1870. JW 23. Dingsdag 22 Maart jaargang. WEEZENYERIORGING. BEKENDMAKINGEN van liet Gemeente-bestuur. AANBESTEDING. het gewoon jaarlijksch onderhoud der navolgende gemeente-eigendommen VERVALSCHING VAN MELK. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Dondekdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. 1.90. Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden it 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels it f 1, Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, zullen op Zaturdag den 2 April a. s., des namiddags ten één ure, in hunne vergaderkamer ten stadhuize in het openbarfr aanbesteden: als: 1". De Korenbeursde Leenbankhet Manhuisde Brugwachters-woninghet Vischperkde Mestputhei ning, de Schutskooi, de Kaaimuren, verschillende Riolen en de Begraafplaats, in een perceel. 2". Het Sas, de Sasmeesters- en Sasknechts-woning in een perceel. 3\ Het maken van vier nieuwe Zinkputten, in een perceel. 4De voormalige trekkers-woning en het huis op het Ravelijn, in een perceel. 5 De Gemeente-scholen, t. w., de Hoogere Bur gerschool, de Fransche meisjesschool, de School der L en 2' klasee en de Bewaarschool, met levering van eenige meubelen, in een perceel. 6". Het schilderwerk, in twee perceelen. Het bestek ligt ter lezing ter secretarie der gemeente van af Vrijdag den 25 Maart a. s., van des voormiddags 9 tot des namiddags 2 ure, terwijl aanwijzing zal gedaan worden op Woensdag en Donderdag den 30 en 31 Maart 1870 en Wel te beginnen met de gebouwen sub 1" des voormiddags ten 91 ure. Inlichtingen omtrent de werken zijn te bekomen bij den gemeente-bouwmeester. Goes, den 19 Maart 1870. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris HARTMAN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, ontvan gen hebbende eene missive van de openbare gezondheids commissie in deze gemeente, waarin wordt medegedeeld, dat blijkens een onderzoek van verschillende monsters melk, *de industrie der vervalsching met water volstrekt nog niet tot de geschiedenis behoort, maar steeds door velen met succes wordt bedreven namen der schuldigen openbaar worden bekend gemaakt. Goes, den 19 Maart 1870. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris HARTMAN. Langzaam maar zeker, zooals wij verwacht had den, neemt de beweging toe, die zich tegen de zware lasten, door het oorlogsdepartement veroor zaakt, en dus ook tegen den onzinnigen oorlog, ver heft. Zij gaat uit juist van daar, van waar zij moet komen om te slagen. Het volk zelf, niet de enkelen, die zich daaronder, de edelen en groo- ten, bevinden, maar de nijvere bevolking, de ar beidende stand, de menigte, die de kracht moet uitmaken, de breede schaar, die door den oorlog het meest lijdt en in grooten getale zijn slagtoffer wordt, zij laat zich hooren en zij heeft regt. Wij komen daarop terug, deels omdat de her haalde bestrijding van een ingeworteld en ver woestend kwaad, de oogen daarvoor openen, den wensch naar genezing opwekken moet; deels omdat ons dezer dagen weder berigt werd, dat andermaal eene vereeniging van werklieden het verzoek heeft ingediendom van de, uit het oorlogvoeren voort- vloeijende lasten, ontheven te worden. 