1869. ,M 89. Dingsdag 9 November. 56s,e jaargang.
BEKENDMAKINGEN
van biet Gemeente-bestuur.
BRAEBWEER.
BINNENLANDSCHE BERICTEN.
GOESSCHE
COURANT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maasdag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,75, fr. p.p. 1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c., met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a J 1,
Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen
Dat de commissie tot de (Economische spijsuitdeeling,
bij voortduring bestaande uit de heeren
J. W. van Herliwi JKpresidentJP, S, A. Hni-
tel, S. VervennePhz., M. J. Harinck, mr. J.
de Witt Hamer, J. Kooman Ass., M. J.
de Jongh, P. JohannissenJ. Huider en mr.
P. JT. A. van Dam, secretaris en thesaurierhare hoogst
nuttige werkzaamheden voor den aanstaanden winter weder
zal aanvangen, en dat zij aan de huizen der ingezetenen
biljetten zal doen rondbrengen, op welke inschrijvingen
tot instandhouding van deze weldadige inrigting worden
verzocht.
De heilzame strekking van deze instelling, voornamelijk
door de ruime deelneming en ondersteuning der ingezete
nen opgerigt en gedurende vele jaren staande gehouden,
is te algemeen bekend eu in de vorige winters gebleken,
om niet op haar, als een krachtig middel van voorzie
ning tegen nijpend gebrek, het oog te vestigen. Een ieder
zal toch overtuigd zijn, dat de uitdeeling van eene
verwarmende en voedzame soepgedurende
den ophanden zijnde winter, voor de armen eene onmis
bare behoefte is.
Burgemeester en wethouders gevoelen zich daarom bij
vernieuwing gedrongen de ingezetenen tot ruime giften
op te wekken, en hen tevens met allen ernst aan te manen,
om geene handreiking aan bedelaars te doen, als zijnde een
verderfelijk middel om de luiheid te voeden en de zor
geloosheid bij de behoeftige klasse te bevorderen.
Goes, den 6 November 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter openbare kennis, het navolgende rapport der
chemische subafdeeling uit de openbare gezondheidscom
missie, omtrent oen onderzoek van ïïllOAW en
in deze gemeente, luidende als volgt:
„Onze arbeid bepaalde zich tot het onderzoek van brood
„en tarwebloem van J. SCHEELE Jr., J. SCHEELE Jz.,
„L. VAN DER STEL, A. DE BUCK, A. VERBORG,
„W. VERBURG, W. WONDERGEM, P. DE JONGE,
„G. DE JONGE Wz., J. DE GRAAG, J. DE GROOT,
„C. SCHOT, M. DE JONGE, J. B. MARTEIJN, J. M.
„van ZOOM, P. van der DOES, H. SNOEP, And. SNOEP
„en H. DE JONGE, van al deze bakkers werd er bloem
„en brood zuiver bevonden van voor de gezondheid scha
delijke bestanddeelen
„Daarentegen werd den 30 Augustus en 28 October jl.
„telkens het brood en de tarwebloem onderzocht van den
„bakker J. ROOZE en beide onderzoekingen leidden tot de
„ontdekking, dat, zoowel het brood als de bloem van den
„bakker, met gips bedeeld waren: bij het onderzoek van
„28 October 11. was de bloem minder doch het brood
„aanmerkelijk gipshoudend."
Op verzoek van genoemden J ROOZE werden van zij
nen voorraad tarwebloem vier monsters aan ons tot on
derzoek ter hand gesteld, afkomstig van de heeren VAN
RAVENSWAAIJ, J. H. O. KAKEBEEKE, J. J. van-
den BROEKE en L. M. WISSE, molenaar te Wilhel-
minadorpen bevondendat de drie eerstgenoemden zuiver
waren van voor de gezondheid nadeelige bijmengselen
doch dat het monsterafkomstig van L. M WISSE, eene
vrij groote hoeveelheid gips bevatte, en alzoo voor de ge
zondheid nadeelige bestanddeelen.
„Wijders onderzocht Uwe commissie tarwebloem van
„J. EUKKEN, J. ADRIAANSE en voor de 2e maal ook
„van A. DE BUCK; - allen werden zuiver bevonden, doch
„een monster tarwebloem 2e soort, van den molenaar J.
„ADRIAANSE bleek minder zuiver te zijn, als bevatten-
„de aard- of zanddeelen."
