1869. 88. Vrijdag 29 October. 56ste jaargang. Bij dit nommer behoort een vervolg op het ver slag van het verhandelde in den gemeente-raad op Vrijdag en Zaturdag 22 en 23 October, betreffende de discussiën over de Gemeente-Begrooting voor 1870. Het eerste bijblad is herdrukt, wij kunnen dus nog exemplaren leveren voor het geheel tot den aangegeven prijs van 25 et. GOESSfflE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p. p. 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 40 c. COURANT Gewone advertentiën worden 5. 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels h j 1,~ Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 1 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. POSTERIJEN. De DIRECTEUR van het POSTKANTOOR te GOES, brengt ter kennisse van het publiek, dat, te rekenen van af 1 November het vertrek en de aankomst der posten ge wijzigd zijnen wel het vertrek in plaats van 6 ure 5 min. ten 7 ure 's morgens. 1 40 1 25 m. 's avonds. 6 i, 55 6 15 fl De brieven moeten ter post bezorgd zijn des morgens ten 6 ure 15 min. en des avonds ten 12 ure 30 min. cn ten 5 ure 30 min. Aankomst ten 10 ure 47 min. 's morgensten 6 ure en ten 10 ure 15 min. 's avonds. In verband hiermede is het kantoor geopend van 9 ure A's morgens tot 10 v2van 12 ure 's avonds tot 2ya avonds, van 4 tot 5 en van 9 tot 10 ure 's avonds. Goes, 28 October 1869. De Directeur van het Postkantoor Goes, MEIJL1NK. Het is ontzettend vervelend, om telkens de pen te moeten opnemen tegen hen, die nu eenmaal besloten hebben, om wit, zwart te noemen en met wie men dus geen stap vorderen kan. Wij zouden, om die reden, niet meer van de N Goessche Courant gesproken hebben, omdat zij tegenover ons, die op den voorgrond stellen, dat wij waarheid zoeken en onze overtuiging aan niemand opdrin gen, altijd uit de hoogte volhoudt, dat wij er niet achter zijn en dat zij het alleen weet. Met zulke menschen is het even onmogelijk te discussieeren, als liet van bedachtzame menschen te wachten is, dat zij op elke dwaze vraag, soms met booze bedoelingen gedaan, antwoorden. Een veelbeteekenend stilzwijgen is tegenover dezulken als van zelve aangewezen. Wij zwijgen dan ook op al de insinuatien waar mede men ons zoekt te bestrijden en constatee- ren alleen, dat slechts die argumenten worden wederlegd, waarmede men raad weet en dat an dere stillekens worden voorbij gegaan. Wij laten de N. Goessche Courant gaarne haren eigen weg gaan. Doch nu de heer Pompe van Meerdervoort, reg- ter in onze regtbank en thans lid van den ge meenteraad, in het openbaar erkend heeft de schrij ver te zijn van sommige artikelen in de N. Goes sche Courant, en in de raadszittingen eene uitvoe rige redevoering heeft voorgelezen, waarin dezelfde denkbeelden en redeneeringen voorkomen, door zijn EdelAchtb. als mederedacteur van de Nieuwe Goes sche Courant, herhaaldelijk ontwikkeld, nu veroor— looven wij ons eene enkele opmerking. Die opmerking betreft niet den inhoud van de voorgelezen redevoering des heeren Pompe van Meerdervoort. Wij zouden bijna gissen, dat zij in het nachtelijk uur bewerkt werd, om de som bere tint, die daarover ligt uitgespreid. Wij ge- looven ook niet, dat de heer Pompe van Meerder voort zich voorstelde iets anders in den raad te verkondigen, dan hij reeds meermalen in zijn blad heeft gezegd. Het was de herhaling van het oude thema, dat de mingegoeden betalen voor het onder wijs waarvan de rijken genieten, eene beweering, die zeker niet strekt, om het gemeen overleg tus- schen gemeente en gemeentebestuur te bevorderen. Maar juist dat trok onze aandacht, in de dooi de pers bekendgemaakte redevoering van den heer Pompe van Meerdervoort, dat daarin slechts de oude redeneeringen voorkomen, die nu reeds sedert ja ren hier en elders gehouden zijn, tegen de inrig- tingen van het onderwijs, die even zoo dikwijls door mannen van naam zijn weerlegd, maar tel kens op nieuw door de heeren van het