1869. JV$ 101 Dingsdag 21 December* 56*te jaargang,
BEKENDMAKINGEN
van h.et Gemeente-bestuur.
(iOKsscm;
comtvr.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p.p. 1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden it 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels 5 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 1 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag dei' uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wensclit opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
NIEUWEJAARSOOMMISSIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter openbare kennis,
dat de Commissie tot uütdeeJïeig van Sïet-
waren en Braiidstaffen op Sieuwjisarsiiaj;
zich weder geconstitueerd heeft, en bestaat uit de heeren:
J. A. A. FRANSEN van de PUTTE, Wethouder als
V oorzitter
P. van DALEN, lid van liet Burgerlijk Armbestuur
J. A. STOKMANS, lid der diakonie van de Ned. Herv.
Gemeente
P. H. TIMANS, lid van hetR. C. Parochiaal armbestuur
en M. J. de JONGHlid der commissie tot de (Economische
spijsuitdeeling
terwijl de heer C. RISSEEUW, griffier ter secretarie,
als Secretaris aan de Commissie is toegevoegd;
dat deze Commissie daartoe door de bijdragen der inge
zetenen in staat gesteld, op Zaturdag den 1 Januarij 1870, te
beginnen des voormiddags ten half twaalf ure, aan de Weezen
en Armen-school de gemelde uitdeeling zal doen.
Burgemeester en Wethouders vertrouwen, dat de belioef-
tigen zich zullen onthouden van op dien dag rondteloopen
tot het vragen van giftenwaarop streng zal worden ge
let, en verzoeken de meergegoeden geene aalmoezen aan
de deuren uittereikenmaar deze veeleer aan de Commissie
toe te vertrouwen.
Goes, den 18 December 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente, dat
de gemeenteraad in zijne vergadering van den 17 dezer,
heeft benoemd tot leden van de onderstaande vaste com
mission, bedoeld bij art. 54 en 166 der gemeentewet;
lo. voor het fmantie-wezen, de heeren C. C. van den BOSCH,
tevens voorzitter, mr. W. G. de KNOKKE van deb. MEULEN
en O. VERHAGEN.
2o. tot het ontwerpen van de verordeningen, tegen wier
overtreding straf is bedreigd, van welke commissie de Bur
gemeester lid en voorzitter is, de heeren mrs. W. G. de
KNOKKE van der MEULEN en .1. II. de LAAT de KANTER.
Goes, den 18 November 1S69.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen ter openbare kennis, dat door hen zijn benoemd
tot leden van de directie der brandweer de onderstaande
personen, te weten:
Generale Brandmeesters.
Mr. J. L. H. LIEBERT. J. SOUTENDAM
Brandmeesters.
W. J. v. d. WEERT. W. de BESTE. J. P. MULLER.
D. HILDERNISSE.
Onder-Brandmeesters.
J. WABEEKE. C. P. ELSMAN. C. B. de JONGH. B.
den BOER. J. P. v. d. DOES. J. GROENEWEG. J. W.
de GROOT. J. JE. E. STOKMANS.
en dat deze met den 1 Januarij 1870 in functie zullen treden.
Burgemeester en wethouders achten het niet overbodig,
in berinnering te brengen, dat gemelde ambtenaren bevoegd
en verpligt zijn tot het opsporen en constateren van overtre
dingen der bepalingen van net reglement op het brandwezen.
Goes den 18 Dec. 1869.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
maken bekend, dat Diakenen der Hervormde Gemeente al
hier, het voornemen hebben om op den eersten Kersdag,
zijnde Zaturdag den 25 dezerna het eindigen der Godsdienst
oefeningen eene buitengewone of zoogenaamde Siee-
Collecte te houden aan de huizen der ingezetenen, ten
behoeve van hunne bedeelden.
Burgemeester en Wethouders vertrouwen, dat deze gele
genheid gretig zal worden aangegrepen om ruime bijdragen
uittereiken aan genoemd collegieten einde zijne taak te
vergemakkelijken, waartoe deze inzameling gunstig wordt
aanbevolen.
Goes, den 18 Dec. 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
Het Dagblad 1let Noorden vestigt de aandacht
op eene bijzonderheid, die, zeker door de kracht
der gewoonte, weinig wordt opgemerkt en toch
wel de aandacht des volks verdient.
