1870. 45.
Dingsdag 31 Mei.
57ste jaargang.
BEKENDMAKINGEN
van liet Gemeente-bestuur
HERIJK VAN MATEN EN GEWIGTEN.
De Gedeputeerde Staten van Zeeland,
GEiBLEEXi.%» van 150000 tot verbete
ring der middelen van gemeenschap, en op het besluit
der Staten van den 5den November 1869, no. 5, tot
hetdoen eener «EDEtliKEWRIVC van SOAOO
voor de instandhouding van de stoombootdienst op
do Wester-Scheldebeide ten laste van de provincie
Zeeland, goedgekeurd respectivelijk bij koninklijk
besluit van den 28ste'1 November jongstleden, no. 13
en 6 December jongstledenno. 29opgenomen in
het Provinciaal blad van Zeeland, onder no. 119 en
127 van 1869;
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,75, fr. p. p. ƒ1.90. Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden k 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels k 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
Bij dit nummer behoort een supplement.
I r1
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, bren
gen ter openbare kennis, dat de lieer Ijker der Maten,
Gewigten en Weegwerktuigen van ZIERIKZEEonder wien
thans deze gemeente ressorteert, alhier zal vaceren tot den
IJK en HERIJK der MATEN enz., van den :ïi MEI tot
den Qf3 JUNIJ aanstaande, en -maken de ijkpligtigen
opmerkzaam, dat, indien gedurende dien tijd niet aan de
wettelijke verpligtingen voldaan wordt, de Maten, Gewig
ten en Weegwerktuigen naar Zierikzee moeten worden
gezonden.
Goes, den 7 Mei 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
DE BURGEMEESTER van GOES,
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de kohieren
van liet PERSONEEL no. 7 en 8 voor deze gemeente over
het dienstjaar 18691870 op heden ter invordering aan den
ontvanger dier belastingen zijn uitgereikt.
Goes, 24 Mei 1870.
De Burgemeester voornoemd,
M. F. BLAAUBEEN.
Gelet op het besluit der Staten van den 4d™ No
vember 1869, no. 14, betrekkelijk het doen eener
In aanmerking genomen dat voor de behoeften van
het dienstjaar 1870 van eerstgenoemde geldleening
slechts een gedeelte ad 13000 vereiseht wordt,
doch voor de instandhouding van de stoombootdienst
op de Wester-Schelde het geheele bedrag ad f 50000
Besluiten:
In voldoening der daartoe betrekkelijke bepalingen
van bovengenoemde plans der voorschrevene geldlee-
ningen ter kennis te brengen van belangstellenden:
1°. dat in de eerstgenoemde geldleening van ƒ150000
voor dertien aandeelen, elk van duizend gulden,
en in laatstgenoemde geldleening van 50000
voor vijftig aandeelen, mede elk van duizend
gulden kan worden ingeschrevenbeide tegen
eene jaarlijksche rente van vijf ten honderd
te rekenen van 1 Julij 1870
2°. dat de termijn voor het inleveren der inschrijvings-
billetten is bepaald van af Woensdag den 8stcn
tot en met Woensdag den 15den Junij 1870
(zon- en feestdagen uitgezonderd), des voormid
dags van 10 tot 12 en des namiddags van 2
tot 3 ure;
3°. dat de inschrijvingsbus en billetten in het open
baar zullen geopend worden op Donderdag den
16den Junij 1870 des namiddags te drie ure in
de gewone raadzaal van Gedeputeerde Staten;
4o. dat het bedrag der ingeschreven aandeelen, voor
zooveel die zijn aangenomen, moet overgestort
worden bij den heer Betaalmeester te Middel
burg, op de gewone kantooruren-.
ten beloope van vijj en twintig ten honderd
van het kapitaal vóór of op 30 Junij 1870,
en de overige vijf en zeventig ten honderd vóór
of op 1 Augustus daaraanvolgende; met vrij
lating om het geheel bedrag in ééns over te
storten, doch in dat geval mede vóór of op 30
Junij 1870, in elk geval met ingang van rente
op primo Julij 1870 van het geheel bedrag;
en dat de quitantiën van storting, vóór of op
laatstgenoemde dagen, 30 Junij en 1 Augustus,
moeten overgebragt worden ter provinciale griffie
in handen van den commies D. Je ras, belast
met de comptabiliteitdie daarvoor het ver-
eischte bewijs of renversaal zal afgeven;
5°. dat exemplaren van de plans der onderwerpelijke
geldleening kosteloos verkrijgbaar worden gesteld
bij genoemden ambtenaar op franco aanvrage.
