1870. JV* 18. Vrijdag 4 Klaart. 57ste jaargang,
KENNISGEVING.
(iOIÏSSIIIE
COIIIWT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. ƒ1.90. Afzonderlijke
nomraers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie urendes namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
De COMMISSARIS des KONINGS in de
PROVINCIE ZEELAND,
Gelet op art. 11 der wet van den 13den Junij 1857
(Staatsblad no. 87);
Maakt bekend, dat, volgens het daartoe door Hee-
ren Gedeputeerde Staten genomen besluit van den
23sten Februarij 1870, no. 110:
1°. de jagt op Houtsnippen en Waterwild op den
löden Maart, doch die opWatersnippen op den
Isten April van dit jaar zal zijn gesloten
2°. het weispel van Kwartelen alléén van den lslen
Mei tot en mét den 15den Julij dezes jaars zal
geoorloofd zijn
3°. de Visscherij van den 15den Maart tot en met
den 15den April zal gesloten zijn; en eindelijk
4°. dat gedurende den gesloten vischtijdhet vis-
schen van Paling, doch alleen met aalkorven
van wisschen of teenen gevlochten, zal mogen
plaats hebben.
Deze kennisgeving zal in het Provinciaal blad ge
plaatst, en zullen afdrukken in plano aan de ge
meentebesturen ter aanplakking gezonden worden.
Middelburgden 25 Februarij 1870.
De Commissaris des Konings voornoemd,
R. W. van LIJNDEN.
PROVINCIE ZEELAND.
OPHEFFING DER BEPERKING
van het
VERVOER VAN VRACHTEN OP DE WEGEN
in onderhoud bij het rijk.
Door den Commissaris des Konings in de Provin
cie Zeeland, zijn de uitgevaardigde bepalingen om
trent de tijdelijke beperking van het vervoer
van vrachten op de wegen in onderhoud bij het Rijk,
in deze provincieopgehevenmet midder
nacht tusschen den eersten en den tweeden Maart 1870.
Beltendmaliins.
DE BURGEMEESTER VAN GOES
brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat;
dat de kohieren van het PERSONEEL nis 5 en 6 voor deze
gemeente, over het dienstjaar 18691870, op heden ter in
vordering zijn gesteld in handen van den ontvanger dier be
lastingen binnen deze gemeente.
Goes, den 2 Maart 1870.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De dusgenoemde agrarische wet, die thans bij
de tweede kamer in behandeling is, staat in zoo
naauw verband met het leven en den bloei onzer
O.-I. bezittingen, dat zij in hooge mate de belang
stelling verdient, die daaraan door velen gewijd
wordt.
Wij zeggenmet opzetdoor velen. Meer en
meer toch begint men te begrijpendat de kolo
niale zaken een algemeen belang zijn, en menigeen,
die vroeger misschien zeiden daarover nadacht,
heeft thans getracht, zich op de hoogte te stellen,
omdat hij begrijpt, dat de tijd voorbij is, om altijd
door de oogen van anderen te zien en later te
denkenhet schijnt dat men heeft mis gehad.
Maar de groote menigte denkt er nog niet aan,
dat op dit oogenblik een der groote beginselen van
het koloniaal beheer in overweging is, en dat de
beslissing, die misschien weldra zal genomen wor
den met de toekomst van Java en alzoo ook met
de onze innig verbonden is.
Als men de discussien nagaatdie de eerste
dagen over dit onderwerp in de kamer gehouden
zijn, dan komt men tot de overtuiging, dat de mee
ningen nog altijd zeer scherp tegenover elkander
staan. De een zegtdat de aanneming van de
voorgedragen wet noodwendig verderfelijke gevol
gen zal hebben; de ander meent er het redmiddel
in te zien, dat even redelijk als voordeelig is, en
sommigen gaan een stap verder door te zeggen,
dat bij deze wet nog niet genoeg is gedaan, dat men
gerust nog wat verder zou kunnen gaan.
