1889. JV» 92. BINMENLANDSCHE BERIGTEN. I—DOB- GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maasdag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,75, fr. p.p. 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c., met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels b. J 1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragend» en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukben welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. BeltondLro Qfe ing. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, In aanmerking nemende, dat weldra de vijfde algemeene volkstelling moet plaats hebben, en dat, na afloop dier tel ling, de bevolkings-registers getoetst moeten worden aan de verkregen opgaven; Herinneren de ingezetenen aan de bepalingen van de art. 4 en 5 der verordening tot verdeeling der gemeente in wij ken enz., volgens welke, op verbeurte eener boete van een tot drie guldens, ieder ingezeten, die binnen de gemeente verhuist, verpligt is, binnen veertien dagen daarna ter se cretarie van zijne verhuizing kennis te geren, met opgaaf van de letter en het nommer der verlaten en der betrok ken woning, terwijl de hoofden der huisgezinnen aanspra kelijk zijn voor hunne vrouwen, inwonende kinderen, bloed of aanverwanten en inwonende dienst- of werkboden. Burgemeester cn wethouders vertrouwen, dat deze herin nering voldoende zal zijn, om tot eene getrouwe nakoming der voorschriften aantesporen. Goes, den II September 1869. Burgemeester en Wethouders voornoeipd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. Indien het waar is,*"dat regte zelfkennis, voor den mensch en voor een volk, de eerste voor waarde is om op de baan der ontwikkeling voor waarts te streven,1 dan is het ook de pligt van elk, die zich als leidsman en voorlichter aanbiedt, om die kennis zooveel mogelijk te bevorderen. Het is daarom de roeping der journalistiek, die zich voorstelt het volk te verlichten en te be schaven, om voor alles het volk aan zich zei ven te ontdekken, opdat het zich regt bewust moge worden, wdt er te veranderen, wat er te verbe teren is. Nu is het zeer wel denkbaar, dat een volk hij oogenblikken, door bijzondere omstan digheden opgewekt of neergedruktzich eenig- zins anders voordoet dan men het doorgaande ziet, maar de aandachtige opmerker laat zich daardoorin het oordeel over het volkskarakter, niet op een dwaalweg brengen. Zijne raadgevin gen tot veredeling daarvan schikken zich dan ook niet, naar hetgeen die enkele oogenblikken te zien geven, maar naar hetgeen doorgaans, als bij zondere volkseigenaardigheid,,wordt waargenomen. Wie beurtelings prijst of bestraft, naar aanleiding van uitingen, die slechts als toevallig zijn aan- temerkenbrengt het volk in de war en doet het nu eens geloovendat het ver boven anderen staatdan wederdat het voor ieder ander moet wijken. Het spreekt van zelf, dat daardoor niet vëel goeds wordt uitgewerktterwijl de leids lieden zoo wankelende in hun oordeelhet ver trouwen verliezendat hun in de eerste plaats noodig is om eenigen invloed te kunnen uit oefenen. Onwillekeurig drongen zich deze gedachten aan ons op, toen wij dezer dagen lazen, liet oordeel over ons volk geveld door hel Dagblad, naar aan leiding van de -redevoeringdoor den generaal Knoop, in de tweede kamer gehouden. Met schijn bare verontwaardiging werd door het conservatief orgaan beweerd, dat genoemde generaal ons volk zeer ten onregte in een ongunstig daglicht heeft gesteld en er bij gevoegd, dat de Nederlandsche natie niet zoo onverschillig is, dat zij zich nog magtig toont, dat zij voor hare eer waakt, dat zij hare voorregten op prijs stelt, dat zij zich niet straffeloos laat beleedigen enz. Hoog zwelt onshet hart, waar wij zulke schoon klinkende getuigenissen lezen, en al achten wij ons niet hoven anderen, in dit opzigt, verheven, wij maken er toch uit op, dat wij bij anderen niet achter staan. Maar eer wij ons door den lof laten bedwel men, legt de herinnering aan vroegere oordeel