1869. JV? 94. Vrijdag 26 November. 56ste jaargang. van het Gemeente-bestuur. FEUILLETON. mmm De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,75, fr. p. p. 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met hijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden h 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels h J 1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. BEKENDMAKINGEN BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, bren gen ter openbare kennisdat de gemeenteraadin zijne vergadering van den 24 dezer heeft benoemd tot leden van de commissie van voorlichting en raad ten aanzien der toe lating en classificatie van kinderen op de school van min vermogende niet bedeelden en op de bewaarschool, de heeren. J. A. A. FRANSEN van de PUTTE, wethouder tevens voorzitter. A. NORTIER, lid van den raad, N. VERVENNE Puz. lid van het burgerlijk armbestuur. J. A. STOKMANS, lid van het diaconie armbestuur. P. H. TIMANS, lid van het r. c. parochiaal armbe stuur, en 3. KOOMAN, Az., lid der commissie voorde (Economi sche spijsuitdeeling. Goesden 25 November 1869. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, bren gen bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat, dat de gemeenteraad in zijne openbare vergadering van den '14 dezer, heeft vastgesteld de suppletoire kohieren van den Iloofdelijken Omslag en de Elelasting op dc lloiirïen voor deze gemeente over den jare 1869, en dat genoemde kohieren andermaal ter lezing zullen liggen ter secretarie dezer gemeente, van Donderdag den 25 dezer tot en met Vrijdag den 3 December daaraanvolgende, van des voormiddags negen tot des namiddags twee ure, alsmede dat ieder aangeslagene binnen dien tijd tegen zijnen aanslag bij heeren gedeputeerde staten in beroep kan komen. Goes, den 25 November 1869. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, H A R T M A N. Het onlangs, door de staten onzer provincie, aan genomen voorstel, om eene som van 2000 be schikbaar te stellen, tot bevordering en aanmoedi ging van het schoolgaan en van meer getrouw schoolbezoek, is belangrijk genoeg, om er nog eens de aandacht op te vestigen, om het in deszelfs ge schiedenis nog eens nategaan. Met zeer velen verblijden wij ons, dat het voor stel werd aangenomen en brengen hulde aan de pogingen van den heer Verhagen, die de eerste aanleiding tot dit voorstel gegeven heeft; maar wij laten niet onopgemerkt, dat eigenlijk een an der voorstel, in de plaats van dat van den heer Verhagenis gesteld en dat de bereiking van zijn doel wel indirect met het nu aangenomen voorstel verbonden ismaar dat dit volkomen ten uitvoer kan worden gelegd, zonder dat er iets geschied van hetgeen de heer Verhïtgen wenschte. Wij zullen niet treden in de vraag, of eene aan wijzing van gelden uit de provinciale kasvoor het doel doör den heer V. beoogdniet meer tot de bevoegdheid der staten zou hebben behoord, dan voor de bestemming, die nu daaraan werd gege ven. Er is over de bevoegdheid genoeg gesproken, in de staten-vergadering, en het is vrij algemeen ook daar erkend, dat, moge de eene vorm meer in overeenstemming schijnen met de wet, dan de andere, in de hoofdzaak toch zoodanige uitgaaf wettig is. Van meer belang achten Vij het onderzoek naar de wijze, waarop die gelden nu besteed zullen worden. Het heeft ons eenigzins verwonderd, dat de heer V. al aanstonds het voorstel van gedepu teerden onbepaald ondersteunde en zijn oorspron kelijk voorstel geheel liet varen. Hij gaf, naar ons inzien, zijn doel prijs, om een ander te be reiken en verwekte onwillekeurig den indrukdat het hem eigenlijk meest te doen geweest was, om uit de provinciale kas gelden voor het on derwijs te bestemmen, onverschillig op welke wijze die zouden worden besteed. Van de uitbreiding der ^.hoolbibliothekendoor ruimere middelen, is toch nu geene sprake meer, of men zou moeten aannemen, dat de provincie zou helpen aan die uitbreiding, met oogmerk, om de kinderen te lokken door het uitzigt van boe ken ter lezing te krijgen. En toch die schoolbibliotheken hebben een