1870. JV* 14. Vrijdag 18 February, 57ste jaargang. BINNENLANPSCHE BERIGTEN. GOESSCHE (01 RANT. De uitgave dezer Courant geschiedt Maasdag eu Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. 1.90. Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1—6 regels h 1, Pienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der ..uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. Onze verwachting dat de stem die onlangs vernomen werd, om de koslen van het departe ment van oorlog te verminderen, weerklank vin den zou, wordt bevestigd. Al is ook voor dit jaar de begrooting weder aangenomenmen houdt daarom niet op aantedringen op bezuiniging voor deze aangelegenheid. O O Zeker is het daarvoor nu de beste tijd. Wan neer eenmaal de begrooting opgemaakt en in onderzoek is, zal het altijd bezwaarlijk gaan, om radikale hervorming aantebrengen. Eene geheel andere regeling van zaken moet voorafgaan en het is de weg daartoe niet, om de gelden te ont houden, die gevraagd worden, naar aanleiding van het bestaande. Eerst dient overwogen te worden, van welken aard en omvang de bezui niging kan en moet zijn en de tijd tot kalm beraden daarover is zeker dan het best, als er geene stoornis te vreezen is in de zaken, die wel veranderd, maar niet plotseling opgeheven kunnen worden. Indien dus de wensch naar vermindering van uitgaven voor oorlogsmiddelen, een volks-wensch is, dan moet hij nu uitgesproken wordenen daarom zagen wij met genoegen, dat nog onlangs een adres ter uitdrukking van dien wensch, uit den boezem des volks, voortkwam. Intusschen vindt het denkbeeld, dat ons toe lacht, bij velen ernstige bestrijding en men stelt het- soms voor, als of wij de eer, de onafhankelijk heid des lands zoo maar goedsmoeds wilden prijs geven, alsof wij ons land wilden brengen in een staat van weerloosheid, waardoor het aan den eer sten den besten indringer werd in handen gespeeld. Die voorstelling is onjuist. De beweging tegen eene hoog opgevoerde be grooting voor het oorlogsdepartement is, niet uit sluitend, opgewekt door de overtuiging, dat onze beperkte finantiën zulke uitgaven niet gedoogen, maar zij is veel meer tegen het oorlogvoeren in het algemeen gerigt. Zullen de rampen van den oorlog voorkomen worden, dan moeten de gelegenheden tot oorlog voeren zooveel mogelijk worden weggenomen. Wanneer bij de volken algemeen daarop wordt aangedrongen en de noodzakelijkheid voorop gezet, om de kapitalen, die daaraan worden vermorst, lie ver tot andere einden te gebruikendan zal niet zoo ligt aanleiding genomen worden tot een ver woestenden strijd. Het gemakkelijk beschikken over het goed en bloed der volken is, ten allen tijde, eene uitlokking geweest voor de oorlogzuchtigen, eu het spreekwoordGeen geld, geen Zwitsers heeft er altijd op gewezendat men niet te vrijgevig zijn moetom oorlogskosten te dragen, want dat daardoor aan den boozen lust slechts voet wordt gegeven. Als de oorlog uitbreektdan zucht het geheele volkniet alleen omdat het veel betalen moet maar omdat er geen einde te zien is aan al de treurige gevolgen. Dan klaagt en jammert men och, of het toch vrede wareOmdat allen, zonder onderscheid den druk gevoelen vereenigen zich rijken en armen in den wensch, dat het menschen- moorden mogt ophouden en niet langer de geessel worde gezwaaiddie het grootste verderf voor het volkswelvaren is. Als langzamerhand de gevolgen beginnen te wij ken de roede vergeten wordt en betere tijden beginnen aantebrekendan zegt nog wel deze of gene menschenvriendals het zoo te pas komt die oorlog is toch eene leelijke zaak; maar men denkt er niet aan, om in vredestijd rustig te over leggen hoe men die gelukkige dagen kan doen voortduren. Men geniet al te onbezorgd van het hedenstelt den dag des kwaads verreom als het te laat isweder de oude klagt aan te heffen, als stond men voor een noodlotdat met. geene mogelijkheid kan worden ontgaan. Eigenlijk hebben dus de volken het zich zeiven te wijten, dat zij zoo dikwijls onder den oorlogs last. bukken. En moge die, in sommige gevallen, onvermijdelijk schijnen, zeker is het, dat wanneer zij leeren inzien, hoe veel beter voor hen een duur zame vrede isook die onvermijdelijke oorzaken wel zouden verminderen. En nu. Het geneesmiddel ligt voor de hand. Het oogenblik is gunstig, om een begin te maken en wij zouden het ons beklagen, als wij dat lieten voorbijgaan. Ook hier geldt het, dat een de eerste moet wezen. Een goed voorbeeld zou zeker navolging vinden, want ook zij, die nu er niet aan denken, wat hunne onverschilligheid of nalatigheid uitwerken kan, ook zij zouden zich laten overtuigen en tot betere gedachte komen. Maar van het volk moet de zaak uitgaan. Zoo lang dit zich niet hooren doet, schijnt het zeker, dat zij verantwoord zijn, die tegen alle eventuali teiten trachten gewapend te wezen en daarvoor de noodige gelden vragen. Men zou het een gou vernement ,als groot verzuim, aanrekenen, als het niet gezorgd had, en dat zorgen kan niet zonder lasten opteleggen geschieden. Wanneer dan die lasten zich drukkend doen gevoelen, wachtte men nietdat de regeering ze verminderen zal, tenzij het volk duidelijk verklare, dat het zijne krachten liever wil inspannen tot betere bedoelingendan om oorlog te kunnen voeren. Uit'dat oogpunt moeten de adressen, die nog voortdurend worden