vellingen de vraag des twijfels op de lippen. Zoo dikwijls bijv. onze staten-generaal een besluit na men, dat niet met de inzigten van de conser vatieve partij strookte, of wanneer daar enkele stemmen van liberale zijde zich verhieven, ten gunste van meeningen of theoriën, die anderen niet deelen, dan werden de natie allerlei onaan genaamheden naar het hoofd geslingerd. Dan was zij doof, blind, zorgeloos, onverschillig, spot tend met gevaren, moedwillig en wat al niet meer. Dan verdroeg zij lijdelijk het grootste onregt, liet hare eer vertrappen; dan scheen zij eene natie, slechter dan ergens ter wereld eene gevonden wordt. Menigeen zal met ons deze opmerking gemaakt hebben en dien tengevolge de vraag willen doen: wat is nu eigenlijk de waarheid? Is liet Neder landsche volk op den weg, die het Exelsior ten opschrift heeft, of zinkt het telkens dieper weg, dartelt het aan den afgrond, waarin het welhaast zal verslonden worden? Wij gelooven, dat ons volk te nuchter is, om zulke dwaze loftuitingen te verdienen, te bedacht zaam, om het als zoo akelig flaauw afteschilde ren. De beide voorstellingen zijn niet anders dan oratorische wendingen, die men gretig aanwend, om nu eens tot verzet tegen hetgeen besloten of gedaan wordt aantesporen, dan weder te speeu- leeren op den nationalen trots, als of deze tot be reiking van partijoogmerken mogt worden gevoed. Intusschen is het waar, dat door een en ander de menigtedie niet gewoon is lang en diep na te denken, op een treurig dwaalspoor wordt geleid, en dat eene dergelijke handeling van hen, die zich als leidslieden des volks aanbieden, niet strekt om den volksgeest in eene goede rigting te leiden. Opwinding die tot ijdelheid voert is even noodlottig als overdreven uitmeten van be staande gebreken. Slechts de waarheid, hoe ze soms onaangenaam in de ooren klinkt, kan hier baten. Het is niet te ontkennen, dat er hij ons volk veel ontbreekt aan die belangstelling, die men voor de algemeene zaak zou mogen verwachten dat het zich te gemakkelijk door partijgangers laat leiden in eene eenzijdige rigting, en te onverschil lig is, waar het de deelneming aan de gewig- tigste aangelegenheden geldt. Maar dat gebrek wordt evenmin door schelden als door liet prikkelen der eigenliefde weggenomen. Slechts eene voort gaande, degelijke ontwikkeling voert tot die zelf standigheid, die de kracht en den roem van een volk uitmaken. Ook in dit opzigt verblijden wij onsover de menigvuldige pogingen tot volks verlichting, die den grond kunnen leggen tot dat krachtig ontwaken, waarvan wij alleen voor de toekomst heil kunnen verwachten. Misschien wor den die pogingen juist daarom' dikwijls tegen gewerkt, omdat de gewenschte uitslag de kans verminderen zou, om met het volk te sollen. Zeker zal het niet zoo spoedig gaan, om alle gevaar daarvoor wegtenemen. Maar wij vleijen ons, dat juist de middelen die men aanwendt, om het licht tegentehouden, de oogen het eerst zullen openen. En inmiddels waarschuwen wij om zich evenmin te laten ontmoedigen, door be schuldigingen zonder grond, als zich te laten medesleepen door loftuiting, die minstens bespot telijk is. Het volk worde wijzer en het zal zijne plaats waardig innemen. GOES, 18 November 1869. De tweede kamer begint te begrijpen, dat er meer te doen is, of de praatzuchtigen raken uitgepraat. Slechts één lid is onvermoeid, om zich een naam te maken, zij het ook niet door degelijken arbeid. Bij het onderdeel der Indische begrooting, dat Maan dag in behandeling kwam, heeft de heer Nierstrasz weder een amendement voorgesteld, om namelijk de inkomsten der pandjeshuizen weder onder de FEUILLETON VERLOREN EN GERED. Vervolg.) III. De kapitein lachte om het idee en beloofde aan de manschap een dubbele oorlam, tot viering van den doop dag. Er werden dadelijk toebereidselen tot de feestelijk heid gemaakt. Men plaatste een ledige ton op zijn kant, de kok spreidde daarover een wit tafellaken en zette een blankgeschuurde tinnen schotel er op, die bet doopbekken moest