Het publiekdat in dezen slechts oppervlakkig
oordeelen kan, wordt in een geduchten maalstroom
gebragt, want gelooft het de conservatieve bladen,
dan zijn al de mannen;- «ftc vóór deze wet spreken
en stemmenniet veel minder dan verraders des
vaderlands, en van andere zijde heet het, dat juist
de tegenstemmers zich op een geheel verkeerd
standpunt plaatsenterwijl zoowel het eene als
het andere met zoo vele en zoo duchtige redenen
wordt omkleed, door het gezag van zoo bekende
specialiteiten wordt gesteunddat het werkelijk
voor den oningewijden onmogelijk wordt, om te
beslissen, wie de zaak nu eigenlijk aan het regte
eind heeft.
Wat door den minister, met veel juistheidde
agrarische wet is genoemd, is een voorschrift om
trent de uitgifte in erfpacht en de regeling van
het bezit van gronden op Java.
Reeds sedert onheugelijke jaren is over dit punt
getwist en mannen van erkende bekwaamheid
hebben steeds het regt daartoe of volgehouden of
bestreden, zoodat men, met regt, hier zeggen kan
de geleerden zijn het daarover niet eens.
Wij zouden onze lezers waarschijnlijk geen dienst
doen met een afgetrokken betoog over deze quaestie,
en evenmin met een relaas van al de verschillende
adviezendie daarover zijn uitgebragt. Slechts
over een hoofdpuntdat bij het debat over deze
zaak steeds op den voorgrond treedt, willen wij
een enkel woord in het midden brengen.
Heeft de staat regt om over de gronden op Java
te beschikken Dat is de vraag die de geheele zaak
beheerscht. Is hij de Souverein, die willekeurig
met den grond, als zijn eigendom handelen kan?
Zijdie zich voordoen als beschermers van den
eigendom der Javanen en de vraag ontkennend
beantwoorden, zien echter voorbij, dat in het be
grip van Souverein niet opgesloten ligt, dat de staat
eigenaar is en met de gronden naar goedvinden
handelt, maar dat hij eigenaar is en niet de eene
of andere klasse van tusschenpersonen. De ge-
bruiksregten op den grond berusten bij de opgezete
nen, en het regt van den Souverein bepaalt zich tot
de geregelde invordering van eene jaarlijksche bij
drage tegenover de bescherming die hij verleende.
Maar iets anders is het met de nog onontgonnen
gronden. De uitgifte daarvan in erfpacht is klaar
blijkelijk een algemeen belang, strekt tot uitbrei
ding van den landbouw en brengt dus den staat
reeds daardoor voordeelen aan. Het groote verschil
op dit punt bestaat, bij de voorstanders, in het ver-
koopen of in erfpacht geven en vervolgens in den
tijd voor die erfpacht te bepalen.
Het laat zich hoorendat bij verkoop geene
groote winsten kunnen verwacht worden omdat
de groote kosten der ontginning den koopprijs kon
den verlagen. En eene uitgifte in erfpacht voor
betrekkelijk korten tijd zou aan de vereischte be
langstelling in het welslagen der ondernemingen in
den weg staan. Het is daarom dat de minister
bij de thans aanhangige agrarische wet een tijd
van 75 jaren bepaalde, eene bepaling, die al weder
door sommigen sterk bestreden wordt.
Dat onze koloniale conservatieven sterk gekant
zijn tegen de uitgifte van gronden in erfpacht, is
van hun standpunt vrij natuurlijkvooral wan
neer zij, gelijk de heer Hasselman beweerd, dat dit
onnoodig en onstaatkundig is. Zij vreezen de
ontwikkeling van particuliere industrie ter wille
van het batig slot en zij zouden een eersten en
gewigtigen stap tot de liberale koloniale politiek
doen, indien zij met het plan van den heer de Waal
medegingen.
Minder begrijpelijk ishoe zijook van hun
standpunt kunnen volhouden dat zoodanige uitgifte
onbillijk zou wezen. Meenen zij toch dat men
FEUILLETON.
Het Vaderland bevat het navolgende
WOORD AAN ZIJN LANDGENOOTEN
door
JT. J. CREMER,
dat wij belangrijk genoeg achten, om het overtenemen.
