1869. JV 100. Vrijdag 17 December. S6ste jaargang. Bij dit no. behoort een bijblad, houdende een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal met ontwerp eener Nieuwe Staats-Loterij en daar toe betrekkelijke memorie van toelichting. GEMEENTE-RAAD te GOES, (iOISSCIIE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. f 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels h 1, Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie urendes namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. OPENBARE VERGADERING VAN BEN TEN ItAADÏWIZE ALBAAIl OP F PIJDAG DEN 17 DECEMBER 1869, DES AVONDS TEN 7 URE. Punten van behandeling. 1. Mededeeling van ingekomen stukken. 2. Maximum van den onderstand voor 1870. 8. Benoeming van lfden der finantiëele comnj. voor 1870. 4. Idem der comm. tot het ontwerpen van straf verordeningen. 5. Id. der comm. voor de veemarkten. 6. Id. der plaatselijke school-commissie. 7. ld. der comm. voor het middelbaar onderwijs. 8. Id. van het burgerlijk armbestuur en regenten van het weeshuis. 9. Id. der gezondheids commissie. 10. Politie-verordening op het begraven. 11. Instructie voor de doodgravers. 12. Id. van de lijkdragers. 13. Verordening voor de finantiëele commissie. 14 Voorste! van den heer Verhagen in zake de faeeale stollen 15. Id. van den heer dr. van Renterghein in zake de directeur c. s. der H. burgerschool. 16. Id. van burgemeester en wethouders, omtrent het badloeaal in het gasthuis. De BURGEMEESTER van GOES brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat, dat het kohier van liet PATENTREGT voor deze gemeente over het tweede kwartaal van het dienstjaar 18691870, op heden ter in vordering is gesteld in handen van den ontvanger der be lastingen, Afinnen deze gemeente en dat de PATENTEN van hen, die op dat kohier voorkomen, ter secretarie der gemeente kunnen worden afgehaald, van heden tot den 28 teccmber aanstaande, dagelijks, uitgenomen op Zon- en feestdagen van des voormiudags 9 tot des namiddags 2 ure, terwijl de dan niet afgehaalde Patenten door eenen deur waarder der directe belastingen, aan belanghebbenden, te gen betaling van 10 cents zullen worden uitgereikt. Goes, den 14 December 1869. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. Het denkbeeld, om bij de regeering aantedrin gen op bezuiniging in de uitgaven voor oorlog en marine, het eerst door de provinciale staten van Groningen in praktijk gebragt, heeft niet alleen hier, maar ook in andere deelen des lands, weerklank gevonden. Mag men zich ook niet voorstellen, dat de adressen, daartoe opgezonden aan den koning en aan de tweede kamer, veel zullen uitwerken, het is toch goed, dat men daar mede voor den dag gekomen is en openlijk heeft uitgesproken, wat reeds lang door velen werd overdacht en besproken in bijzondere kringen. Het is immers meermalen gebleken, dat denk beelden, die in den aanvang grooten tegenstand ontmoet hadden, omdat zij nieuw en vreemd waren, langzamerhand de meerderheid voor zich ge wonnen hebben; en menigmalen is eene openlijke verkondiging daarvan de weg geweest, om ze van alle kanten met aandrang te laten aanprijzen, om den grond te leggen tot hunne verwezenlijking. Wij gelooven daarom, dat de eerste stap, die nu gedaan werd, in de gevolgen, van groot ge- wigt kan worden. Intusschen heeft de wensch, door velen in genoemde adressen uitgesproken, ook ernstige tegenspraak gevonden. Wij hebben eerbied voor de gevoelens van anderen en laten gaarne aan ieder het regt-, om zich op een ander standpunt te plaatsen, om wenschen te uiten tegengesteld aan