1869. 91. Dingsdag 16 November. 56ste jaargang. Uitgelootte Obligation. G0ESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden A 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1,- Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald-40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke meu als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. Beltendmalilng. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, brengen ter kennis van belanghebbenden, dat bij de uitloting der daartoe aangegevene obligatiën van de gevestigde schuld dezer gemeente, die op heden ten raadhuize heeft plaats gehad, de volgende nummers uit de bus zijn getrokken, te weten No. 245 groot/ 900 a 3 restant van het vorige jaar. 537167 38 209 220 224 237 253 262 266 301 339 35 7 364 227 400 - 600 - 600 - 600 - 600 - 600 - 600 1600 gedeeltelijk. - 600 3 - 1200 3 - 600 3 - 552 3 - 1080 3 - 600 „3 Welke uitgelootte obligatiën, in"de maand Januarij e. k. ten kantore van den gemeente-ontvanger, tegen overgifte der stukken zullen worden afgelost. Goes, den 13 November 1868. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. „De onderwijskoortszoo sprak een lid der tweede kamer, de heer Viruly„heeft in Nederland nog niet opgehouden." Het was een waar woord en, schoon het beeld, door hem gebruikt, niet ge schikt is, om een aangenamen indruk te geven -ligt er toch iets verblijdends in de getuigenis, met die woorden afgelegd. Er is op het gebied van het onderwijs toch nog veel te doen, en hoe wij ook de menigvuldige pogingen toejuichen, die tot uit breiding van, tot opwekking der belangstelling in het onderwijs strekkenhet behoeft geen betoog dat er nog meer te doen is. Het pas opgerigte schoolverbond is zeker ook een gevolg van die koortsdie zich tamelijk wel tot alle standen der maatschappij uitstrekt en voor zoover koortsachtige aandoeningeö wel eens de voorboden zijn van een zuiverder toestand, is het te wenschen, dat zij niet zullen ophoudenvoor het tijdperk van volmaakte gezondheid is bereikt. Maar het is evenzeer verblijdend, dat de onder wijskoorts geen invloed heeft op de helderheid van hoofd, die zoo noodig isom de ziekteverschijn selen waar te nemen en te bestrijden. En vooral deed het ons goed, dat de koortslijders hunne blik ken eens gerigt hebben naar verwijderde, maar voor ons niet vreemde, oorden, naar het met Ne derland zoo veelzijdig verbonden Indie. Zoo ergens, dan is daar nog veel te doen, tot vermeerdering van onderwijs in de eerste plaats. Wie er aan twijfelt heeft slechts te lezen, wat de heer Viruly mededeelde, dat op eene bevolking van meer dan 13 millioen inwoners, slechts 7000 kinderen onder wijs ontvangen. En dat is nog niet al. In dat zelfde Indievan waar Nederland zoovele milli- oenen trok en nog trekt, om hier in elke behoefte te kunnen voorziendaar' worden zeven tonnen gouds uitgegeven, om de kinderen van 25000 Eu ropeanen te laten onderwijzen, terwijl voor de 13 millioen Javanen slechts drie ton gouds beschik baar is gesteld. Men geeft veel, om hen te helpen, die in Indie zijn, om te zorgen, dat de Javanen voor Nederland werken, of die zelve van hunnen arbeid voordeel trekkenmaar bijna niets voor de kinderen der bevolking, die voor Nederland zwoegt en slaaft. Ligt de vraag dan niet voor de hand, of die stief moederlijke bedeeling soms dienen moetom de bevolking niet te wijs te maken En is de gevolg trekking niet juist, dat, zoo Nederland regtvaar- dig en eerlijk zijn wil tegenover het land, waaruit het zoo rijke schatten ontvangt, in de eerste plaats gezorgd moet worden, dat de grondslag van ware beschaving niet langer worde gemist. Hier worden tal van scholen opgerigt, zoodat niemand van onderwijs behoeft verstoken te blij ven hier vereenigt men zich, om de achterblij- venden aantesporenwantzegt men teregt, goed onderwijs is voor een volk het eerste en het voor naamste. En in Indie In verhouding tot de bevolking kunnen wij zeggen: geene,scholen. Zoo vaak worden de Javanen beschuldigd van allerlei ondeugden, maar wat wordt er gedaan om hen daarvan te genezen De Javaan is voor het een nog niet rijp, voor het ander ongeschikt; maar wat doet men om hen rijp en geschikt te maken? 