48
dere gemeenten, b. v. te 's Gravenhage, is het naar rato veel
hooger. De cijfers kunnen niet liegen, en deze toonen onweder-
sprekelijk aan, dat het bedrag der belastingen in Goes, nog he
den ten dage, bij al hetgeen in de laatste jaren is gedaan 3500,
minder is, dan de opbrengst der accijnsen voor 1853.
De heer jhr. mr. Pompe van Meerdervoort zegt, dat hij gewe
zen heeft op het verhoogde cijfer der belastingen. Mijn doel
daarmede is geweest, om aantetoonen, dat juist sedert de invoe
ring van het middelbaar onderwijs, die belastingen zoo gestegen
zijn. Waar ik mijne denkbeelden heb medegedeeld, toonde ik aan,
dat het niet overeenkomstig den geest van de gemeentewet was,
den H. O. steeds te verhoogen voor de kosten van het onder
wijs. Men moet niet zien op het cijfer van voor 1853, want
sedert dien tijdis ook veel gespaard door uitzuiniging, maar wat
gespaard is, werd voor het onderwijs aangewend, en dat noemde
ik onbillijk. Overigens heeft de geachte Voorziter zich vergist
waar hij meende, dat de belasting hier minder was dan te 's Gra
venhage. Daar wordt ongeveer 1'A van het vermoedelijk in
komen geheven, hier is het ongeveer 5
De heer Verhagen wil acte nemen van de verklaring van den
heer Pompe, dat de vermindering der belasting het gevolg is
van bezuiniging door verbeteringen in de administratien, die na
1853 zijn ingevoerd. De raad moet het spreker niet kwalijk
nemen, als hij het betreurt, dat de belastingen worden opgevoerd
en verhoogd. Hij zegt het in ernst tegen over een lid, met het
welk hij in vele opzigten verschilt, maar van hetwelk hij ver
trouwt, dat zij zamen zullen werken tot een doel.
De heer jhr. mr. Pompe van Meerdervoort hoopt den heer Ver
hagen steeds te ontmoeten, waar het de belangen der gemeente
geldt. Het zou onbillijk zijn, niet te erkennen, dat de belastin
gen sedert 1853 verminderd zijn, doch hij is niet overtuigd,
dat ze in de laatste jaren, vooral sints 1866, weder niet ver
hoogd zijn geworden.
De heer F/ansen van de Putte zegt: Met genoegen heb ik
het optreden van den heer Pompe als lid van den raad begroet.
Waar wij tot hiertoe te doen hadden met een vijand, die steeds
achter de schermen bleef, kunnen wij hem nu met open visier
te gemoet gaan. Dubbel aangenaam is bet mij, al dadelijk met
dien heer te wisselen van denkbeelden en de eenzijdige voorstel
ling van den toestand der gemeente te wederleggen. Zijne hoofd
grieven zijn 1". verhooging van de belastingen en 2". dat dit
alles was en bleef ten bate van het onderwijs. Wie de zaken
der gemeente met zorg nagaat en dit blijft volhouden, zou men
haast besehuldigeu van kwade trouw. Dat gevoelen moet daarom