de onzen. Ten opzigte van deze zaak was het ook te verwachten, dat de gevoelens zeer verdeeld zouden zijn, en het verwondert ons niet, dat de adressen van hier en van elders opgezonden, krachtig bestreden worden. Maar het komt ons bescheidenlijk voor, dat er tegen de argumenten, door hen die de strek king der adressen afkeuren, ingebragt, nog al een en ander te zeggen valt, en wij meenen daarop nog eens te moeten t,erug komen. Men heeft beweerd, dat gevoelens, als die welke in de adressen geuit zijn, het bewijs gaven, dat althans een deel onzer natie, van het voor geslacht ontaard schijnt te zijn; dat de volks trots er tegen opkomen moet, om eenen naam prijs te geven, die het voorgeslacht met zijn bloed heeft verworven. Men beweert, dat wij aan het vaderland, aan zijn eeuwenouden roem yerpligt zijn, om onze strijdkrachten te versterken, en te bewaren, en dat de zaken te donker wor den ingezien, wanneer men stelt, dat bij voorko mende gevallen, het voor ons toch onmogelijk zijn zal, om ons tegenover grootere magt te handhaven. Naar het ons voorkomt, klinkt dat alles schoon maar houdt het geen steek. De tijden zijn voorbij, waarin het genoeg was, om van mogelijke ge varen te spreken, ten einde eene soort van roes te verwekken, waarin men tot alles in staat was, en de practische rigting van onzen tijd stelt zich krachtig tegen hen, die nog aan het voort duren dier traditioneele opwinding gelooven. De tijden zijn veranderd, 't Is niet meer, als in de vorige eeuwen, toen men schier dagelijks op aanvallen van elke zijde bedacht moest zijn, toen men, om zoo te zeggen, als tot de tanden gewa pend, den dagelijkschen arbeid moest verrigten. De beschaving, hoeveel ze nog te wenschen over laat, heeft hare onmiskenbare sporen ingedrukt in het maatschappelijk leven der volken, in hun onderling verkeer. Wij behoeven niet meer in de vrees te leven, dat een roofzuchtig vijand op ons goed en bloed aast en ieder oogenblik komen kan, om te moorden en te plunderen. Maar daarom is het gevaar niet weggenomen, om door een begeerigen, magtigen nabuur te wor den ingeslokt Wij deelen de vrees van enkele zvvaarmoedi- gen niet, maar wij gelooven wel met velen, die de zaken bedaard en nuchter beoordeelen, dat hoe hoog onze strijdkrachten ook worden opgevoerd, in dat mogelijke geval, toch geen afdoenden we derstand zou te bieden zijn. ,/Men zou zich toch kunnen staande houden, tot van elders hulp opdaagde," wordt er gezegd, maar heeft niet de geschiedenis der laatste jaren duidelijk geleerd, dat een klein volk zich dapper tegen de indringers verdedigde, maar dat men het aan zich zei ven overliet en het dood bedaard" door den sterkeren liet nemen en laat bezitten? Van die hulp der grootere mogendheden is zoo weinig te verwachten, tenzij deze er zelve belang bij hebben, om de bedreigde nationaliteit te hulp te komen. In dat geval zullen zij echter niet achter blijven, al heeft het aangevallen volk ook geen groot leger op de beenzij zullen er waarschijnlijk even spoe dig zijn als de schraapzuchtige indringers. Maar een land als het onze moet niet door ge weld van wapenen zich staande honden; het moet zijne kracht zoeken, zijne zelfstandigheid hand haven, den eerbied en het ontzag van anderen afvorderen, door zijne zedelijke kracht. Zijne ont wikkeling, zijne nijverheid, zijn intellectueel ver mogen moeten het tot een land maken, waaraan men niet maar een zelfstandige plaats gunt, maar dat men in den rei der volken onmisbaar acht. Zouden wij waarlijk nog onzen roem moeten zoeken in wapenfeiten, en bij de mogelijkheid dat