zeer groot nut en kunnen alleen door stevige onder steuning haar doel bereiken. Niet alleen dat de leerlust opgewekt en aange wakkerd wordt bij de jeugd, maar de smaak voor goede lectuur wordt daardoor gevormd, en de vrucht van deze poging, om den geest nuttig bezig te houden en te beschaven, strekt zich door het ge- heele leven uit. Nu is het waar, dat de gemeentebesturen, in de eerste plaats, geroepen zijn, om daarvoor fond sen aantewijzen, maar eene schoolbibliotheek, zal ze goed zijn, vereisclit veel, moet bijgehouden, uit gebreid worden, en al kan eene gemeente daarvoor iets afzonderen, zoo is toch eene bijdrage voor ruimere uitbreiding hoog noodig. Het denkbeeld van den heer de Jonge, om de kinderen te laten betalen, komt ons onpractisch voor. Vooreerst hebben wij te kampen met on verschilligheid, terwijl het in den aard der zaak ligt, dat in menige gemeente de lust eerst zal opgewekt worden, wanneer de boeken gegeven worden. Als men op de vraag wachten moet, zal men zich teleurgesteld zien en hoogstens eenige weinigen tot dat vragen zien komen. Maarer is een ander bezwaar aan verbonden. Men denke zich een huisgezin, waarin vele kinderen zijn. Daar zal eene uitgave van twee cent voor ieder kind een last zijn, die op den duur niet te dragen valt. En men zal toch niet willen, dat, of enkele kinderen uit het huis gezin lezen, of dat ze een enkele maal eens een boekje ontvangen. Wij betreuren het daarom, dat de heer V., toen zijn voorstel met een ander verwisseld was, er nog niet -eens op aangedrongen heeft, dat zijn oorspronkelijk denkbeeld niet uit het oog werd verloren. Wij zouden dat te meer gewenscht hebben, omdat er nu ook volstrekt niet meer aangedron gen is op de inrigting van herhalingscholen. Wie zal het nut van dezen betwisten? De jeugd, zoowel in de steden als ten platte lande, wordt vroeg van de school genomen, omdat hun arbeid moet helpen voorzien in de behoefte van het huisgezin. Herhalingscholen, bijv. des winters in den avond, kunnen te gemoet komen aan de daaruit ontstane bezwaren, maar daardoor wordt een last op de onderwijzers gelegd, die niet on beloond kan blijven, en de kosten daarvan kun nen slechts in enkele gevallen, door de belang hebbenden gedragen worden. Nu is het waar, dat het voorstel van gedepu teerde staten zeer wel toelaat, om uit de nu aan gewezen gelden voor zoodanige scholen eene bij- VERLOREN EN GERED. (Vervolg.) III. «5 De knaap werd van uur tot uur onrustiger, in weerwil van alle moeiten, door de „kindermoeder" aangewend. De goede kapitein hoorde met een ware zielesmart den zui geling sehreijen en woelde vertwijfelend met de handen in het haar, terwijl hij in zich zelf zeide„Twintig thaler zou ik willen geven, als ik nu een fiksche min had, of als wij aan het doel onzer vaart waren! Zou dan deze verduivelde stilte nooit een einde nemen?'' Eensklaps meldde de matroos, die op den uitkijk zat, eene naderende stoomboot. „Die moeten wij aanroepen!" zeide Houtman, „wel- ligt zendt de hemel ons daar haar hulp voor het arme kind.'' Vlug en statig snoof het zwarte rookende gevaarte over de zee, om op een afstand van ongeveer vijfhonderd schreden voorbij te stoomen. Op de Roodbaard werd een noodsein geheschen en daar de lucht klaar en helder was, werd het ook spoedig bemerkt. Houtman liet de kleine boot uitzetten, en zich door twee matrozen naar de stoom boot roeijen. Het was de „Medusa," op reis naar Liverpool. De kapitein van de Roodbaard steeg aan boord en verhaalde den kapitein der stoomboot, zonder nadere omstandig heden te verklaren, dat hij op zijne bark een hulpeloo- zen zuigeling had, en zoo mogelijk, vrouwelijke hulp voor deze zocht te verkrijgen. In allen geval wilde hij ten minste om eenige, voor het kind geschikte, voedings middelen verzoeken. Het geluk was hem boven alle verwachting gunstig. Onder de 140 tusschendeks-passagiers bevond zich eene Duitsche handwerksvrouw, Therese Beil, die een kind van twee maanden aan de borst had. Zij was in Amerika gehuwd met een persoon uit Ankalt. De echtgenoot had haar verlaten, en zij