Goes den 6 November 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen ter openbare kennis, dat zij, uit overweging, dat
de IïEDEIjARIJ als een ernstig maatschappelijk
kwaad moet aangemerkt worden, dewijl zij de luiheid en
zedeloosheid voedt, en de goede werking der armverzor
ging verlamt, de tusschenkomst der policie hebben inge
roepen om tegen de bedelarij met gestrengheid te waken,
en tegen de schuldigen proces-verbaal op te maken.
Dien ten gevolge waarschuwen Burgemeester en Wet
houders tegen het bedelen en noodigen de meergegoeden
dringend uit, hunne giften niet meer aan hunne buizen
of aan bedelaars nittereiken, taaar die toetevertrouwen
aan de bestaande armbesturen.
Goes, den 6 November 1869.
Bungemeester en Wethouders voornoemd.
M. P. BLAAUBEEN.
Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen, naar aanleiding van art. 19 der verordening op
de loting enz. voor de brandweer, ter kennis van de
belanghebbenden dat zij die hunne dienst over
l§70 willen afkoopen verpligt zijnin den
loop dezer week de afkoopsom ad f 5,
te storten ten kantore van den gemeente
ontvanger, en, vóór of op Zaturdag den 13 November
a. 8. des middags ten 12 ure, ter secretarie te vertoonen,
ten einde in hunne dienst te voorzien.
Tevens noodigen burgemeester en wethouders diegenen
uit, welke, niet verpligt tot dienst hij de
Brandweer genegen zijn osn de diensten van
hen, die afkochten, tegen vergoeding van
f 5,gedurende 1870 te vervullen, daarvan
mede voor denzelfden tijd ter Secretarie aangifte te doen,
ten einde op de daarvoor bestemde lijst geplaatst te worden.
Goes, den 8 November 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
De conservatieve partij inde kamer is, als altijd,
onbillijk en partijdig, ook in het debat over de In
dische begrooting. De heer van Wassenaer, b.v. ge
lieft te zeggen, dat het ministerie opgetreden is, om
de koloniale quaestie optelossen en wijt het ken
nelijk aan deze regeering, dat, zooals hij zegt, de
toestand van Indie, in den laatsten tijd, allerongun
stigst geworden is. Hij vergeet echter daarbij in
herinnering te brengendat reeds voorlang een con
servatief ministerie optrad, om verbetering te bren
gen in den toestanddie een liberaal kabinet zoo
menzeide, bedorven had; dat dit ministerie verdween,
zonder iets anders gedaan te hebben dan den toestand
veel erger te maken, en hij maakt van het tegen
woordige dood eenvoudig eene beschuldiging, waar
bij de naaste aanleiding geheel voorbij gezien wordt.
Waarlijk, de conservatieve partij, die achtereenvol
gend drie ministers van koloniën uit haar midden
zag optreden, heeft geen reden, om zoovele aanmer
kingen op anderen te makenwaar zij zelve ge
toond heeft, onmagtig te zijn, om maar iets te ver
beteren in een toestanddien zij nu op rekening
stelt van het tegenwoordige kabinet. Men knoopt
het tegenwoordig oogenblik vast aan de geschie
denis van het laatste liberale ministerie, en springt
over een gansch tijdperk henen, dat men zich had
kunnen ten nutte maken en dat men ongebruikt
liet voorbijgaan. Intusschen blijkt het alweder
hoe dringend noodig het is, dat men eindelijk door
taste. Hebben de conservatieve ministers niet ge
durfd dan wordt het tijd dat de liberale meer
moed toonen. 'tIs reeds zoo dikwijls gezegdJava
lijdt, niet omdat de eene of andere rigting hare
theorieën doordrijft, maar omdat geen der partijen
krachtig optreedt en doortastend handelt.
Het laatst aangekomen lid der kamerde heer
Jacob, schijnt in de kamer niet veel anders te zien
dan eene collectie huichelaars, die door hem moe
ten ontmaskerd en tot opregtheid gebragt worden.