verbeelden. Helm putte een weinig zeewater. „Het kind zal in zoutwater gedoopt worden," zeide hij, „tot eeuwige herinnering aan zijn eersten levensdag." „En opdat hij eenmaal een fiksche zeeman moge wor den," zeide Brox, terwijl hij zich tot den kapitein wendde. Er ontstond een druk gesprek over den toenaam, die de zuigeling ontvangen zou. De een sloeg ^voor, hem „Meerman" te noemen, de andere „Godsgave;" een derde meende, hij moest „Houtman" heeten. „Neen," zeide de kapitein, „de jongen heeft, of had een vader, wiens naam mij door zijne moeder genoemd gewor den is, en ofschoon ik niet denk, dat iemand hem van mij op zal vorderen, kan hij toch Dorner. heeten."^ „Frederik Dorner, genaamd Houtman!" riep Helm Staart, en daarmede waren allen, behalve Schouten, in genomen. Hij verzweeg echter zijn misnoegen en murmelde alleen: „Dat zal ook niets uitmaken." Nu begon eene ceremonie, die allen eensklaps weder tot ernst stemde, want de voormalige candidaat voor het leeraarsambt, volgde werkelijk het doopsgebruik der kerk na, sprak het formulier met ondubbelzinnige plegtigheid en herinnerde daardoor aan de anderen de treurige om standigheden, die de eerste jeugd van dit kind vergezel den. Schouten hield het kind. bij het bekken en de oude kapitein stond met gevouwen handen en met tranen in de oogen. De doopeling schreide overluid, toen de zilte droppels op zijn hoofdje vielen en was in lange niet tot rust te brengen, zoodat de geharde zeelieden met het levendigste medelijden bezield werden. Ieder wilde wat doen, om het ongelukkige wezen tot bedaren te brengen en de zonder lingste raadgevingen kwamen daarbij op het tapijt. „De krab zal buikpijn hebben van uw eeuwig zwart brood." zeide Wole. „Zou een beetje tabakssap niet helpen? Als mijn ligchaam opspeelt, en ik krijg de eerste slok van mijn pruimpje in de maag, dan wordt het dadelijk beter." „Dom tuig!" bromde de stuurman, „denk gij, dat de arme worm zulk een gepikte slokdarm heeft als gij? Warm water zal het beste zijn." „Warm water, juist!" merke Rood uit Kiel op, met zulk eene ruwe stem, als of men met een stuk oud ijzer over een basviool kraste. „Warm water met suikeren een weinig van den goeden Jamaika, die de kapitein voor feest dagen houdt. Mij heeft een glaasje sterke grog altijd goed gedaan." Een ander wilde „den heelen kleinen kerel" met teer- water ingewreven hebben, dewijl dit zeer versterkend was. De „kindermoeder" maakte aan al deze goedgemeende raad gevingen een einde en trok zich met den gedoopte in de combuis terug, om het met warm suikerwater te beproe ven. Welligt ware deze proef niet gelukt, maar de beste trooster van lijdenden, de slaap, kwam hem te hulp. Het arme kind schreide zoolang, tot het geheel afgemat was en een korte sluimering zijne oogjes sloot. Naauwelijks was Schouten daardoor vrij geworden, of hij zette zich neder, nam papier, pen en inkt en ontwierp met groote vaardigheid een „doopcedul" waarbij hij het document van den kapitein tot voorbeeld nam. „Heden, den 27 Julij 1854," zeide hij daarin, „is aan boord van de bark Roodbaard, kapitein Frederik Houtman uit Bre men, op de vaart naar Nienw-York, door het scheepsvolk gedoopt, de op den 17 Julij dezes jaars, op dit schip geboren zoon van Ferdinanda Dorner, geboren von Fernau uit Pruissen, (welke vrouw op den dag der geboorte overleed) en heeft den naam ontvangen van Frederik Dorner, ge naamd Houtman. Dit verklaren tot een eeuwig aandenken de kapitein en manschap van de Roodbaard." Met dit ontwerp ijlde hij naar het dek, waar de matro zen reeds bij hun „stijven" grog zaten en zeer vrolijk waren. Hij wist het zoo goed aan te leggen, terwijl hij zeide, dat hij het getuigschrift, bij aankomst, in een lijstje zou doen zetten en in de kajuit ophangen, dat op de nog met den witte doek bedekte teerton, iedereen, zelfs de goed geluimde kapitein, zijn naam teekende, en geen van allen iets kwaads vermoedde, toen Schouten het stuk bij zich stak. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1