1870. cM 32. Zatui'dag 16 April 57s,e jaargang.
¥1S@1»IIISS
BEKENDMAKINGEN
van h.et Gemeente-bestuur.
VERORDENING
BEGRAVEN EN HET GEBRUIK DER ALGEMEENE
BEGRAAFPLAATS
INVORDERING DER BIGRAFINIS-REGTEN EN
ANDERE BETALINGEN
BEGRAVEN M HET GEBRUIK DER ALGEMEENE
BEGRAAFPLAATS
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. ƒ1.90. Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels k 1,—
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
doen te weten, dat door den Raad dier gemeente in zijne
vergadering van 24 November 1869/25 Januarij 1870, is
vastgesteld de volgende
op het
voor het
in de
GEMEENTE GOES.
-
Artikel 1.
o
Er zullen, te beginnen met 1 Januarij 1870, voor het
begraven van lijken op de algemeene begraafplaats der ge
meente, regten geheven worden naar een tarief, dat geldende
is voor de uren, die tot begraving zijn of zullen worden
aangewezen.
De regten, zoo als zij in het tarief zijn opgenomen, zijn
verschuldigd voor de lijken van personen boven de 12 jaren;
voor lijken van kinderen beneden de 12 jaren zal de helft
en voor die van kinderen beneden het jaar een vierde der
bepaalde regten verschuldigd zijn.
Het tarief is als volgt:
In het lste gedeelte (lst« afdeeling) ƒ12.
2d« (2de 7.50
3d® (3de )....- 2.50
Yan armen en onvermogenden, indien van hun toestand
blijkt uit een bewijs, afgegeven door burgemeester en wet
houders, worden geene regten geheven.
Art. 2.
Onder de begrafenis-regten zijn begrepenhet gebruik
van de baar met het doodkleed en het graven van het graf.
Art. 3.
Voor het begraven op buitengewone uren is, boven het
gewone regt, een regt van tien gulden verschuldigd.
Art. 4.
Van wege de gemeente wordt, des verlangd, eene lijkkoets
met koetsier en twee paarden verschaft, tegen betaling van
een regt van tien gulden.
Indien dit verlangd wordt tot afbaling van een lijk uit,
of tot overbrenging naar eene andere gemeente wordt bet
dubbele gevorderd.
Art. 5.
Van wege de gemeente worden lijkdragers beschikbaar
gesteld.
Wanneer van dezen wordt gebruik gemaakt, is voor ieder
drager verschuldigd ƒ1.50, onverschillig of men verlangt
dat het lijk van het sterfhuis of enkel van den ingang der
begraafplaats naar het graf gedragen worde.
De laatste zinsnede van art. 4 is ook hierop van toe
passing.
Art. 6.
Indien het luiden der klok gedurende de begrafenis ver
langd wordt, zal voor ieder uur luidens, gedeelten voor
geheele gerekend, verschuldigd zijn tien gulden.
Art. 7.
Op de eerste en tweede afdeeling der begraafplaats wordt
de gelegenheid verstrekt tot het verkrijgen van uitsluitend
regt om in een bepaald graf te doen begraven.
Aan dit regt is verbonden de bevoegdheid, onder in
achtneming der te geven voorschriften, tot het stichten
van grafkelders, gedenkteekenen en kruisen, het aanleggen
van graftuinen, het planten van boomen of andere gewassen,
het plaatsen van zerken enz.
Voor zoodanig regt moet voldaan worden.
a. Indien het voor onbepaalden tijd verlangd wordt
Vooreene lengte van twee meters en eene breedte van
1.50 meters, waarin twee lijken boven elkander kun
nen begraven worden, de som van dertig gulden in
de eerste en van twintig gulden in de tweede afdeeling.
Voor het dubbel der breedte, waarin twee lijken
naast en twee boven elkander kunnen begraven worden,
vï)fUg gulden in de eerste en dertig gulden in de tweede
afdeeling.
Voor elke meter meerdere breedte tien gulden in de
eerste en vijf gulden in de tweede afdeeling.
b. Indien het voor den tijd van tien jaren wordt verlangd
naar de bovenstaande onderscheiding van breedte:
In de eerste afdeeling ƒ15.en 25.
tweede - 10.- 15.
Voor iedere meter meerdere breedte:
In de eerste afdeeling5.— en
tweede - 2.50
Voor het verkrijgen van regt, om in grafkelders meer
dere lijken boven elkander te kunnen begraven, moet
voor elk lijk, boven twee, waarvoor men het regt ver
langt, behalve het hiervoren omschrevene, nog betaald
worden,
In de eerste afdeelingƒ15.en
tweede - 10.
Het stichten en aanleggen, alsmede het onderhouden
van grafkelders enz. in de tweede zinsnede van dit artikel
genoemd, (waaronder ook het ligten en wederleggen van
zerken begrepen is) blijft voor rekening van den regt-
hebbende.
De stichting of den aanleg kan echter aan de ge
meente worden opgedragen, tegen voldoening der kosten,
terwijl het onderhoud kan worden afgekocht tegen be
taling van vijf gulden 's jaars.
Art. 8.
Bij overgang van regt, in het vorig artikel bedoeld, door
overlijden als anderzins, moet voor de overboeking betaald
worden drie gulden.
Indien die overboeking niet heeft plaats gehad binnen
een jaar na het overlijden of den overgang van [het regt,
vervalt dit weder aan de gemeente.
Art. 9.
De tegenwoordige bezitters van het regt tot begraven in
een bepaald graf behouden dat regt, doch moeten zich, wat
het stichten van grafkelders enz. en het onderhoud daarvan
betreft, onderwerpen aan de bepalingen dezer verordening.
Zijnde tot deze heffing de koninklijke goedkeuring
gevraagd en verleend bij Z. M. besluit van 24
Februarij 1870, no. 3, temijj. de invordering der
regten en betaling moet geschieden volgens de
door den gemeenteraad in zijne vergadering van
24 November 1869 vastgestelde
op de
voor het
in de
jjEMEENTE pOES.
Art. 1.
De begrafenis-regten worden, op vertoon van een bewijs
van burgemeester en wethouders en onder overlegging van
het consent tot begraven, voldaan ten kantore en tegen
kwitantie van den gemeente-ontvanger.
Art. 2.
Onder voorbehoud van art. 6 der wet van 10 April 1869
(Staatsblad no. 65) wordt op de algemeene begraafplaats
geen lijk begraven of eenige werkzaamheid verrigt of toe
gelaten, waarvoor regten of betalingen verschuldigd zijn,
indien niet de kwitantie dier regten en betalingen aan den
grafdelver of bewaarder der begraafplaats is vertoond.
Art. 3.
De kosten van onderhoud, in de laatste zinsnede van
art. 6 der verordening op de heffing der regten enz. ge
noemd, moeten jaarlijks vóór den laatsten Januarij voor
het dan loopende jaar ten kantore en tegen kwitantie van
den gemeente ontvanger voldaan worden.
Art. 4.
De betaling van het regt van overschrijving, in art. 7
der verordening op de heffing bedoeld, geschiedt te gelijk
met de aangifte van den overgang van het regt tot be
graven in het graf.
Art. 5.
Van de belastingschuldigen, die nalatig zijn in de vol
doening der regten en betalingen, geschiedt de invordering,
overeenkomstig de artt. 258 tot en met 262 der wet van
29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85) zoo als die gewijzigd
zijn bij de wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79).
En is hiervan afkondiging geschied waar het
behoort den 16 April 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.