Het blad wijst er op, dat ook in ons landde
koning uitsluitend door militairen omgeven is
gelijk ook de prinsen van den bloede, zich steeds
militaire officieren als adjudanten zien toevoegen.
»Als ware Nederland een militaire staat, geeft
de volksvertegenwoordiging alleen geld voor eene
militaire omgeving des konings."
't Is niet om de 30 of 40 duizend gulden, die daar
voor op de begrooting worden gebragt, dat die
aanmerking gemaakt wordt, het geldt integendeel
hier een beginsel. »IIet is de vraag of de staat
der Nederlanden is eene vereeniging van mensclien
op den vrede gerigt, dan wel of het is een mili
taire staat in miniatuur?"
Die laatste vraag is niet moeijelijk te beant
woorden. En met het oog op hetgeen Nederland
sedert eenige jaren is, met het oog op de toe
komst, die het voor zich ziet, is het wel aan
geen twijfel onderhevig, dat wij onzen roem op
een ander gebied, dan dat der krijgskunde, moe
ten zoeken.
Er was een tijd, waarin de vorsten, niet alleen
opperbevelhebbers waren van 's volks strijdkrach
ten maar ook gedurig geroepen werdenom het
volk aan te voeren in den krijg.
Die dagen zijn gelukkig voorbij en het heeft
iets vreemds, om geen ander woord te gebruiken,
dat men toch voortgaat, om de vorsten steeds als
militairen te klceden en hen schier eukel van
officieren te omringen, 't Is of zij ieder oogen-
blik geroepen worden, om oorlog te voeren, en
geene andere voorlichting noodig hebben dan die
omtrent krijgszaken.
En toch Nederland leef»*, nu reeds dertig
jaren in vrede, en er werd van den vorst niets
anders gevraagd, dan dat hij voor zijn volk,
dat alles bevorderen zou, wat het als zegeningen
des vredes genieten kan.
Wij herhalen, het is niet om te beknibbelen,
want welke mannen ook geroepen werden, om
den vorst steeds ter zijde te staan, zij zouden van
staatswege moeten bezoldigd worden. Maar waar
om moeten zij uitsluitend uit den krijgsmansstand
gekozen worden?
Wij hebben allen eerbied voor dien stand en
gelooven, dat zij in waarheid aanspraak hebben
op de erkentelijkheid der natie, die zich bekwa
men, om in moeijelijke oogenblikken, niet slechts
met raad en daad, met levensopoffering, met hun
bloed, 's lands eer en belang te dienen.
Maar ook andere standen zijn eerwaardig. Ook
uit die kon voor den vorst licht opgaan, om hem
met de veelzijdige behoefte des volks bekend te
maken, om hem voortelichten, bij het vervullen
van dezen. Onder de mannen der wetenschap,
onder de vele voortreffelijke staatslieden, die ons
land telt, zouden ze niet moeijelijk te vinden zijn,
die eene waardige plaats aan 's vorsten zijde zou
den innemen. En de natie zou het zeker zeer
gaarne zien, dat ook deze werden toegelaten tot
de eervolle en gewigtigebetrekking, om, steeds aan
's vorsten zij, hem omtrent de overige belangen
des volks, buiten de militaire aangelegenheden,
voortelichten.
Wij gaan nog niet mede met het denkbeeld
van Het Noorden, om in deze zaak verandering
te provoceeren, door de militaire omgeving van
den vorst en van de prinsen van den bloede, van
de begrooting te doen verdwijnen. Wij zouden
vooralsnog het doel willen bereiken langs een ande
ren weg, langs den weg van overtuiging, niet van
schijnbaren dwang, 't Is nu eenmaal een inge
wortelde gewoonte, die bij alle vorsteu bestaat;
de traditioneele militaire omgeving schijnt tot een
vorstenbestaan te behooren. Bij de volken is
ook langzamerhand en ongevoelig de gedachte ge
vestigd, dat het zoo wezen moet. Velen achten het
majesteitschennis, om zich eenig oordeel over der
gelijke hofzaken aantematigen. Maar men begint
ook van lieverlede te hegrijpen, dat ook deze aan
gelegenheid voor verandering vatbaar is en dat
het volk, dat de kosten draagt, toch wel een wensch
mag uiten.
