene koude rilling op het lijf en zij juichten en jubelden met de conservatieven en nltramontanen over den moed der kamer-ont binding dat laatste noodschot van het reeds in ontbinding verkeerende kabinet. Maar wat gebeurt nu op 22 en 23 Junij? Ik wijs alleen en zoo kort mogelijk op het feitelijke. Er is aan de orde een klein wetje tot herziening van sommige bepalingen van het wetboek van Burgerlijke Regtsvordering. Nu weet men, dat er sedert de vaststelling der wet op de Regterlijke Organisatie van 1861 eene zware oppositie tegen die wet is blijven bestaan, en dat de niet onver holen toeleg van de minderheden was, om de uit voering dier wet, dat is de invoering der nieuwe regterlijke inrigti.ng te verschuiven, te verhoeden of voor goed onmogelijk te maken. Ik laat dien toeleg onbesproken, waaraan zoowel strijd over beginselen van regtswezen als locale belangen alles behalve vreemd zijn. Om nu, alvorens nog meer monniken-werk te verrigten, (Strafvordering was reeds ingediend, en met de herziening van Regts vordering zou ook voortgegaan wordende regter lijke indeeling was ook ingediend) werd reeds in de afdeelingen der kamer het denkbeeld geopperd om door eene beslissing over het eerste wetje nopens de Burgerlijke Regtsvordering, tevens uit- temaken of de nieuwe Regterlijke Organisatie al of niet zou worden ingevoerd. Voorwaar, eene beslissing van gewigt die men kan betreuren of toejuichen, naar gelang van zijn standpunt van beoordeeling, maar die toch in zich sluit de uiterste grens der bevoegdheid van één tak der wetge vende magt, om, zonder herzienings- of intrek- kings-voorstel, gepaard met 't initiatief eener nieuwe en betere voordragt, eene door de beide kamers aangenomene, door den koning gesanctionneerde en in het staatsblad afgekondigde wet als 't ware zijdelings ter zijde te stellen. Ik herhaal, ik ben zoo doctrinair, dat ik, zonder de bevoegdheid dezer handelwijze per sé te betwisten, haar noem de uiterste grens. En wat gebeurt De heer Fokker (wel bekend bij de N. G. C. als een verstokt liberalist) stelt als motie van orde voorom door eene stemming over den considerans van liet wetje over de Regts vordering, tevens uittemaken dat de wet op de Regt. Organ, van 1861 al of niet zal ingevoerd worden. En, om kort te gaan Eerst wordt, zonder hoofdelijke stemming, dus met stilzwijgende instemming der geheele kamer, dus ook van alle conservatieven en anti-revolu tionairen (de heer Saaijmans in -cluis) aangeno men de motie Fokker, om aan die stemming over den considerans de door liem gewenschte be- teekenis te geven. En daarna wordt de considerans bij hoofdelijke stemming verworpen, (en dus de wet van 1861 als 't ware afgeschaft) met 48 tegen 12 stemmen, onder welke laatsten slechts enkele conservatie ven; en dus met medewerking en medepligtig- heid van alle conservatieven en anti revolutio nairen aan zulk een democratisch bedrijf, of mis drijf. Meer nog: Heemskerk Az., geprikkeld dooi de juiste opmerking van Heydenrijck, dat de con servatieven, daarin voorgegaan door het Haagsche Dagblad, alles behalve consequent zijn, zij, die zóó hadden uitgevaren tegen motiën van orde, staat op om eene zekere apologie (vergoelijking) van zijn gedrag te geven dat in korte woorden zich tot de uitvlugt bepaalt: in dit speciale geval is t iets anders, een exceptie, die, gelijk ieder bevroede, altoos en in elk geval, speciaal kan gebezigd

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1870 | | pagina 1