contrarie opgewarmd worden, als of er nooit een verstan dig argument tegen in ware gebragt. Wat ons verwonderde in de redevoering van het geachte raadslid Pompe van Meerdervoort is vooral, dat daarin het bewijs niet geleverd is, dat de weg, die door ZijnEdel Achtb. aangeprezen wordt, werkelijk zoo voordeelig voorde burgerij zal wezen. Wat er gezegd werd over het strijdige met grond wet, gemeente- en onderwijswet en met de bil lijkheid, dat hebben anderen, wijzer dan wij, reeds dikwijls en voldoende als ongegrond aangewezen. Maar de burgerij vraagt daar niet naar. Zij ziet op cijfers, zij wil weinig betalen en hecht zich aan hen, die daarop het uitzigt geven. En is daarop nu te hopen? Als het verhoogde schoolgeld komt, zegt men, dan is aan de billijkheid, aan de wet voldaan, dan is het land gered, maar, en dat begrijpt zelfs de domste burger, verhooging van schoolgeld kan geen voordeel wezen. Ja, maar zegt de heer Pompe van Meerdervoort, ook hier in deze stad zijn honderden van degenen, wier godsdienstige overtuiging hen verbied gebruik te maken van het openbaar onderwijs. Wij willen aannemen, dat het lid van den raad hier zonder overdrijving «spreekt., dat er waarlijk honderden in deze stad zijn, die van liet openbaar onderwijs geen gebruik kunnen maken; het be wijst zeker niets, dat wij die honderden niet vin den kunnen; maar indien men het op dezen boeg wendt, dan komt men weder op een geheel ander gebied, dan waarop de groote menigte zich gaarne beweegt. Er zijn vele die geene gemoeds bezwaren maar wel beursbezwaren hebben en die den heer Pompe van Meerdervoort daarom alleen gaarne hooren, omdat de wettige gevolgtrekking zijner redeneering is: nu betalen wij te veel, maar als hij eens baas was zou het beter zijn. Dat is de misleiding waarop wij steeds gewe zen hebben. Het volk vraagt doorgaans alleen naar het geld, dat betaald moet worden. Ook de zoogenaamd gemoedelijken betalen liefst zoo min mogelijk. Maar wanneer nu eens de schoolgelden verhoogd werden, zooa's de heer Pompe van Meer dervoort wil, wat dan Gesteld, dat zij verdubbeld worden en gesteld dat even zoo vele ouders hunne kinderen kunnen zenden, dan zullen deze ouders veel meer betalen dan nu, en de anderen.... zullen die eene zoo verbazende verligting ondervinden? Dan toch zal die somdie de heer Pompe van Meerdervoort, nog altijd op f 16000 blijft stellen, met ruim 4000 verminderd worden en dat zal dan de besparing zijn, waarvan zoo hoog opge geven wordt; gezwegen van de waarschijnlijk heid, dat die gelden dan tot andex-e bedoelingen toch zouden aangewend worden. Waarlijk dat moet het hart doen bonzen, dat men zijn weg baant, onder de leus: ik zal uwe lasten verligten, en dat de verligting neder komt op Indien er niet zulke ernstige belangen op het spel stonden, dan zouden wij wenschen dat de heer Pompe van Meerdervoort meester ware om te handelen naar welgevallen. Wij zijn verze- keid, dat er veel zon veranderd worden, om som migen hun zin te geven, maar durven gerust voorspellen, dat de burgerij weinig minder betalen zou, en dat het onderwijs zeker zeer duur zou zijn, zoowel het bijzondere als het openbare. Tot dat men dit ondervonden heeft, zullen de volksleiders al tijd een genegen oor vinden, vooral zoolang zij zich bedienen kunnen, van hetgeen men godsdienst noemt, om de gemoederen te beheerschen. Maar wij twijfelen er niet aan, of de tijd zal eens komen waarin men zeggen zalmen had ons veel voor gespiegeld, maar 'tis als het spreekwoord zegt kakelen is niets, maar BINME^LAsnIDSCHE BER8GTEW* GOES den 28 October 1869. De gemeentebegrooting is Zaturdag door deu raad aangenomen met zeven tegen drie stemmen. De tegenstemmende waren de heeren Nortier, van Renterghem en Pompe van Meerdervoortdrie leden door de kerkelijk-orthodoxe partij in don raad gebragt, van wie men wist of verwachtte, dat zij stel selmatig alles, wat door den gemeenteraad voorge steld wordt, tegenwerken. Toch rijst