opgemaakt en ingezonden welkom zijn, en zij kunnen niet beschouwd wor den als eene ongeoorloofde pressie, als eene onzalige vrucht van radikalisme of democratischen geest, zoo als ze soms worden afgeschilderd, maar wel, als de uiting van een volksgevoelen, dat zijn grond heeft in het welbegrepen volksbelang, dat te re delijk isdan dat het door iemand zou kunnen gewraakt worden. GOES, 17 February 1870. Het antwoord der regeering op het sectie-verslag der tweede kamer over de agrarische wet is heden rondgedeeld. Eenige wijzigingen zijn in het ont werp aangebragt; onder deze verdient vooral op merking die, volgens welke over gronden van in landers voor de suiker-cultnur van het gouverne ment of uit anderen hoofde niet beschikt wordt, dan bij wijze van onteigening tegen schadeloos-*- stelling. De voornaamste wijzigingen van de postwet, vol gens het bij de tweede kamer ingekomen ontwerp, zijnuniformport van 5 cent voor binnenlandsche brieven, met gedwongen frankeering, op straffe van dubbel port; berekening van het port voor druk werken, met uitzondering der dagbladen, naar het gewigtvermindering der tarieven voor de verzen ding van geldswaarde en voor het bekomen van postwissels; en, eindelijk, invoering van gestempelde briefomslagen. De tweede kamer der staten-generaal heeft hare werkzaamheden hervat. De ingezonden geloofs brieven van den heer van Reenen als nieuw benoemd lid werden in handen eener commissie van onder zoek gesteld, die daarover rapport zal uitbrengen. Verscheidene wetsontwerpen zijn bij de kamer in gekomen, waaronder dat betrekkelijk de bewaar scholen, de regterlijke indeeling, de gewijzigde begrooting van uitgaven voor den aanleg van staatsspoorwegenintrekking der wet houdende verbod van alle vreemde of particuliere loterijen|; herziening der wet houdende regeling van het briefport en van de regeling der brievenposterij. De kamer heeft voorts hare afdeelingen ver nieuwd. FEUILLETON. LOSSE GEDACHTEN OVER STAATHUISHOUDKUNDE. I. «De Staathuishoudkunde leerthoe de rijkdom in de maatschappij ontstaat, en te niet gaat." Aldus omschrijft mr. J. L. de Bruijn Kops deze wetenschap, met juiste woorden. Zij bepaalt zich tot het onder zoek der volkshuishouding, voor zoo ver deze be trekking heeft op het stoffelijk welzijn der maatschappij. Zij kan derhalve genoemd worden: de leer der na tuurwetten van wier toepassing de volkswelvaart afhankelijk is. De stoffelijke voorwerpendie ter bevrediging der veelvuldige menschelijke behoeften dienen, worden in staathuishoudkundigen zin rijkdommen genoemd en onderscheiden zich in natuurlijke, die zonder in spanning voor ieder verkrijgbaar zijnen maatschap pelijke, die slechts door arbeid verkregen worden. Alleen de laatsten hebben ruilwaarde. De mensch zoekt steeds het grootst mogelijke ge not te erlangen met de minste inspanningen tracht dus de maatschappelijke rijkdommen door natuurlijke te vervangen. Zoogenaamde onstoffelijke goederen onder de rijk dommen op te nemenis eene dwalingdie hare oorzaak vindt in de verwarring van de voortbrenging met voorwaarde daartoe en van de ruiling van stof felijke voorwerpen tegen elkander met de eenvoudige overdragt van eigendom. De diensten, die de mensehen elkander bewijzen, behooren alleen dan tot het gebied der staathuishoud kunde, wanneer zij hierin bestaan, dat de inspanning, welke de voortbrenging van eenig voortwerp wenscht van dingendie dat voorwerp begeertdoor een an der verrigt wordt. De overige diensten worden uit sluitend door de staathuishoudkunde behandeldmet betrekking tot hunnen invloed op de voortbrenging of tot hunne belooning. De gansche reeks van omstandigheden en ver- rigtingen, die met gevoel van behoefte beginnen en met hare bevrediging eindigen, laat zich gevoegelijk splitsen in voortbrenging, omloop, verdeeling, en verbruik. Het punt, waarvan de staathuishoudkunde uitgaat is de behoefte der menschen aan stoffelijke zaken, eerst die van het ligchaam, daarna die van hooger waarde, als die van het verstand, de godsdienst, het schoonheidsgevoel enz., in het kort: de mensch heeft behoefte aan stoffelijke zaken voor ligchaam en geest. De gedurige vermeerdering der behoeften is eene weldaad, als zijnde een prikkel tot welvaart en vooruitgang. Men kan de behoeften bevredigen door moeite en inspanning, niet alleen van ons zelve, maar ook van anderen. In het laatste geval wordt het dienst, die belooning eischt. Doch ook het middel tot die be looning moeten wij ons verschaffen, en zij is dus met moeite verbonden. Ieder zoekt met geringe inspanning de grootste vruchten te verkrijgen; van daar uitvindingen, die ook weer welvaart bevorderen. In beschaafde maatschappijen is de moeite het minst. De wilde lijdt gebrek, omdat hij alles zelf doen moet; de beschaafde heeft overvloedandere werken voor hem. Tot de natuurlijke rijkdommen behooren grond, licht, water enz.tot de maatschappelijke die, welke ruilwaarde hebben. Tusschen beide is echter geen zekere grens. Zoo kan b. r. groot gebrek aan water, het bezit van water tot een maatschappelijke rijk dom maken. Het streven van den mensch om maatschappelijke rijkdommen in natuurlijke te doen overgaan, bevor dert de geestbeschaving, waardoor de ligchamelijke arbeid minder wordt.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1870 | | pagina 1