Daarom verblijden wij ons, dat onze Noorde
lijke zuster de zaak ter sprake bragt. 't Is de
eerste stap om nadenken te wekken en verbete
ring voorfcebereiden. Dankbaar ziet zeker het
volk op den vorst, die zich met wijsheid, moed
en kracht, aan het hoofd der defensie stelt, maar
dankbaarder zou het hem] nog zijn, als ook zijne
omgeving toonde, dat de andere zaken van het
staatsbestuur, aan wier hoofd hij evenzeer staat,
in hem, in gelijke mate, een voorstander en bescher
mer vinden.
BiftrnjEftiLANPSCHE BERIGTEfti.
GOES, 20 December 1869.
De zittingen der tweede kamer hebben, in de
vorige week, nog al belangrijke momenten opge
leverd. Als hoofdzaak vermelden wij, dat de be
grooting van binnenlandsche zaken is aangenomen,
met 52 tegen 22 stemmen, een uitslag, die te meer
opmerking verdient, omdat de tegenstemmers meest
allen hun plan hadden aangekondigd, als bijdrage
tot de schoolwet-agitatie. Intusschen zijn hunne
plannen, om de regeering op dit punt in gevaar
te brengen, mislukt. De heer Berchman poogde te
vergeefs, door het reciteeren van eenige dichtregelen,
zijne medeleden aandoenlijk te stemmen en voor
zijne inzigten te winnen; hij kon wel de tweede
kamer tot een reciteer collegie maken, maar eeni-
gen indruk maken, vermogt hij niet. Ook de te
genstand tegen meerder onderwijs, aan het vrou
welijk geslacht te geven, baatte niet. De subsidiën
daarvoor werden verleend. Evenzoo die voor het
landbouwonderwijs. Het is dus wel gebleken, dat
de groote meerderheid der kamer in de rigting der
regeering medegaat, waarhij wij echter niet onver
meld laten, dat ook van liberale zijde meermalen
in dit debat getoond werd, dat men niet, zooals
dikwijls gezegd wordt, de ministers naar de oogen
ziet, maar dat men vrijmoedig hen wijzen durft,
op een en ander, dat men gaarne anders zou inrig-
ten. Ten slotte dient nog gezegd, dat het lang
dradig ondenvijs-debat, door den heer Thorbecke
zeer aardig gekarakteriseerd werd, toen hij zeide,
dat hij zich niet in het debat mengen wilde, zoo
lang geene nieuwe gezigtspunten werden aange
geven.
Daarna is de begrootiug van oorlog aan de orde
gekomen. Zooals te verwachten was, hebben de
krijgskundige specialiteiten en de vrienden van
legers en legerkosten zich dapper geweerd, om
hen te bestrijden, die in en buiten de kamer zich
deden hooren, tegen de zoo hoog opgevoerde som
men, die voor dit departement jaarlijks worden
toegestaan. Men heeft veel te zeggen gehad over
dit onzinnige denkbeeld, om wat meer geld tot
productieve bedoelingen te bestemmen en wat min
der voor het onderhoud van een leger, dat noc
weinig waarborg geeft voor onze onafhankelijkheid,
zoo die bedreigd mogt worden. Wij hebben echter
geene nieuwe argumenten gehoord, die ons zouden
kunnen overtuigen, dat zoovele millioenen voor
oorlog en wat daartoe behoort, nuttig besteed zijn.
Wat wij overigens van de voorstanders dier liooge
uitgaven te wachten hebben, is duidelijk gebleken,
bijv. uit den wenseh van den heer de Roodie eene
verpligte militiedienst wilde invoeren, waarbij plaats
vervanging verboden was. Ging dat door, dan zou
den wij, echt Pruissisch, allen soldaten moeten
worden, niettegenstaande de afgevaardige uit Goes,
reeds gezegd heeft, dat de koning van Pruissen
zijne overwinningen veel meer behaalde door de
schoolmeesters, dan door de soldaten. Een ander
afgevaardigde was de leer toegedaan, dat men niet
vragen moet, of die hooge sommen betaald kunnen
wordendat dit eenvoudig geschieden moet. Met
die leer zouden wij ver komen. Intusschen heeft
de minister eene moeijelijke taak,, want ook de
specialiteiten en anderen, die hem de gelden zou
den willen toestaan, zijn het met zijne plannen
niet eens. Wij zijn daarom verlangend te weten, hoe
de afloop van dit debat zijn zal. Ten slotte willen wij
nog vermelden, dat de heer Fransen van de Putte de