Dit besluit zal worden geplaatst in het Provinciaal
blad van Zeelandbuitendien bij wijze van openbare
afkondiging in de Staats- Courantin de Middelburg-
sche-, Goessche- en Zierikzeesche Couranten, alsmede
in het Sluissche Weekblad en in het Algemeen Nieuws-
en Advertentieblad voor Zeeuwsch Vlaanderen.
Middelburg, den 20steB Mei 1870.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
R. W. van LIJNDENVoorzitter.
BUTEÜX, Griffier.
Den Haag, Mei.
De doodstraf was geene politieke vraag. Bij de
natie? Volkomen waar. Onder de conservatieven
in ons land is er menig man van naam, die rilt
bij de gedachtedat de regter een doodvonnis
uitspreekt over zijn. medemensch, die soms een ge
boren duivel, maar toch ook dikwijls een gevallen
engel is. Maar in 's Lands vergaderzaal stemden
de conservatieven als één man tegen de wet, en
de liberalen- met enkele katholieken, stemden vóór.
Toevallige coïncidentie! .De anti-revolutionairen
haddeu godsdienstige, bezwaren, ontleend aan den
Bijbel, en aan het nooit^oorbij vliedende tijdperk
der Noachiden. Zij zweren bij Lucas, den Evan
gelist en niet bij Lucas, den inspecteur der ge
vangenissen in Frankrijk. Zij zweren bij de letter
van de Heilige Schrift, bij een Hebreeuwsch voor
zetsel, bij de kracht van een persoonlijk voornaam
woord, al doet de geest ook leven. Zij gelooven
niet aan de onschendbaarheid van bet menschelijk
leven, maar aan de onschendbaarheid van het
goddelijk woord. Zij begrijpen de leer van bet
christendom niet als de leer van vergevensgezind
heid, maar als een leer der wraak. Zegt bun,
dat de regters dwalen kunnen dat zij gedwaald
hebben zij zeggen u met gefronsde wenkbrauw
en in dreunenden kanseltoon, dat dit het gevolg
is van de menschelijke natuur, betgeen echter niet
wegneemt dat de onschuldig veroordeelde op bru
tale wijze naar »jenseits" is verhuisd, zoo als de
heer Heijdenrijck, noemde niet het heidenen rijk,
maar bet rijk der engelen. Zegt hun met den
beer Cremers (wiens rede van zuivere christelijke
begrippen doortrokken was), dat het eene laagheid
is van den staat, een misdadiger, lang na het vol-
bragte misdrijf, in koelen bloede te keelen en dat
door die handeling het slagtoffer der misdaad niet
in het rijk der levenden wederkeert, de auti-revo-
lutionairen zullen u antwoorden, dat de staat is
van God, en dat de staat is eene vereeniging van
familiën, die ook van God zijn, en dat eene familie
is eene vereeniging van individuen die al wederom
van Gode zijn, en dat al deze beelddragers Gods
op veel te verheven stelling zijn geplaatst om
laagheden te plegen. De anti-revolutionairen zwe
ren bij Genesis 9, vers 6; bij Spreuken 8, verzen
15 en 16 en bij Zacharia (al wederom niet den
grooten regtsgeleerde4 6. Maar nu vroeg de
heer Moens: wanneer vers 6 van Genesis 9 Gods
woord is, waarom vers 4 dan niet? Daar staat
geschreven dat tot Noaeh gezegd is geen vleesch
met het bloed te eten. De heer Saaymans Vader
had zijn antwoord gereed. Hij trad in eene re
deneering omtrent de soort van het vleesch, door
God bedoeld. De anti-revolutionairen hebben bij
deze gelegenheid een voorsmaak gegeven van het
geen ons te wachten staat, als de afschaffing der
zondags-wet bij de kamer in behandeling komt.
De conservatieven lieten het argument van den
Bijbel wijsselijk rusten, al haalde de heer Heems
kerk Az. in het voorbijgaan de Genesis-plaats aan.