't Is niet slechts een pligt der dankbaarheid, die daartoe dringen moesthet zou in het belang van het moederland zijn, als het de moederlijke teeder- heid allereerst in het verstandelijk ontwikkelen van deze kinderen toonde. Het nu door de kamer aangenomen voorstel van de heeren Viruly en Moensom f 30,000, meer voor onderwijs op de begrooting te brengen, is een eerste, schoon dan ook kleine stap tot ver betering. Bij zoo groote behoefte is die som onbe duidend, en daarenboven, 'tis er niet mede te doen om hier en daar eene school opterigten, het onder wijs in Indie moet geheel worden hervormd. Wij weten dat daarbij vele bezwaren zich opdoen; dat het niet altijd in de magt der welgezinden hier ligtom daar het goede te bewerkenmaar dat alles ontslaat niet van de verpligting, om een an deren weg inteslaan dan tot hiertoe bewandeld werd. Gelukkige werking van de onderwijskoorts! zoo zeggen wij, en die, zoo wij hopen, zal toene men in die mate, dat nog eens op ruimer schaal aan dit belang van Indie gedacht worde. Het is bij de discussie in de kamer weder ge bleken dat de koorts zeer onderscheiden symptomen bij de verschillende gestellen oplevert. Er was zoowel medewerking als bestrijding van zijden, waar men die niet had verwacht. Maar het amen dement is aangenomen, en moge dit ook geschied zijn op zeer uiteenloopende gronden, en zal de aan gewezen verhooging ook voorshands geene veran dering in den bestaanden toestand brengenwij zijn toch een slap vooruit gegaan. In het vorige jaar was de heer Moens minder gelukkig, om zijne denkbeelden ingang te doen vinden. Het genomen besluit kan niet anders dan een goeden indruk geven, want het doet zien, dat al blijven velen lijden aan de batig-slot-koorts, die Indie doet zuch ten de onderwijskoorts anderen drijft tot regte voorziening in Indie's nood. BINNENLANDSCHE BERIGTEN. GOES, 15 November 1869. Toen wij, eenige weken geleden, ons leedwezen uitdrukten over het besluit der tweede kamerom de werkzaamheden tijdelijk te staken hadden wij het oog op de begrootingen voor Indie en Neder land, die beide eene spoedige behandeling vereisch- ten. Thans blijkt, dat de vrees niet ongegrond was, dat men ligt tijd te kort komen kon. Reeds zijn wij half November en, eerst na een zevendaagsch debat, is de behandeling der Indische begrooting ge ëindigd. 'tls niet te berekenen, als sommige leden voortgaanom niet alleen bij elk punt elkanders redevoeringen nog eens te reproduceeren, maar ook bij elk onderdeel van alles op nieuw te gaan uit weiden over hun standpunt, wanneer de kamer met haar werk gereed zal zijn. Dat bij de opvolgende onderdeden der Indische begrooting telkens nieuwe sprekers zich in het debat mengdenomdat zij specialiteiten zijn in de zaken die aan de orde kwamen, was vrij natuurlijk, maar waarom werd dan ook aan de specialiteiten niet het hoofddebat toevertrouwdwaarom die ellenlange redevoeringendie tot niets leiden Het Bijblad begint reeds eene ongewone extensie te krijgen en het is voor de ijverige praters te vreezen, dat zij, na misschien half gehoord te zijn, geheel niet zullen gelezen worden. Reeds een vlugtig overzigt van de discussie in eene enkele zitting vult eenige ko lommen in onze groote bladen. Wat is van dat alles het practisck nut Wij hopen, dat het latei- zal blijken, maar men boude ons ten goede, dat wij aan eenen rijken oogst van goede vruchten twijfelen, en wij zullen ons daarom ook onthouden van uit voerige beschouwingen over elke zitting, overtuigd, dat wij onze lezers daarmede dienst doen. Slechts enkele bijzonderheden