7 da» in die gemeenten waar de openbare school kosteloos of althans tegen een gering schoolgeld openstaat. Maar ik ga verder; ik beroep mij op de beraadslaging in de Tweede Kamer der Staten Generaal over de wet op het lager onderwijs, waarbij men het dwang noemde, wanneer men tot be kostiging van het openbaar .onderwijs ook van hen bijdragen vor derde, die kinderen hebben, welke in de termen vielen om van de openbare school gebruik te maken en dit toch niet deden, waar bij zoodanige regeling werd beschouwd als een dwang om de ouders te noodzaken om hunne kinderen naar de openbare school te zanden, een dwang die natuurlijk onvereenigbaar is met de vrijheid door de grondwet gewaarborgd. Toen toch de heer Blaupot ten Cate hij die beraadslagin gen het voorstel deed, te bepalen, dat om het schoolgaan der kinderen te bevorderen, niet alleen schoolgeld zou geheven worden van die kinderen die van het openbaar onderwijs gebruik maakten, maar ook voor die kinderen, die daartoe in de termen vallende, geen openbaar onderwijs ontvingen, toen werd dit voorstel vooral afgekeurd, omdat, zooals ik zeide, men hierin een dwang zag, om de ouders te noodzaken hunne kinderen van de openbare school gebruik te laten maken. Om deze reden verklaart zich niet alleen de toenmaligen minister, de verdediger der schoolwet, tegen dat voorstel, maar mr. Thorbecke weerhield zich niet, naar aanleiding daarvan uitteroepen: „Waar zal het heen, wanneer wij „bij lager onderwijs dwang van staatswege toelaten!" En wat, M. d. V.wat wordt bij deze begrooting anders voor gesteld, dan een toen met zulke sterke bewoordingen afgekeurde school geldpligtigheid, zij bet daD ook hier eene minder duide lijke, eene meer vermomde? Wordt toch ook hier niet voorge steld, dat tot de kosten van het openbaar onderwijs, ook zij zullen bijdragen, die er geen gebruik van maken voor hunne kinderen? Ja, omvat de regeling, die bier vcordt voorgesteld, niet nog oneindig meer dwang, dan in het voorstel van den heer Blaupot ten Cate lag? Deze toch wilde van de school- geldpligtigheid althans die ouders vrijgesteld hebbendie zelf reeds in het onderwijs van hunne eigene kinderen voorzagen, „omdat, zooals hij zeide, het eene groote onbillijkheid zou zijn, „om ook hen, die voor bijzonder of huiselijk onderwijs betalen „in eene heffing van het openbaar onderwijs te doen betalen.'' Bij deze begrooting echter wordt voorgeschreven, dat ook die ouders niet zullen worden vrijgesteld van tot het onderhoud van het openbaar onderwijs bijtedragen. Op grond van dit alles geloof

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 11