deze vroeger of later te vermelden zullen zijn, een kostbaar leger, eene uitgebreide zeemagt onder houden, die zoovele finantieele opofferingen vor deren, dat daardoor het volk uitgeput wordt en de schatkist dagelijks in krachten achteruit gaat? Het is geen eer voor een volk aan een hersen. schimof wil men liever aan eene onwaarschijn lijke mogelijkheid, alles opteofferenschulden op schulden te stapelenom het onnoodige te bezit ten, en het goede ongedaan te laten of door min prijselijke hulpbronnen in het leven te roepen, enkel om te kunnen zeggen, dat het een leger en eene zeemagt heeft, dat het nog iets bezit van hetgeen in vroegere tijden door de noodzakelijkheid werd geboden. Het is nu eenmaal uitgemaakt, dat onze finan- tien niet bloeijen en dat slechts een zeer zuinig beheer de middelen verschaffen kan, om in de FEUILLETON. VERLOREN EN GERED. VI. (Slot.) Na weinige maanden trok de „vriend" der jonge vrouw zich terug en verdween, om zijne vele scliuld- eischers te ontgaan en elders op nieuw zijne zwen- delarijen te beproeven. Vrouw Prell zonk al dieper en dieper. Zij droeg fraaije kleederen, maar haar geweten was verdoofd, hare vrouwelijke eer geheel verloren. De vrouw, bij wie zij haar intrek genomen had, was eene dier nietswaardige koppelaarsters, van welke er in iedere groote stad en ook in Leipzig vele zijn. Hare duivelsche raadgevingen voerden Albine volkomen naar den afgrond. Zij bekommerde zich niet meer om haren pleegzoon. Zij had een anderen weg te bewandelen en kon of wilde hem zelfs niet gaarne in hare nabijheid hebben. Eene goedaardige ziel gaf hem nu en dan iets, of hij trachtte door boodschappen te doen, het dragen eener reis- tasch enz., enkele penningen te verdienen. Eindelijk verbleekte ook de nieuwe ster, die het leven der pleegmoeder bestraalde. Zij werd ziek en ellendig, en niemand wilde iets met haar te doen hebben. Zij vertrok naar Stötteritz en nam haar verblijf in een slecht dakkamertje, verkocht al hare betere kleedingstukken met dezelfde gemakkelijkheid, als waarmede zij verworven waren en voedde zich, hoogst kommerlijk, door vrouwelijken arbeid. De periode van den honger begon. Zij werd bedlegerig, kreeg de tering en Fbederik Dorner moest, naauwe- lijks zeven jaren oud, voor het onderhoud van zijne pleegmoeder en zich zei ven zorgen. Zoo vond hem, gelijk wij in de eerste afdeeling dezer ware geschiedenis gezien hebben, de nacht waker Muller en dat was eindelijk een regte pleeg vader, door en door braaf; een gevoelig hart in een ruwen, onbeschaafden vorm. Op zekeren namiddag, in 't begin der lente, wan delde Muller met zijn knaap aan de handlangs de afgelegene wegen van het Rozendal, om hem de heerlijkheden van het parkachtige woud te laten zien. Daar bemerkte hij, hoe op een donkere plaats een haveloos gekleed mensen juist gereed was, een strop aan een boom te bevestigen en zich daaraan optehangen. Het Rozendal is ook in dezen zin ge denkwaardig, en er zijn weinige plaatsen in, waarop niet iemand een einde aan zijn leven heeft gemaakt of trachtte te maken. Muller ijlde naar de plaats en vermogt den vreemdeling van zijn plan tot zelfmoord af te brengen. Deze rigtte plotseling met levendige spanning zijn blik op den blonden knaap, voornamelijk op zijne oogen en op eene kleine roode plek aan de regter slaap. „Welk eene zonderlinge gelijkheidmompelde hij. „Wat meent gij vraagde Muller nieuwsgierig. „Kuilt gij mij iets van de afkomst van dit kind zeggen?" „Waarlijk, hij is liet!" riep nu Schouten want deze

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1