31
onderdeel niet den uitslag van het onderzoek naar den prijs van
ijzeren sasdeuren moet worden medegedeeld?
De Voorzitter antwoordt, dat burg. en weth. de opmerking in
het verslag omtrent de vorige begrooting niet vergeten hebben. De
bouwmeester heeft tijdens zijn verblijf in Holland geinformeerd naai
den prijs van ijzeren sasdeuren, waarvan het resultaat is, dat
deze zouden kosten: de kleine 6 a 7 en de groote 8 a 9 dui
zend gulden. Onverminderd dat die prijs zoo enorm hoog is,
meent de voorzitter, dat de ijzeren deuren aan een naburig ka
naal niet schijnen te voldoen; men zal althans, naar hij vernomen
heeft, deze weder door houten vervangen.
De heer mr. de Laat cle Kanter oordeelt dat men niet alleen
op den 'prijs moet zien, maar ook vragen of zij zooveel langer dan
de houten deuren duren. Eerst dan kan men beslissen omtrent
de duurte. Hij wil daarover nu niel verder uitweiden, maar
een enkel woord spreken over de verbooging van dezen post
met/ 1000. Hij vraagt waardoor die zal gedekt worden. De
inkomsten kunnen niet vermeerderd worden. Hij zou daarom
voor dit jaar de brikbekteeding willen achterwege laten.
De Voorzitter betuigt, dat hij het zeer zou betreuren, indien
de brikbekleeding achterwege bleef en het beter te achten, de
som te vinden zooals hij heeft uiteengezet.
De heer Kakebeeke wil gaarne toegeven, dat het moeijelijk is,
dit jaar al de uitgaven te dekken. De voortzetting der brikbe-
glooijing zou hij evenwel niet willen weglaten, om de noodza
kelijkheid die er voor bestaat, tot verbetering der boorden. Hij
kan de leden verzekeren, dat op een paar punten ten vorige
jare de uitholingen zoo groot waren, dat men zich haasten moest
daarin te voorzien, wilde men niet een groot verlies van den
walkant lijden. Wil de raad den post voor de beglooijing schrap
pen, het dagelijksch bestuur zal er zich aan moeten onderwerpen
doch hij kan niet instaan voor de gevolgen, als zij wordt na
gelaten.
De heer Fransen van de Putte geeft nog te kennen, dat het
behoud der bavenboorden in verband staat met de diepte dei-
haven en dat hij daarom het denkbeeld van den heer Kakebeeke
ondersteunt.
De heer dr. van Penterghemm&mt, dat men, ten opzigte der haven
zich moet bevlijtigen te behouden, wat men heeft; en daarom
zal hij vóór de brikbeglooijing zijn.
De heer Verhagen vindt bij dezen post gelegenheid nog terug
te komen op het rapport der finantiecle commissie omtrent de