't Is ligt te begrijpen, dat die beweging lang zaam gaat; ons volk wordt niet zoo spoedig wak ker en het ligt niet in zijn aard om zich te be- moeijen met zaken, die men nog steeds buiten zijne bemoeijing rekent. Er is ook voor velen reden, om die beweging tegen te gaan. Niet, dat iemand den moed heb ben zou, om den oorlog, als geessel der volken, te verdedigen, maar men zegt: hij is onvermijde lijk en zoolang hij zijn fakkel zwaait, al is het voor het oogenblik niet in onze naaste omgeving, zoolang moeten wij er op bedacht zijn, om elk, die ons den oorlog wil aandoen, tegenweer te kun nen bieden. Waarom zou dit kwaad noodzakelijk zijn? Slechts zoolang men aanneemt, gelijk in de eeuwen van barbaarschheid, dat elke twist, elk ver schil, door een bloedigen strijd, door het zwaard beslist worden moet. Zou er dan geene andere oplossing mogelijk zijn Zou men niet aan bezadigde scheidslieden het oordeel kunnen overlaten en het menschen moor- den, soms om aan den gril van eenen enkelen begeerigen of hooghartigen te voldoen, kunnen voorkomen? Maar die den oorlog willen en in het leven roepen, zouden zeker niet voor den dag durven komen, met hunne casus belli (aanleiding, reden tot oorlogvoeren). Als een vorst in den zin krijgt om zijne vreedzame naburen inteslokken en hunne nationaliteit te vernietigen, om zijn land, zijn ge bied te vergrooten, hij zou zeker geen regtscha- pen menschen vinden, die geneigd waren om te overwegen, of de zwakkere partij zich zou moe ten overgeven. Het pleit zou, reeds voor de vraag gesteld werd, voor de regtbank van regt en ze delijkheid beslist zijn. Indien de volken den oorlog maakten, men zou kunnen zeggen die massa's laten zich niet zoo gemakkelijk de wet voorschrijven en zullen niet aan enkelen overlaten, om hunne zaak te beslis sen. Maar 't zijn de volken niet, die daarvan de oorzaak zijn. Tot hiertoe heerschte eene tra- ditioneele onderwerping der volken aan het hoog gezag op dit punt. Aan de vorsten werd het regt toegekend, om oorlog te verklaren en vrede te sluiten, en de volken die dat in hunne wetten schreven, ver bonden zich stilzwijgend, om, door gedwee te vol gen, dat tot eene waarheid te maken. Maar waar is het bewijs, dat zulk een regt moet worden toegekend, dat de volken verpligt zijn, om het aan een enkel persoon overtelaten, of hij, in een kwaden luim, bij een heerschzuch- tig plan, over duizenden inensclienlevens, willekeu rig wil beschikken. Wanneer eenmaal de vorsten elkander den oor log aandoendan spreekt men van vijandelijke legers, als of die menschen, die daar op hoog be vel tegenover elkander staan, werkelijk elkander vijandig war^p. Niets minder dan dat. In de meeste gevallen is het waar, datals men op het oogenblik, waarin twee legers elkander ontmoeten, dezelfde zoogenaamde vijanden uitnoodigde, om vreedzaam en vriendelijk nevens elkander neder- tezitten, in plaats van elkander als onzinnigen dood te schieten of nog gruwzamer te vermoorden, zij zich daartoe veel gemakkelijker zouden laten vinden. Er moet eene kunstmatige woede worden opgewekt om die menschen, die malkander niet haten, niet kennen, zoo moorddadig te laten vechten. En dan, ja dan spreekt men van de dapperendie zoo kloek gestreden hebbenmaar de eer der over winning, de zoogenaamde krijgslaauweren zijn nog in de ruimste mate voor den bevelhebber, soms voor hem, die den oorlog geheel uit eigen bewe ging liet ontbranden. Het arme volk, het dient de eer- en heersch- zuchtige oogmerken van anderen en als het zich daarvoor uitgeput heeft, gaat een ander met het leeuwendeel heên. Waarom worden de geschillen, die ons tot den oorlog brengen niet beslist tusschen hen, die er de oorzaken van zijn Waarom moeten de onschuldigen hun tijd, hun goed, hun leven opof feren voor zaken waarin zij geen belang stellen waarvan zij soms niets begrijpen? Laten de volken luide doen blijken van hunnen afkeer van den oorlog, en de kostbare bestaande legers met het niet minder kostbare materieel kunnen afgeschaft worden; de verpligte krijgs dienst, die reeds zoovele zuchten en tranen heeft FEUILLETON. Drie jaren zijn er bijna verloopensedert ik eene brochure in het licht gaf, getiteld.