Met eene prachtige tirade begon hij zijne redevoe
ring; „De tijd is nu gekomen om te zeggen wat-
men meent en te meenen wat men zegt." Teregt
repliceerde de heer Fransen van de Putte dat naar
zijne meening, die tijd altijd daar is geweesl. En
waarlijk, Amsterdam behoefde geene specialiteit
af te vaardigen, om iets te komen vertellen, wat
iedereen weet, of de kamermisschien maar een
deel van haar, te karakteriseeren, als eene veree-
niging, waarin men geen moed heeft, om zijne over
tuiging uittespreken en waarin men de woorden
gebruikt om zijne gedachten te verbergen. Wij
meenen dat de parlementaire geschiedenis der laat
ste jaren tamelijk wel, zulke onderstellingen weer
spreekt, en achten het in ieder geval vrij onvoegzaam,
dat een pas optredend liddie zeker menig lid der
kamer slechts bij naam kent, zich aanmatigt, om
aanstonds over hunne meeningen en woorden den
staf te breken. Maar ook om andere reden zouden
wij van dit en van andere leden wenschen, dat zij
zich van dergelijke oratorische ornamenten ont
hielden. Zij kunnen toch maar weinig bevorder
lijk zijn aan het gemeen overleg; wekken noodeloos
hartstogten op, en met dergelijke uitboezemingen,
die niets beteekenenwordt de goede zaak niet
gediendmaar de tijd jammerlijk verspild.
GOES, 8 November 1869.
De aanvang der discussien over de begrooting
voor Indie getuigden niet van groote instemming
met de denkbeelden van den minister, en het is
dezen niet gelukt zijne bestrijders te overtuigen,
dat de waarheid aan zijne zijde is. Al de sprekers
hadden hunne bedenkingen, schoon uitgaande van
zeer verschillend standpunt, en de betrekkelijke kort
heid, waardoor zich bij den aanvang reeds de discus
sie kenmerkte, geeft onwillekeurig den indruk, dat
men het oogenblik nog niet gekomen acht, om een
beslissenden stap te doen.
Enkele sprekers toonden zich getrouw aan hun
beginsel, om tijdig en ontijdig telkens weder op
hunne gerieven terug te komen. De heer Nier-
strasz bijv., wilde nog eens vertellen, dat hij tegen
de wettelijke vaststelling der begrooting is, alsof
dit geene zaak ware, die nu eenmaal afgedaan is
en die men ter wille van enkele ontevredenen, niet
maar dadelijk weder kan veranderen. Ook de heer
de Casembroot zong hetzelfde lied. Het is mis
schien zeer aangenaam voor die leden, maar voor
het publiek, voor het land van zeer weinig belang,
om gedurig weder te laten uitkomen, dat men
geen vrede geeft, met maatregelen, die door de
wetgevende magt eenmaal zijn genomen.
De algemeene beraadslagingen zijn nu afgeloopen
en leverden weinig bijzonders op. De hevigste
aanvallers waren natuurlijk van conservatieve zijde.
V. WassenaarGolstein, SaaijmansBerchmans kon
den niet nalaten lucht te geven aan hun gemoed,
zonder daarom een enkel nieuw denkbeeld te ge
ven, als vrucht van hun langdurig nadenken. Van
liberale zijde waren het vooral de heeren Miran-
dolie en van de Putte, die den minister op sommige
punten bestreden, maar met eene geheel andere
conclusie dan de bovengenoemden. Zij willen toch
de begrooting aannemen en verdere ontwikkeling
afwachten. Geheel bijzonder was het standpunt
van den heer van Lijnden, die omtrent allerlei pun
ten moest ingelicht worden, maar op den voor
grond zette: ik neem de begrootiug toch niet aan.
De heer 's Jacob, een nieuw produkt uit Amster
dam, achtte zich geroepen te doen blijken, dat hij
de man was der anti-ministerieele partij, maar gaf
daarbij geene bewijzen, dat die partij in hem eene
zoo voortreffelijke keuze deed. Bij de behandeling
der onderdeelen zal nog wel eens een en ander
herhaald worden. Op sommige pnnten heeft den
minister inlichtingen toegezegd. Ten slotte mer
ken wij op, dat de minister, moge hij niet naar
den zin van enkelen gesproken hebben en zijn
toon hier en daar wel eens wat piquanter ge
weest zijn, dan aan de opponeerende leden aan
genaam was, echter op nieuw getoond heeft, dat
hij met tact het hoofd weet te bieden aan zijne
aanvallers. Wat zijne rigting betreft, zal de tijd
nog veel moeten leeren en is het best te wachten,
tot die wetten in behandeling komen, die van
zijne beginselen duidelijk doen bljjken.