de vraag: wat hen bewoog tegen deze begrooting te stemmen? Wij willen geen de minste inbreuk maken op hunne vrijheid in het stemmen, maar van ver tegenwoordigers der gemeente mag men met eeni- gen grond verwachten, dat zij hunne committenten inlichten, omtrent de gronden van hunnen tegen stand, ten ware men moet aannemen, dat zij in last hebben, om altijd in oppositie te zijn. Hadden die heeren aanmerkingen gemaakt op de begrooting, waaraan men geen gehoor gaf, dan had het een gevolg kunnen zijn van hun niet-slagen. Was de begrooting opgemaakt in strijd met wetten en verordeningen, dan zou eene afstemming een wettig protest geweest ziju tegen eene onwettige daad. Maar noch het eene noch het andere was hier het geval. De begrooting beantwoordde aan de voor schriften der wet en waar, naar de bijzondere meening van enkelen, de uitgaven te hoog waren opgevoerd, daar was zulks of in overeenstemming met bestaande verordeningen of het had bij de finantieele com missie en zelfs bij de enkele tegenstemmers geen tegenstand uitgelokt. Het is waar, de heer Pompe zeide, dat hij tegenstemmen zou, maar op gronden, die hij zeer goed wist, dat bij deze begrooting niet konden gewijzigd worden. Een deel van het publiek vindt het zeker heel mooi als men maar tegenstemt en rekent het voor een heldendaad, maar de nadenkende begrijpt ligt, dat tegenstemmen in zoodanig geval eene ijdele protestatie is. Gesteld, de begrooting ware afgestemd, zij had niet veel verandering ku nen ondergaan, zonder overtreding van bestaande bepalingen of het acht-rblijven van noodige zaken. Wij moeten daarom hulde brengen aan het gezond verstand van den heer van den Bosch, die wel niet gerekend kan worden met den gang van zaken hier ingenomen te zijnmaar die voor de begrooting stemde, zeker omdat hij overtuigd was, dat zij voor het oogenblik niet anders zijn kan en dus daarmede het bewijs gaf, dat hij weet te onderscheiden tusschen bepalingen door de wet gemaakt en die welke men aan de willekeur van eenen gemeenteraad zou kunnen toeschrijven. Tegen over redeloozen tegenstand is het een aangenaam verschijnsel gezond begrip en eerlijken strijd te ontmoeten. Onder de zaken, die in de aanstaande najaai'3Atting der prov. staten van Zeeland op de agenda van behandeling ge plaatst zijn, behoort ook het voorstel van den heer Verlia- gen om op de prov. begrooting voor 1870 eene som van ƒ1000,uittetrekkenter tegemoetkoming aan gemeente besturen voor het geven van herhaalings-onderwijs en voor het aanleggen van schoolbibliotheken. De voorsteller heeft nu nog eene inlichting ingezonden, die met de andere gedrukte stukken aan de leden der staten is uitgereikt. Hij wijst daarin op het schoolverzuim in Zeeland, dat over 1867 voor kinderen van 612 jaren 28 pet. bedraagt en ofschoon er verbetering in merkbaar is, toch nog aller zorgen en belangstelling vereiseht. Hij beroept zich op het regeeri.ngsverslag over 1867-68, om te doen zien, dal elke poging om den kanker van het schoolverzuim eeni- germate te verminderen, moet worden toegejuicht. Na herhaald te hebben, wat liij reeds den 10 Julij heeft gezegd, dat de gemeentebesturen niet verpligt zijn, om vöor liet herhalings-onderwijs te zorgen, toont hij de noodzake lijkheid aan om een post voor tegemoetkoming in de kos ten van dat onderwijs op de prov. begrooting te brengen. Ver volgens tracht hij het beweren der onbevoegdheid van de prov. staten om eenig ander subsidie, dan dat, volgens artikel 36 der onderwijswet, te verleenen te ontzenuwen en wel door de volgende rodenon. De wet bevat geen bepaald verbod. Art. 3 spreekt van onderhouden der scholen door de gemeenten, pro vinciën en het rijk, te zamen of afzonderlijk, en het verlee nen van subsidie aan bijzondere scholen. Bij het debat over art. 36 is geen sprake geweest van beperking van provin ciale, wel van rijkssubsidien. Eindelijk kan uit de min

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1