- Wf.ezenver zorging." Het waren beschouwingeu over een belang- wekkenden tak van armenverpleging, welke in Zuid en Noord-Beveland steeds gevolgd wordt, en welke beschouwingen ik dienstbaar wilde makenin den vorm van een hartelijk woord, aan mijne mede eiland-bewoners gerigtom op het gebrekkige dier armenverzorging te wijzenen in naam der mensch- heid, hulpe aftesmeken. Het heeft mij in die tus- schenruimte niet ontbroken om verschillende opvat tingen over mijne denkbeelden te hooren debiteren, en, konden die wel niet altijd den toets der echt heid doorstaan, ik kon ze toch daarom hoog waar deren. Immers zij verstrekten mij tot waarborg, dat ik de, aandacht op een onderwerp had gevestigddat bij al het goéde wat er ook tot stand wordt gebragt, steeds vergeten werdzoodat ik met vrijmoedigheid mag verklarendat eene slapende menigte uit haren roes is gewekt geworden. Het publiek, bij hetwelk ik mijne woorden ingang deed vinden, heeft evenzoo dien tijd zich ten nutte I kunnen maken, mijne beschouwingen te wikken en te wegenhet noodzakelijke daarvan te beamenen Waar dit overwegend genoeg was, gevolg aan mijn betoog te geven. Aan veel is er reeds voldaanen tot mijne voldoening mag ik het openlijk bekennen, dat mijne denkbeelden, ofschoon niet nieuw zijnde, i in veler harten ingang hebben mogen vindenja zelfsdat het meerderdeelhetwelk de gruwzame j ellende van den armen mensch mét een medelijdend oog gadeslaat, mijn geschrijf met een gevoel van j warme belangstelling heeft begroet, waarvan men mij uit alle standen der maatschappij bewijzen heeft ge schonken en welke ik steeds op hoogen prijs heb gesteld. Ik zou het eene groote lafheid noemen om mijn geschrijf, als zoodanig lof toetezwaaijen. Kon liet aanspraak maken op geleerdheid of sierlijken stijl, mogelijk zou mijne nedrigheid mij zoo gerust niet laten als thansmaar daar ik de pen heb opge vat, om zuivere waarheid te schetsen, het welzijn van mijnen naasten te helpen bevorderen «te hel pen door handelen" zoo heb ik deze denkbeelden steeds tot rigtsnoer, en als zeer sterke wapenen be schouwd tegen alle pralerij. Men heeft mij verstaan men heeft de greep in het werkelijke, in het volksleven ten platten lande gevat, die als geen opgesmukt verhaal willen aan merken, maar als waarheidop feiten steunende, wil len erkennen. En in zooverre heb ik doel getroffen. Is men ook zoo geneigd te erkennen, dat het tot hiertoe gevolgd systeem van Weezenbehandeling een gruwelijke misgreep is, een toestand, welke in een land, hetwelk durft roemen op beschaving, in geen geval te huis behoort Is men gereed het mij toe te stemmen dat de centralisatie der weezen in een huis in de nabijheid van Goesdie gebrekkige wee- zenverzorging zoude wegnemen? Vijf hoofddenkbeelden zijn mij daarover medege deeld welke ik niet onbelangrijk acht, en waarover ik mijne zienswijze wil mededeelenaltijd onder voorbehoud, dat ik die als geen geijkt model van be schouwing wil aangemerkt hebben, maar die mogelijk als hulpmiddel zullen kunnen dienstbaar gemaakt worden op het gebied der iveezenbehandelingop welk philantropiseh onderwerp thans meer dan ooit ieders aandacht gevestigd wordten dat daardoor met regt eene vraag des tijds wordt. 1°. Er waren er die hunne vrees te kennen gaven, dat, als de jongens in nuttige ambachten en de meis-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1870 | | pagina 1