stippen wij aan, uit de parlementaire geschiedenis der laatste dagen. Na de aanneming van het amendement Mirandolle Moens, is nog een amendement van den heer van Kerkwijk in behandeling gekomen. Het strekte om FEUILLETON. VERLOREN EN GERED. (Vervolg.) III. Kapitein Hoütman achtte het tot zijne duren pligt, om door eene acte, zoowel het overlijden van zijn vrouwe lijke passagier, als de geboorte van zijn kleine bescher meling te constateren. Hij begon eerst nu de nalatenschap der gestorvene te onderzoeken, om de noodige punten voor dat stuk te vinden. Hij had, voor alle zekerheid, de kajuit, die door de dame was bewoond geweest, dadelijk na haren dood gesloten en de sleutel had zijn' zak niet meer ver laten. Hoe verwonderde hij zich evenwel, toen hij onder de voorhanden kleedingstukken en andere voorwerpen voor vrouwelijk gebruik, noch geld, noch papieren ontdekken kon. Hij had tot aan den dood der dame geene vergoe ding voor den overtogt genoten; maar zij had hem deze aangebodeubijgevolg moest zij toch in het bezit van geld geweest zijn. Evenzoo had hij haar, tot tweemalen toe, zien schrijven. Hij kon niet denken, dat zij geld en papie ren zou vernietigd hebben, daar zij niet den dood, maar een nieuw leven verwachtte. Waar waren die dingen ge bleven Had iemand bereids, in den nacht van het over lijden der dame, den toegang tot de kajuit gevondenen een roof gepleegd, of was het voorgeven der bloedverwan ten, waarvan zijgesproken had, werkelijk waarheid, dat zij de kiem van waanzin in zich omdroeg? Had zij in de laatste uren haars levens onder den demonisehen in vloed van dien opkomenden waanzin alles uit den weg geruimd, wat eenig licht over hare geschiedenis kon ver spreiden? Als een bliksemstraal schoot den kapitein eene verden king tegen den kok door bet hoofd. Zou Schouten de dief zijn Het was voor den eenvoudigen man moeijelijk, zulk een argwaan te voeden. Hij besloot den kok te vra gen, maar hij deed het op eene goedaardige, eenvoudige wijze, en toen Schouten met het onnoozelste gezigt van de wereld en met de hand op het hart, verzekerde, dat hij het niet gewaagd had, om door een greep in haar eigen dom de laatste oogenblikken der stervende, of de rust der doode te ontwijden, liet Houtman dadelijk het onderwerp varen en brak er zich het hoofd niet meer over. Schouten had zich toch het moederlooze kind met zulk eene liefde aangetrokken, dat zijn karakter boven alle verdenking ver heven scheen. „Ook goed," zeide de kapitein. LIoc minder ik weet, en hoe minder waarde de nalatenschap heeft, des te zekerder behoort de knaap aan mij, en als ik met Gods hulp naar huis terugkeer, zal mijn oudje zich in den aanwas onzer familie verheugen. Wien God welwillend is, schenkt hij geluk in latere levensdagen. Hij bezat nu voov het opmaken van zijn document niets, dan eene notitie in zijn schrijftafel, die op eene monde linge mededeeling der gestorvene berustte en volgens deze notitie ontstond de volgende acte: „Op den 17 Julij 1854 „stierf op mijne bark Roodbaard, in lading naar New- „York, Fermn akda Doener, geboren von Fernau, uit „Pruissen, terwijl zij een kind het leven gaf. De knaap „is nog in leven en zal met Gods bijstand behouden blij- „ven. De vrouw had het voornemen haren echtgenoot, „die zich in Amerika bevindt, op te zoeken, om bescher- „raing te vinden tegen hare bloedvervvauten. Ongunstig „weder vertraagde gedurende zes weken onze vaart, en zoo „kwam het, dat de knaap, die op vrijen Amerikaanschen „bodem, met aanspraak op het Amerikaansche burgerregt, „geboren zou geworden zijn, op de vrije zee, zonder woon plaats, het licht des levens aanschouwde. Hij heeft als „een bijzonder kenteeken, een rood streepje aan de regter- „slaap van het hoofd, en zal in mij zijn tweeden vader „vinden, zoolang zijn regtc vader niet bekend is. Zijne

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1