De conservatieven werkten met andere argumenten.
Het groote argument was de afschrikwekkende
kracht der doodstraf. Daarmede hoopten zij op
weifelende gemoederen indruk te maken. En waarop
komt nu dat gansche argument neder? Hij, wien
door beulshanden de hals wordt diebtgenepen, zal
wel niet meer afgeschrikt behoeven te worden. On
der de afschrikkings-theorie verstaat men gemeenlijk
anderen, die meteen misdadigen schedel geboren zijn,
van het plegen van gelijksoortige misdrijven af te
schrikkenMaar is het wel regtvaardig, dat de mis
dadiger worde gestraft niet voor het feit, dat hij zelf
gepleegd heeft, maar voor de feiten, die anderen nog
niet gepleegd hebben, maar kunnen plegen? Moet
de misdadiger worden verheven tot martelaar van
de mensehheid, die zonde kan plegen De con
servatieven, door zich op dit standpunt van afschrik
king te plaatsen, zijn niet veel minder te beklagen
dan de anti-revolutionairen, die zich op het stand
punt van expeatie of uitwissching van bloed door
bloed hebben geplaatst. Hun beginsel had moeten
zijn het beginsel van handhaving van den staat,
waaraan door de gepleegde daad regtskrenking
wordt toegebragt. En dan kon het alleen de
vraag zijn, of de doodstraf nog langer noodzakelijk
is te achten of niet.Zij hadden die noodzakelijk
heid moeten betoogen, niet alleen beweren, omdat
iedere straf onregtvaardig wordt, wanneer zij te
gen den geest des tijds, tegen den voortgang der
beschaving aandruischt. En, wanneer men nu de
b»ide redeneringen van de heeren Heemskerk Az.
en de Brauw condenteert en filtreert, wanneer
men ze purgeert van de buitenlandsche voorbeel
den, die voor Nederland niets bewijzen en van
de eenzijdige voorstellingen en citaten, die door
d n Minister van Justitie voldoende zijn weder
lege!, dan verkrijgt men tot kern niet meer dan
één enkel argument. En welk argument is dit?
Dit, dat na de afschaffing van de doodstraf
voor brandstichting zonder verlies van menschen-
levens en voor kindermoord (het debuut der on
gehuwde moeder) deze misdrijven van 1854 zijn
toegenomen. Dat is niet tegen te spreken. Men
kon zich er op voorbereidendat met dit argument
duchtig zou worden gemanoeuvreerd. Maar, als men
het argument van nabij beziet, heeft het geene
de minste waarde. De heer van Lilaar toonde aan,
dat die vermeerdering der brandstichtingen het
gevolg is van de toenemende verzekeringen, en dit
werd zelfs beaamd door den heer van Nispen, dien
zwaarmoedigen staatsman, die van heden af niet
meer durfde insluimeren in een spoorwagen. De
vermeerdering der kindermoorden is met eb en
vloed progressief, niet van af 1854, maar van af
1811. Maar dit zal wel, gelijk de heer van der
Linden dit in zijn geestige speech opmerkte, in
verband staan met het toenemend aantal onechte
geboorten en de klimmende bevolking.
Alleen ter beantwoording van deze vraag kon
het beroep op het buitenland nnttig zijn. Maar
is het nu wederom in deze discussie bewezen dat
het aantal halszaken vermeerderd is, daar waar de
doodstraf is afgeschaft, of verminderd, waar zjj
werd behouden? De conservatieven hebben het
niet kunnen bewijzen. Zeer handig heeft de heer
Heemskerk trachten aan te toonen, dat in Wur-
temburg, in het kanton Freiburg, en in andere
staten de doodstraf wederom is ingevoerd op grond
van vermeerdering der halszaken. De waarheid
werd door dezen staatsman, die met Aristoteles
den menseh «als een politiek dier" (en daarom
is ook de doodstraf eene politieke questie) aanziet,
verzwegen. De weder-invoering der doodstraf was
in den regel het gevolg van de reactionnaire
staatkunde van regeeringen of van de zenuwachtige
vrees van vorsten. En hoe loste de heer de Brauw
het argument van 's regters feilbaarheid op? Met
L,