5 te heffen, zoodat de gemeente Goes, na aftrek der rijkssubsidie van 7100,boven en behalve de geraamde 4835,94 van schoolgeld, niet minder dan 18000,zou moeten ten koste leg gen aan het openbaar onderwijs. Of wanneer de rijkssubsidie voor de H. B. alhier werkelijk met 1500,mogt worden ver hoogd, dan toch nog eene som van ƒ16500,d. i. ongeveer 60 pCt. van den geheeien hoofdelijken omslag. Deze uitslag' van mijn onderzoek, M. D. Y. deed den twijfel bij mij ontstaan, of de wijze als hier wordt voorgesteld, om in die kosten van het onderwijs te voorzien, wel kan geacht worden, te zijn overeenkomstig, zoo met de grondwet, als met de school wet, de gemeentewet en eindelijk met de billijkheid. De redenen van dien twijfel is het mij vergund kortelijk onder uwe aandacht te brengen, opdat, zooals ik zeide, welligt eenig lid dezer vergade ring de bij mij gerezene bedenkingen opheffe. Moet eene regeling als hier wordt voorgesteld, niet geacht wor den in strijd te zijn met art. 194 der grondwet? Zooals u bekend is, is de strekking van dat artikel om te bepalen, dat door het openbaar onderwijs ieders godsdienstige begrippen geëerbiedigd worden, en dat voor ben, die zich met dat openbaar onderwijs voor hunne kinderen niet kunnen vereeni gen het geven van onderwijs vrij is, behoudens altijd het toe zicht der overheid op de bekwaamheid en ezdelijkheid der on derwijzers. Bij het vaststellen dier bepaling ging de regeering zoo als zij uitdrukkelijk verklaarde uit van bet beginsel, dat het algemeen bekend is, hoe er op het gebied van onderwijs twee rigtingen in de staat zijn. De eene wil dat op de scholen bij het aanleeren van algemeene kundigheden, de godsdienstige be grippen zullen worden op zijde gesteld, de andere daarentegen dat die godsdienstige ontwikkeling van de eerste jeugd af gepaard ga met het verkrijgen van algemeene kundigheden. ,Zal men nu in waarheid kunnen beweren, dat deze rigtingen elkanders godsdienstige begrippen eerbiedigen, zullen de voor standers van het eene beginsel in waarheid kunnen gezegd wor den de voorstanders van het geheel tegenovergestelde gevoelen geen overlast aan te doen dan is het een onmisbaar vereischte, dat de regeling van het onderwijs zoodanig zij, dat het openbaar onderwijs geene verhindering zij voor het bijzonder onderwijs of omgekeerddat aan geen van beide een bepaald privilegie of monopolie wordt toegekend. Bij de onvereen igbaarheid dier beide, geheel tegen over elkander staande, rigtingen, is het eene onmo-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 9