meende, dat hij met haar Klein vermogen heimelijk naar zijn vaderland teruggegaan was. Om hem optezoeken, of de ondersteuning harer bloed verwanten interoepen, wilde zij over Engeland naar Anhalt terugkeeren. Er was echter geen haast bij, hare uitzigten waren gering; en zij liet zich door den kapitein met zijne belofte van eene goede belooning, vrije verpleging en later vrijen overtogt naar Bremen gemakkelijk bewegen, om op de Roodbaard overtegaan. Spoedig was hare bagage gepakt en met haar eigen kind op den arm betrad zij de boot van Houtman, wien de kapitein der Medusa nog bovendien van eene kleine hoeveelheid fijnere voedings middelen uit den voorraad voor de passagiers der eerste kajuit en eenige geneesmiddelen voorzag. Triomferend als een oude Romein, die een schoone Sabijnsche maagd ontvoerde, keerde de wakkere Houtman, met vrouw en kind, naar zijne bark terug. De matrozen van de Roodbaard dansten van vreugde, toen zij weder een „wijfje" zagen aanrukken; want men moet weten, dat de manschap van een vaartuig, dat geene passagiers voert, steeds een soort van afgoderij voert met iedere vrouw, die haar nabijkomt. Bovendien was er nu nog het bewustzijn, dat de vrouw hulp bragt voor het kleine peetkind. Acht handen waven bereid, om de nieuwe verschijning, die zeer hupsch was, langs den schommelenden touwladder op te helpen, en, meer gedragen dan gaande, kwam Therese aan boord. Alleen Schouten trok in den aanvang een lang gezigt, dewijl hij zag, dat hij nu weder van zijne functiën als „kindermoeder" zou ontheven worden. „Liefjegij zult weder een masculinum moeten wor den," zeide Helm. „Gij hebt op het gebied der moeder slechts een gastrol vervuld en nu komt de ware debutante." Het lieve bleeke en vermagerde scheepspeetje zette groote oogen, toen het, bij het ontwaken uit een onrus- tigen sluimer, in plaats van het linnen dotje, waarin zich zijn treurig deel zich bevond, aan een zachte, warme moederborst gelegd werd. Het gevoel, dat instinktmatig door [zijne leden stroomde, toen het nu de hemelgave in volle teugen begeerig genoot, droeg zich over op den kapitein, die daarbij stond, en in diepe ontroering eene uitdrukking van dank jegens God, afwisselde door be wondering en vreugde over den ijver van zijn beschermeling. „Hij kan voortreffelijk pompen," zei Helm Staart; „hij zal nog eenmaal minister van finautiën of baron worden." „Neen, hij zal een goede drinkebroer worden," antwoordde Wolf; „hij heeft talent voor lange teugen. Maar zie eens, welk een wormstekerig gezigt onze afgedankte kinder moeder zet! Het schijnt hem niet te bevallen, dat de kok voortaan niet meer te gelijk keukenmeid zijn zal." „Wee3 daarvoor niet bezorgd!" sprak Schouten een weinig geraakt. Als men uwen raad opgevolgd had, was de kleine Erederik reeds lang voor de haaijen." „Hij heeft gelijk," merkte de toetredende kapitein op; „hij heeft al het mogelijke gedaan, en hem danken wij eigenlijk het behoud van het kind." „Eu nu gelooft hij, dat ik het veld zou ruimeu," mom pelde de kok. „Ver misgeschoten, kapitein Ik ben niet vergeten wat de kermisklanten onder de Linden te Ber lijn, of op de Leipziger promenaden doen. Ik zal de moeder wel in mijn belang weten te bewerken." En zoo gebeurde het ook. Hij had voortaan de grootste opmerkzaamheden voor Therese, verzorgde haar met de beste beetjes, bereidde hare spijzen op eene bijzondere wijze, prees hare gestalte, hare schoonheid die zij in het geheel niet bezat, deed als een goed familievader, wanneer zij afwisselend het eene en het andere kind drenkte, onderhield haar met verhalen en aardigheden, en vertelde van zijne ondervindingen. Dewijl nu Therese dikwijls in de kombuis kwam, zoo was zij iu zijn net gevangen, vóór zij er aan dacht. De kloeke mau deed haar eene lief desverklaring in forma, "en verkreeg het jawoord. Therese vergeleek hem met haren gedeserteerden echtgenoot en greep met beide handen naar het voorgespiegelde beeld toen Schouten haar in het oor fluisterde: „Als wij aan wal komen, huwen wij." Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1