Vervolg
Den toestand te laten zooals hij isMaar Ne
derlanders, landgenooten die uw kinderen liefhebt,
dat wilt ge niet! Hebben ZIJ dan geen kinderen
de overige leden dier commissie? O, indien zij ze
hadden, ze zouden bedacht hebben, dat hun raad
het begraven was eener zaak die niet slechts een
onderzoek vorderde, maar nu 't allereerst beteugeling
van het kwaad, terwijl dat kwaad als werkelijk be
staande werd aan het licht gebragt.
Of meent gij nog, dat een wet als door de com
missie begeerd, geenszins in strijd met den Neder-
landschen volksgeest en wenschelijk zou zijn?
Leest dan landgenooten, het uitmuntende hoofdar
tikel in de nos. van 6, 7, 8 en 9 Nov. 1869, der
Nieuwe Rotterdamsche Courant. Mij dunkt de
i) 't Zou m. i. zeer te wenschen zyn dat de talentvolle redactie dier
courant dit artikel met den naam van den auteur, ook afzonderlijk
in 't licht deed verschijnen.
voorstanders van een algemeen verpligt schoolonderwijs
ze moeten na de lezing er van, wel in tegenstan
ders veranderen, of althans erkennen, dat het voor
stel der commissie ten behoeve van het fabriekskind,
inderdaad maar zeer zeker ter goeder trouw
een voorstel is geweest om den bevonden slechten
toestand te laten zooals hij is.
Maar wat dan Zou men blind willen zijn voor
de eerlijke en dikwijls niet geheel ongegronde be
zwaren tegen een wettelijke regeling van den arbeid
der kinderen in de fabrieken? Zal men het oor sluiten
voor de waarschuwende stemmen, als ze daar spreken
van de gevaren, waaraan men het kind gaat bloot
stellen, erger misschien, dan waaraan men het te
ontrukken wenscht? Zal men doof zijn voor de
eischen der vrijheid in ons eenig en dierbaar Ne
derland
Neen, voorzeker neenImmers juist dan eerst,
wanneer men al die bezwaren goed heeft doorzien,
dan eerst zal de wetgever kunnen optreden om ook
de vrijheid te waarborgen van het mishandelde kind
En spreken moet hij. Zou Nederland nog langer
dralen om het voorbeeld van het grootste deel der
Europesche naties te volgen, en de stem der men-
schelijkheid te doen klinken?
Nog eens: de toestand is slecht. Dit is een be
staande zekerheid. Hierin te voorzien is plicht. De
gevolgen echter die men van een wettelijke regeling
vreest, zijn onbewezen mogelijkheden!
Zal men den uitgehongerde een maaltijd weigeren,
uit vrees dat hij door overmatig gebruik zijn leven
in gevaar zou brengen Zou men ook nu in Neder
land weer nalaten het goede te doen, omdat men
het betere, het volmaakte niet aanstonds bereiken zal?
Wat wij dan willen? Nederlanders, wij willen een
verstandige wettelijke regeling van den arbeid der
kinderen in de fabrieken, zoo mogelijk gepaard aan
verpligt schoolonderwijs. Wij willen dat de wet
ook zal straffen wanneer onmeedoogende ouders niet
zelden beulen voor hun kinderen blijken te zijn.
Wij willen dat de wet zal straffen wanneer de
industrie 't zij dan moedwillig of uit de sleur
mensehenlevens verwoest en alzoo werkelijk „ver
rotting brengt in den staat."
Wij willen dat er een wet kome, omdat wij ge-
looven dat inmenging der Regeering hier evenzeer
noodzakelijk is, als waar zij elders optreedt als be
schermster van het kind en met straf bedreigd wie
„zijn bestaan in gevaar brengt," 2)
omdat wij gelooven dat een wet èn voor die arme
Een der edeldenkendste fabrikanten in Twenthe verhaalde mij
nog onlangs, dat er o. a. ouders zijn die om de arme schepseltjes
*s winters heel vi^oeg goed wakker te doen worden, ze uit de warme
bedstee nemen en met de bloote voetjes op den ijskouden haardsteen
zetten
2) Wetboek van Strafregt, Zesde Afdceling,